balken. De bovenste rollen lagen verder van elkander dan de onderste.
Lange scherpe messen waren op die rollen vastgemaakt en dikke zware touwen, die om de assen op tandraderen liepen, deden vermoeden dat, wanneer de rollen in werking kwamen, die messen met den scherpen kant tegen elkander indraaiden.
Vlak boven de rollen bemerkte men eene valdeur, terwijl er onder eene beek stroomde, die, aan den eenen kant, door eene opening in den muur toegang vond en langs den tegenovergestelden kant, door eene gelijksoortige opening weer wegvloeide.
- Neemt de kappen der Veroordeelden weg, zei Dirix.
Dit geschiedde.
Nu zag men de gelaatstrekken der Veroordeelden.
't Waren jongelingen van nagenoeg denzelfden leeftijd en nauwelijks twintig jaren oud.
Zij geleken elkander als twee druppelen water, ofschoon de eene blond, de andere zwart van haar was.
Hunne trekken waren regelmatig en, ofschoon de geheimzinnige gebeurtenissen waarvan zij de slachtoffers waren eene zekere bleekheid over hun gelaat hadden uitgespreid, was er toch eene groote kalmte en onverschrokken moed in hunne blikken te lezen.
Toen de kap van hun hoofd was weggenomen, bemerkten de jongelingen dat ze vóór eene steenen knielbank stonden, waarboven, tegen den wand, een kristusbeeld hing.
- Knielt, en verzoent u met God, indien zonden uw geweten bezwaren, zei Dirix, want binnen enkele oogenblikken zult gij opgehouden hebben te leven.
Nauwelijks waren ze neergeknield vóór het kruisbeeld, of eene klok liet hare akelig bonzende slagen door de krocht weergalmen.
Op hetzelfde oogenblik werd eene deur geopend, die de jongelingen tot nu toe niet bemerkt hadden.
Drie groote en sterkgebouwde manskerels, gansch in 't zwart gekleed, het gelaat met eene zwarte kap bedekt, traden zwijgend door die deur binnen.
- Waarom heeft men ons geroepen? vroeg een hunner met eene zware grafstem.
- Om aan deze veroordeelden het vonnis der Bronzen Vrouw te voltrekken, antwoordde Dirix, op plechtigen toon.
Bij het plotselings verschijnen der beulen waren de twee jongelingen recht gesprongen.