Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Een Jongensbroek. antje draagt nog meisjesrokjes, Hij schijnt nauw een duimpje groot; Maar hij kijkt al fier en deftig, Als hij troont op Moeders schoot. Moeder zegt, dat Jantje groot wordt; ‘Ja, zóó groot!’ lacht 't ventje dan, Met zijn armpjes in de hoogte, Of hij 't nauwlijks wijzen kan. ‘Ja, Moe-lief, en als ik groot ben, Krijg ik dan een jongenskleed?’ - ‘Zeker Jantje!’ glimlacht Moeder, ‘Of nog eerder zelfs!... Wie weet?’... En op zeekren mooien morgen Vloog 't oud pakje in een hoek,... En daar stond nu 't aardig ventje In eene echte jongensbroek!... O! Wat is dat nieuwe plunje Nu oprecht naar Jantje's zin! Denk eens na!... Een jongensbroek al, Met twee groote zakken in! [pagina 13] [p. 13] ‘Wacht, ik zal ze eens gauw gaan vullen!’ Juicht ons schelmpje luid en blij; Knikkers, knoopen, en een draaitol, Ja, een trommelstok er bij... Alles hoeft er ingestoken, Wat het ventje vinden kan! Maar zijn Moe heeft 't al' gekeken: ‘Neen, dàt niet, hoor, kleine man! Gauw uw zakken leeggeladen, Berg die bullen in een hoek!... Zóó!... En steek dees nieuwen stuiver In uwe eerste jongensbroek!’ Vorige Volgende