dood gered en zou mij zelve, en ook u, aan de grootste gevaren blootstellen zoo ik u thans vertrekken liet.
Ik hoop echter dat het mij gelukken zal uw verblijf, in deze onderaardsche woning, een weinig te veraangenamen.
- Mevrouw, riep Koenraad toen, eene knie ten gronde buigend mijn broeder en ik, zijn u ten hoogste dankbaar voor den onschatbaren dienst ons door u bewezen.
Beiden zijn wij bereid u ons leven ten offer te brengen, indien zulks door u verlangd werd.
- Voor het oogenblik, hernam de witte dame, kunnen wij slechts den loop der gebeurtenissen afwachten. Doch, wie weet of niet eens het uur komt dat ik uwe degens noodig heb.
- Mevrouw, antwoordde ik, reken onvoorwaardelijk op onze erkentenis.
In afwachting dat het ons gegund zij u die in daden te bewijzen, willen wij geduldig en hoopvol de toekomst, afwachten.
- Hoop, zuchtte de dame, is het kenteeken der jeugd, en het zou eene misdaad zijn u niet te zeggen dat gij reden hebt tot hopen.
Wij hadden den tijd niet op deze troostvolle woorden te antwoorden, want op dienzelfden stond werden vier deuren geopend, die wij tot dan toe niet bemerkt hadden.
Door die deuren traden langs eene zijde ongeveer een tachtigtal mannen binnen, allen in 't zwart gekleed; langs de andere zijde nagenoeg een zelfde getal vrouwen die, even als de dame, onze redster, in het wit waren gekleed.
Allen traden naar de Witte Dame en groetten haar met eerbied.
Aller gelaat was droef en bleek, doch gelatenheid sprak uit hunnen droefgeestigen blik.
't Waren slachtoffers door de Witte Dame aan de Bronzen Vrouw onttrukt.
Allen verdwenen daarna even geheimzinnig als zij gekomen waren.
- Volgt mij, sprak nu de Witte Dame, ik zal u naar eene kamer brengen, waar gij spijs en drank vinden zult, en waar gij van den uitgestanen angst en vermoeienissen kunt uitrusten.
Nu bracht ons de Dame in een ruim vertrek, waarin eene gedekte tafel stond met allerlei dranken en spijzen beladen.
Na ons een aangrenzend vertrek te hebben aangewezen, waarin