Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen
(1928)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 185]
| |
XV. Nabetrachtingen.Nu het boek ten einde loopt, moeten ons betrekkelijk een aantal door ons aanbevolen werken zekere bedenkingen uit de pen, die we het bezwaarlijk achtten bij iedere gelegenheid te herhalen, hoe dringend ze soms ook schijnen mochten. Die bedenkingen betreffen in hoofdzaak de stoffelijke uitvoering der boeken en kunnen in één zin worden samengevat: een aantal werken, die degelijk van inhoud en slechts in één uitgaaf voorhanden zijn, - wat ons er toe gedrongen heeft, ze in onze lijsten op te nemen, - zijn stoffelijk niet minder dan een ergernis voor al wie maar een greintje goeden smaak bezit. We vermelden geen namen van uitgevers of drukkers, die zulke wanprodukten op hun geweten hebben. We vertrouwen veeleer dat zij, bij vergelijking van hun werk met wat firma's als De Haan, Van Dishoeck, Wolters, Van Goor, Meulenhoff e.a., ieder op hun best, al jaren lang op de markt brengen, zullen willen inzien hoe verkeerd, neen, hoe afbrekend het is, boeken voor kinderen te drukken op grof en minderwaardig papier, ze te voorzien van krabbels die in geen geval illustraties kunnen heeten, ze te steken in een band die dadelijk afstoot om zijn schreeuwerige verschijning. Zeker, zulke produkten kosten doorgaans minder dan de andere door ons bedoelde; maar dat mindere, d.i. die uitkomst van ongezonde spekuleering op de gemakkelijke geloktheid van de massa, is ons een reden te meer om ons daartegen- | |
[pagina 186]
| |
over schrap te zetten, ten goede van de jeugd, wier belangen we te behartigen hebben. Slechts het beste is goed genoeg voor het kind, luidt een gestereotypeerd gezegde. Waar het beste echter niet altijd voorhanden is, moet het zoo goed mógelijke wel eens zijn plaats innemen. Maar principieel blijven we bij ons zelfde streven en eischen en zullen we ons niet weerhouden laten, de kinderen, d.i. de eerste belanghebbenden, op het stoffelijk middelmatige en minderwaardige attent te maken. Dit attent maken, trouwens, is slechts één van de talrijke middelen, welke dienen aangewend, indien we wenschen dat de lektuur voor kinderen in het bizonder en de lektuur en literatuur in het algemeen de rol vervulle, die haar rechtmatig toekomt in het leven. Bedoelde middelen zijn talrijk, zeiden we. En in ons ‘woord vooraf’ reeds lieten we vermoeden, dat we daarover wel een en ander hadden mede te deelen. Immers, we schreven er: ‘'t Is van belang (dus), dat de school gezonde leiding geve, dat deze leiding zich buiten school ook trachte uit te breiden en dat ze elken faktor welkom heete, die haar kan helpen het jonge volk met degelijke lektuur van dienst te zijn. ‘Daarover meer bij het afsluiten van deze studie’... 't Is thans het oogenblik, ons woord in te lossen, - en dan vooreerst toe te lichten wat we verstaan door ‘leiding geven’, of juister, wat we daar niét mede bedoelen willen. Want leiding geven inzake lektuur wordt al te dikwijls teruggebracht tot praten over schrijvers, over boeken, tot samenvatten en beoordeelen, tot aanbeve- | |
[pagina 187]
| |
len en afkeuren... eer nog de jonge toehoorders gelegenheid kregen om, zelf lezende, met boeken en schrijvers kennis aan te knoopen. En al te gemakkelijk ook wordt dat praten systematisch voortgezet en groeit het tot een heelen leergang over lektuur en letterkunde, zonder dat even maar de vraag oprijst, of zelfs de sterkste inspanning de jongelui zal toelaten, het zooveelste deel der besproken leesstof met eigen, stille ervaring door te maken. Onzes dunkens is leiding geven heel iets anders en zoekt het zijn sterkte en waarde niet in het woord, maar in de daad, d.i. in het vóór alles beschikbaar stellen van de boeken, die de jongelui eenmaal beoordeelen zullen. Of zelfs zonder dat aan dit oordeel wordt gedacht. Want kinderen en jongelieden lezen eenvoudig niet om de intrinsieke waarde van een werk of van diens schrijver te wikken en te wegen; ze lezen... om te lezen, om te genieten enkel, en laten zich hoogstens boeien door den inhoud en door den vorm waarin hij hun wordt aangeboden. Het overige komt later, zoo het pas geeft. De eerste eisch is dus: koop boeken, en zoo het kan, koop enkel goede en beste boeken, en bied het jonge volk gelegenheid ze in te kijken en te lezen. Een partikulier kan dat bezwaarlijk op zich nemen, óf omdat hem de toereikende koopkracht ontbreekt, óf omdat hij terzake de noodige bevoegdheid mist. Maar openbare besturen hebben wel stoffelijke middelen bij de hand; en schoolbesturen en leerkrachten zijn bizonder aangewezen, om boeken te kiezen en boekerijtjes samen te stellen. Boekerijtjes, - we gebruiken het verkleinwoord, en met opzet. Want we bedoelen wel degelijk, dat vooral beperkte verzamelingen boeken, - maar dan | |
[pagina 188]
| |
