Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Grootmoeders Bloemen, Ik heb een brave Grootemoe, Die woont nu gansch alleen; Maar 'k ga er nog van tijd tot tijd Eens op een wipje heen. Dan leidt ze me in heur kleinen tuin, Met bonte bloemen vol; Dan wijst ze hier, dan wijst ze daar En raast mijn zinnen dol. ‘Zoo'n zonnebloem, wat zegt ge ervan? En kijk zoo'n lelies aan! En hebt ge al ooit zoo'n dubbel roos In éénen tuin zien staan?... Ik keur ze ook eiken morgen, vriend, 'k Begiet ze, iedren dag; En dorre blaadjes, rups en web, 't Verdween zoo gauw ik 't zag. Maar als de zon schijnt...’ - ‘Grootmoe, ja, Dan krijgt de plant geen nat; Dat weet ik al! ‘zoo zeg ik gauw En 'k denk: wat scheelt me dat? Van achter heuren stalen bril Lacht Grootje mij dan toe: 't Is werklijk waar, zoo'n frissche bloem Is 'n schat voor Grootemoe. [pagina 11] [p. 11] Dat is een heel historie, man;... Ik denk dan aan dien tijd...’ - ‘Toen ge ook nog frisch en jong waart, he?.. Dat hebt ge me al gezeid!’ - ‘Ja zeker, jongen, zóó was 't wel, Ik groeide en bloeide toen, Als nu mijn lieve bloempjes hier Den heelen zomer doen.’ En zoo praat Grootmoe iedren dag Als 'k in heur tuin maar kom, Zij raast mij met heur bloemen dol, Maar och, wat geef 'k er om? Is dan die tuin het een'ge niet, Wat leeft en bloeit voor haar?... Wel ja!... En daarom wensch ik heur Veel bloemen, menig jaar! Vorige Volgende