doen zult op uw besluit van gisteren terug te komen en eenige dagen bij ons te blijven.
- Hoe gaarne ook ik dit vriendelijk en vereerend aanbod zou aannemen, is mij dit, om uiterst gewichtige redenen, volstrekt onmogelijk.
Ik moet heden morgen naar Brussel vertrekken.
Ondanks de pogingen die Ernest van Colmar deed, om aan den indruk te weerstaan die de aanwezigheid van Satanaïs op hem uitoefende, kon hij toch den aandrang niet meer weerstaan eenen blik op de zonderlinge, schoone zwarte vrouw te werpen. Zijne blikken ontmoetten de hare, en 't scheen hem dat hij daarin het verwijt las, zoo spoedig te vertrekken.
Even snel echter bleek het dat hij zich moest vergist hebben, want Satanaïs stond op, zeggende:
- Vermits de Heer van Colmar volstrekt vertrekken moet, laat ik u beiden alleen, want ik vermoed dat gij samen te onderhandelen hebt.
- Een oogenblikje, Satanaïs, sprak Zitzka, wilt ge mij den steun van uw vriendelijk woord niet verleenen om onzen gast aan te sporen een paar dagen bij ons te blijven?
- Indien de heer Ernest van Colmar ons verzoek wilde inwilligen, zou zulks voor mij eene innige voldoening wezen, antwoordde Satanaïs, eenen smeekenden blik op den jongen ridder werpende.
- Het doet mij inderdaad innig leed uw verzoek te moeten afwijzen, sprak van Colmar met ontroering in de stem, ik moet vertrekken.
- Het zou inderdaad onbescheiden zijn van onzentwege langer aan te dringen, zei Satanaïs, en het scheen van Colmar dat er eene diepe droefgeestigheid in haren toon lag.
- Ik hoop nochtans, zoo ging Satanaïs voort, dat de heer ridder ons in eene andere omstandigheid met een min kortstondig bezoek zal gelieven te vereeren.
- Wees overtuigd, Jonkvrouw, haastte zich van Colmar te antwoorden, dat ik de eerste gelegenheid zal te baat nemen om van uw vriendelijk aanbod gebruik te maken.
- Uwe Excellentie zal steeds welkom wezen in ons kamp, sprak Satanaïs opstaande, en, na Ernest van Colmar de hand tot afscheid gedrukt te hebben, verliet zij de tent.
Als het voorhangsel achter haar was neergevallen, was het