Versjes en liedjes voor 't jonge volkje
(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
Vaders Vertelsels.Toen 'k klein was, sprak mijn Vader mij
Van Duimpje's aardge grappen;
Hij deed me om Gullivers wondre reis
Verbaasd in d'handen klappen.
Van Sneeuwwitje, van Robinson,
Van Nietdeug en zijn streken,
Van dingen, die hij zelf verzon,
Kon hij soms uren spreken.
Ali-Baba die was mijn vriend,
Maar Blauwbaard deed mij schrikken;
Ik jubelde om het TooverschipGa naar voetnoot(1)
En lachte om Reinaart's strikken.
Ik likte al blij mijn lipjes af,
Als Jan zijn koeken bakte,
Toen 'n half geraamte plots, pardaf!
De vett'ge pan in smakte...Ga naar voetnoot(2)
Van Duizend en van éénen Nacht,
Van wreede en zoete dingen,
Wist Vader, als ik klein nog was,
Te babblen en te zingen...
En eindlijk deed een bonte koe
Haar grooten mond wijd open;
Daar is toen telkens, 'k weet niet hoe,
't Vertelsel ingekropen!
|
|