Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Van 't Visschertje. Een visschertje ging eens uit varen, Hij kende nog zorg noch verdiet; Hij lachte met 't spel van de baren En zong er het schippertjeslied. Des visschertjes vrouwken en kindren, Die tuurden hem na uit de ree; En baden: ‘Och, mocht hij dra keeren Met 't zwalkende schip uit de zee!’ Het sloepje dat danste op de baren, Maar 't visschertje kende geen angst. ‘Straks keer ik,’ zoo galmde zijn stemme, ‘Weer steêwaarts met guldene vangst!’... Daar rees uit de golven een liedje, Dat lachte en dat lokte hem aan; Hij hoorde 't, hij lachte, hij droomde,... En is in de baren vergaan... Twee kindren, een knaap en een meisje, Die stonden met Moeder aan 't strand; Zij tuurden in zee en zij smeekten, Maar nimmer kwam 't scheepjen aan land. Vorige Volgende