Alleen wanneer die blik op het aardige kindje viel, dat Satanaïs steeds op haren schoot hield, schitterden die oogen van de diepste moederliefde.
Dat het kindje haar dochterken was, daarvan was Ernest van Colmar onmiddellijk overtuigd als hij het lieve, poezelige, blond krollekopken bemerkte. De gelijkenis tusschen moeder en kind was al te treffend, dan dat men slechts een oogenblik zou geaarzeld hebben.
- Roze Kate is het liefste kind, hoorde hij Satanaïs zeggen dat ik ooit ontmoette, zij is het sprekend beeld harer moeder en zij zal gewis even goed als gij worden, Judde Marie.
De aangesprokene richtte haren blik naar de schoone zwarte vrouw op.
Een pijnlijk glimlachje kwam over haren mond, en, eensklaps opspringend, nam zij de kleine Roze Kate in hare armen en kuste haar twintig, vijftig malen, met een hartstocht die getuigde hoe innig lief zij haar kindje had, en als wilde zij dit door hare moederlijke omhelzing voor alle gevaar behoeden.
Satanaïs keek haar medelijdend aan.
Dan legde zij zachtjes hare hand op den arm der vrouw die zij Judde-Marie genoemd had, en trok haar uit hare moederlijke ontroering.
- Wees onbevreesd, sprak ze, bij ons zijt gij in veiligheid.
- Judde-Marie is nergens in veiligheid, antwoordde de aangesprokene woest.
Men vervolgt haar als een wild dier.
Zij kent dingen, die verschrikkelijk zijn, en daarom wordt ze achtervolgd. Voor haar vreest ze niets, maar voor haar kindje, voor mijne lieve Roze Kate........
Weer omhelsde zij de kleine met hartstocht.
- Niet weenen, moeder, zeide het kindje met lieve, aandoenlijke stem, en tevens sloeg zij de mollige armpjes om den hals harer moeder, keek haar innig in de oogen en kuste haar.
Niet weenen, niet droef zijn; wij blijven bij tante Satanaïs.
Deze laatste, tot tranens toe bewogen, nam het kind andermaal op den schoot en drukte het met ongelooflijke teederheid aan het hart.
- Roze Kate heeft gelijk, sprak Satanaïs eindelijk hare aandoening met geweld bemeesterende, gij moet bij ons blijven, Judde-Marie.