Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] EDM. VAN OFFEL. Grootvader. Als ik een kleine kleuter was Van zoo een jaar of vier, Ging ik naar Grootvaâr elken dag En 'k had dan zoo'n pleizier! Dan klopte ik op zijn deurken zacht, Kwam binnen vlug getript, En vóór ik 't wist had Grootpapa Mij op zijn knie gewipt. En als een paardje ging het dan, Recht aardig en gezwind; Ik knikkebolde en 'k schaterde, Gelukkig als géén kind... [pagina 7] [p. 7] Maar plotsling hield hij telkens stil; Ik keek hem schalks toen aan, En 'k merkte in Grootvaâr's glinstrend oog Zijn eeuw'gen, hellen traan. Ik klouterde op zijn knieën recht, Sloeg de armpjes om zijn hals, En 'k zoend' hem op zijn roode wang Recht hartlijk, warm en malsch. En toen was Grootvaâr in zijn schik; Ik vlijde stil mij neer, En bij den damp der Gouda-pijp Klonk 't oud vertelsel weer: Het ging van zusjes in een bosch, Die dwaalden daarin rond, En van een peperkoekenhuis, Zoo lekker voor hun mond; En van een kwade tooverheks, Die had een neus zóó lang; Zij nam toen Hans en Gretel mee, Die schreeuwden toch zóó bang. En Hans kreeg grove klompen aan En zwoegde hard en zwaar; En was de taak van Griet niet af, Dan sloeg dat wijf zóó naar. [pagina 8] [p. 8] Ik schrikte zeer,... maar 'k sprong blij op, Als 't dan weer plotsling hiet Van slimmen Hans, die de oude heks In d'heeten oven stiet... En dan,... ja, dan was 't liedjen uit; 'k Zag Grootvaâr schalks weer aan, En 'k las toen in zijn glinstrend oog: ‘Wel, zijt ge nu voldaan?’ Ja, inderdaad, 'k was heerlijk blij, En Grootvaâr merkte 't wel;... En als ik toen weer heen moest gaan, Dan zoende ik hem zoo fel. En minzaam, met zijn traan in 't oog, Keek Grootvaâr op mij neer: ‘Tot morgen!’ sprak hij vriendlijk me aan, ‘En dan... vertel ik weer!’ En nu is de oude man reeds dood, Zijn stem hoor 'k langer niet; Maar 'k denk nog soms eens dankbaar weer Aan Grootvaâr, Hans en Griet. Vorige Volgende