Twee minuten later, die Heinke twee eeuwen schenen, viel eene zwakke schemering door de deur der ronde kamer, en hoorde men de naderende stappen veel duidelijker.
De zonderlinge groep, voorafgegaan door Cornelis Dirix, die de lantaarn droeg, trad op dit oogenblik in de kamer.
Gelukkiglijk voor Heinke ging de akelige stoet voorbij zonder hem te bemerken, en verdween hij weldra in de folterkamer.
Nog eene poos bleef Heinke roerloos zitten en kwam dan behoedzaam uit zijnen schuilhoek te voorschijn.
Waakte hij werkelijk, of was het de nachtmerrie, die hem bereed?
Was dat boer Cornelis Dirix?
Wat deed die bij die vermomde kerels, welke in het middernachtelijk uur in deze onderaardsche krochten God weet welk beulenwerk verrichten kwamen?
Licht durfde Heinke nu niet slaan, uit vrees dat de schemering hem verraden zou.
Tastend langs de wanden kroop hij dus voort en spoedde hij zich zoo veel hij kon om uit deze helsche krochten te geraken.
Hij ging trap op, trap af, gangen door, links, gangen door, rechts
Hij botste tegen de wanden, struikelde over vooruitspringende rotsstukken, rukte deuren open, viel, stond op, viel andermaal en kwam eindelijk boven aan eenen trap, die met eene valdeur gesloten was.
't Was klaar dat hij eenen anderen weg gevolgd had dan dien langs welken hij was binnengedrongen, want hij stond nu onder eene deur terwijl hij bij het komen de deur voor zich had.
Onder eene tamelijke sterke drukking, die Heinke met den moed en de kracht der wanhoop tegen de deur uitoefende, ging deze omhoog.
Een sterke, frissche lucht woei Heinke tezelfdertijd in het gelaat, terwijl een bleeke maanstraal door de smalle opening viel.
Heinke herademde!
Hij stond weer onder Gods lieven, heerlijken, vrijen hemel!
Hij drukte de deur gansch open en liet ze achter zich weer toe vallen.
Waar was hij nu?
Vreemd keek Heinke rond en wreef zich de oogen uit.
Waar was nu Het Roode Klooster?
Waar, de vreemdsoortige kamer met het geheimzinnige ledikant?
Alles was verzwonden, spoorloos verdwenen!