Een minuut later zat Cornelis Dirix hem op de hielen, en volgde hem naar het laag gedeelte der stad.
O, hadde de sluwe boer kunnen vermoeden hoe dwaas hij handelde, welke buitenkans hij hier verkeken had, door zijnen bespiederspost op de wallen te verlaten om Heinke te volgen, van woede hadde hij zich zelf geslagen.
Inderdaad, nauwelijks was hij binnen de poort verdwenen of Ernest van Colmar, die op de vesting was blijven rondslenteren, zag eene rijk gekleede dame naar hem toetreden.
Zij was gesluierd en de ridder kon geen enkel harer trekken bespeuren, doch aan hare houding, aan de sierlijke waardigheid van haren gang, zoowel als aan de kloppingen van zijn eigen hart, voelde Ernest van Colmar dat Etna voor hem stond.
Zij was het inderdaad.
Als zij den ridder tot op enkele stappen genaderd was, wierp zij haren sluier achterwaarts, en, als verblind door de wonderschoone verschijning, bleef van Colmar eenige oogenblikken roerloos staan.
Etna was werkelijk schoon als een engel.
De zuiverste reinheid en goedheid tevens straalden uit hare oogen, die met zichtbaar welbehagen op den ridder bleven rusten.
Deze trad vooruit, en eene hoffelijke buiging voor de dame makend, greep hij hare hand, bracht die eerbiedig aan zijne lippen en sprak:
- Is het mogelijk, jonkvrouw, dat gij in uwe goedheid eraan gedacht hebt, dat wij eene samenkomst voor heden besproken hebben?
Het was van uwentwege een blijk van de grootste welwillendheid u zulks te herinneren, daar ik een onbekende voor u ben, en volstrekt niet op de eer durfde rekenen u nog te ontmoeten.
- Excellentie, hernam Etna, gij hadt den wensch uitgedrukt mij weder te zien; ik beloofde u dien wensch te vervullen en ik heb gemeend dat ik mijn woord houden moest.
- Ja, ik herinner mij, dat ik u, om zoo te zeggen, die belofte ontrukte, sprak de ridder, wiens gelaat eensklaps eene droefgeestige uitdrukking aannam, en ik heb haast berouw over die dwaasheid.
- Er ligt bitterheid in uwe stem, sprak Etna op eenen toon,