Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] E. van Offel Van 't Slijpertje. ‘Schareslijper met uw karre, Vindt ge 't wel een dolle pret, Gansche dagen rond te kruien, Wijl ge mes en scharen wet?’ - ‘'k Moet voorwaar mijn kost verdienen; Daarom loop ik vroeg en laat, Steeds mijn wagen vóór mij kruiend, Zonder ruste langs de straat.... Maar, vriend-lief, ik wil bekennen, Dat 'k mijn stiel van harte min; Dat ik met mijn ronkend wieltje Goed mijn daaglijksch broodje win.’ [pagina 37] [p. 37] - ‘Zoo! Dan zijt ge recht gelukkig?.. Maar hoe toch was 't juist die stiel, Die u onder zóóveel andre Nog het meest van al beviel?’ - ‘Meest van al?... Dat 's wel het woord niet, Daar ik nooit te kiezen had; 'k Erfde juist dàtgeen, wat vader Nog als eenig goed bezat. 'k Zet nu voort zijn slijpersleven; 'k Roep wat hij steeds moedig riep, Onder 't ronken van het wieltje: ‘Messen, zeisen, scharesliep!’ - ‘En zoo blijft gij immer kruien, Vroeg en laat, gezond en blij?... Mocht ik in mijn lot mij schikken En gelukkig zijn als gij!’ Vorige Volgende