- De toon van hartelijke rechtzinnigheid, die in uw verhaal door straalt, zegt op welsprekende wijze dat gij een eerlijk en rechtschapen man zijt. Nogmaals dus bied ik u mijn innigsten dank, hernam de Bohemeraanvoerder.
- Wat ik heden nacht in de mogelijkheid was te doen, zou elk man van eer gedaan hebben, zei van Colmar; spreken wij er dus niet langer over.
- Ik heb u thans om een nieuwen dienst te verzoeken, hernam de aanvoerder.
- Spreek ronduit wat ik doen kan, dat is op voorhand toegestaan.
- Beloof mij dan een eeuwig stilzwijgen over alles wat dezen nacht gebeurd is. Ik verzoek u, mij als ridder uw woord te geven, dat gij al het voorgevallene slechts als een droom aanschouwen zult.
Mochten de omstandigheden, een of ander toeval u aan deze gebeurtenissen herinneren, of u in tegenwoordigheid van Etna brengen, houd u dan alsof alles vergeten was, en vraag geen de minste uitlegging. Wilt gij mij zulks beloven?
- Ja, hernam Ernest van Colmar vastberaden.
En de hand op het gevest van zijnen degen slaande sprak hij vol overtuiging:
- Op mijn zwaard, dat nooit eene slechte zaak verdedigde, zweer ik dat ik als een onschendbaar, als een heilig geheim aanzien en bewaren zal alles wat heden nacht voorviel.
Zitzka drukte den edelen jongeling de hand als blijk zijner diepe erkentelijkheid, en Etna wierp hem eenen blik toe, die hem tot in het diepste der ziel drong.
- Eaten wij thans naar het legerkamp terugkeeren, sprak Zitzka.
Ernest van Colmar reikte Etna de hand. Zij nam deze aan en drukte ze innig.
Te zamen met Zitzka gingen zij naar de tenten der Bohemers terug.
Een weinig over het brugsken bleef Etna staan.
- Hier moet ik afscheid nemen, sprak ze, om mijne tent op te zoeken.
- Ik zal toch het genoegen hebben u morgen weer te zien? vroeg van Colmar.
- Neen, antwoordde Etna; ik leef zeer afgezonderd,