Versjes en liedjes voor 't jonge volkje
(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
(Moedertjes lied).Kindeken-lief, o mijn engeltje zoet,
Die niets dan spelen en schateren doet,
Worden uw beentjes, uw tongsken niet moe?
Vallen uw kijkers niet slaperig toe?
Is dan Klaas Vakeling niet meer uw vrind,
Hij, die de kleintjes zoo teeder bemint?
Hij doet u blozen, hij heeft u zoo lief!
Slaap dan, mijn liev'ling, mijn hartekensdief!
't Zonneken is al gedaald in het West;
't Vogelken sluimert in 't lommerig nest;
't Maantje loopt rond, en het kijkt en het gaapt,
't Vraagt of gij nu nog niet rust en niet slaapt?
Moederken hoort al een klokje dat slaat;
Moederken hoort al een man in de straat;
Slaap maar, dan gaat hij ons huisje voorbij;
Moederken is dan weer lustig en blij.
Sluimer, mijn liev'ling, mijn engeltje zoet;
Slapen, mijn kindje, dat doet u zoo'n goed...
't Zal u weer juublen en schateren doen,
En dan schenkt Moe u een hartlijken zoen.
|
|