zoovele mogelijk, - de jeugd moeten ten dienste staan. We verlangen namelijk af te breken met het sinds talrijke jaren ingegroeide stelsel, alleen in één of een paar klassen, - gewoonlijk van den derden of den vierden graad of van de middelbare afdeeling, - een betrekkelijk groot, een eigenlijk té groot aantal boeken samen te brengen en op een of andere wijze uit te baten, onaangezien het feit, dat de leerlingen van alle klassen, - ook van de lagere, - belang in boeken stellen. Onze opvatting inzake het boekerijwezen ten dienste van de jeugd is heelemaal anders. We achten het wenschelijk, dat iedere klasse, van het eerste tot het laatste studiejaar, haar eigen kleinen boekenschat bezitte, van enkele werken meer dan het aantal leerlingen, en dat de keus nauw aangepast zij bij de ontwikkeling van de kinderen, dus gaande van het prentenboek voor de allerjongsten tot gespecialiseerde lektuur en naslagwerken voor de meer gevorderden. Dit brengt, meenen we, niet veel hoogere kosten mede dan de aanleg van één enkele, uitgebreide boekerij naar het oude stelsel; en doet het zulks toch, dan kunnen, als transitore oplossing, eerst zoogenaamde graadbibliotheken ingericht, mits deze later, bij eventueel nieuwe aankoopen, tot kleinere klassebibliotheken te verwerken. Maar er is meer dan dat. Deze schoolverzamelingen mogen geen afgesloten organisme, zonder uitgroei, worden. Veeleer moeten ze 't uitzicht openen op andere verzamelingen, die, buiten school ontstaan, eveneens toegankelijk voor de jonge menschen blijken. De tweede eisch is dus: richt, in aansluiting bij en | |
[pagina 189]
| |
als uitbreiding van de schoolverzamelingen, openbare kinder- en jeugdboekerijen in en laten deze op hun beurt de overgang zijn naar de openbare volksbibliotheken, waar de volwassenen hun gading vinden. Over de wenschelijkheid kinder- en jeugdboekerijen aan te leggen blijkt men het in Nederland en in Vlaamsch-België vrijwel eens te zijn, - zooals men eveneens erkent, dat schoolverzamelingen, ofschoon dan niet altijd opgevat als wij beschreven, recht op bestaan en leven hebben. Alleen, van het woord tot de daad is er een afstand; en nu zegt ons de werkelijkheid, dat een zeer groot aantal scholen hun verzamelingen missen en dat in veruit de meeste gemeenten geen schijn van kinder- en jeugdboekerij is tot stand gekomen. Daar valt dus nog heel wat werk te doen en, vooraf zelfs, nog flink de belangstelling gaande te maken, eer van een bevredigende oplossing kan gesproken worden. Zeker, inzake openbare kinder- en jeugdboekerijen is, bij gebrek aan beters, weer een transitore schikking mogelijk, doordien men in de gewone volksbibliotheken een aantal boeken voor de jongeren opneemt, al of niet in een bizondere afdeeling thuis te wijzen. Maar dan gelde zulks enkel als een éérste stap ten goede, in afwachting dat, na volledigende aanknopen, die afdeeling worde losgemaakt en tot een zelfstandig organisme ingericht. Het woord organisme schijnt tamelijk zwaarwichtig. Immers, het stelt een wezen voor, dat organisch werkt en leeft. Maar juist daarom heeft het zijn waarde; want wat is een kinder- en jeugdboekerij, en wat is ook een schoolbibliotheek, zoo ze niet werkt en leven uitstraalt! | |
[pagina 190]
| |
De derde eisch is dus: elke verzameling boeken, kleine of groote, worde degelijk uitgebaat en doe dit op de meest verscheiden en aantrekkelijke wijze. Deze zin is eenvoudig, maar sluit een heel programma van werk in zich. Want uitbaten beteekent, vooral waar de geïnteresseerden zeer jonge menschen zijn, niet enkel en hoofdzakelijk boeken in bruikleen geven, het eene na het andere, - wat trouwens gemakkelijk geregeld wordt. Uitbaten is ook, - en wel vooraf, als grondslag tot alle verdere genieten, - belangstelling wekken voor het onderwerp, dat in die boeken wordt behandeld, en voor de wijze, waarop dat onderwerp wordt uitgewerkt. En zulk een uitbaten laat heel wat takt en doorzicht en vooral arbeid onderstellen. Want primo, dan moet de onderwijzer, die toch de eerste leidsman is, zich in het rijk der kinderboeken thuisgevoelen, - wat reeds een eisch is van beteekenis, daar de normaal- en kweekscholen hem niet of nauwelijks daartoe voorbereiden. Secundo, dan dient hij een keus te doen aan prenten die hij toonen, rijmpjes en verzen die hij voordragen, sprookjes die hij vertellen, korte schetsen en omvangrijker verhalen die hij voorlezen zal. Tertio, dan moet hij overwegen of niet een wekelijksch, rustig leesuurtje kan uitgetrokken en zelfs een extra lichtbeeldenuurtje ingericht, om bij de kinderen de belangstelling in het boek te wekken en te onderhouden. We wilden hier nog een quarto aan toevoegen, nl. den eisch, dat die onderwijzer de gaaf bezitte boeiend te vertellen, voor te dragen en te lezen; maar eigenlijk is dat vanzelfsprekend, daar die man anders niet in zijn vak bevoegd zou zijn. Wel vestigen we even de aandacht, - schijnbaar | |
[pagina 191]
| |
buiten dit alles om, - op zeker onderwijsstelsel, waarbij de leervakken ‘gedaltoniseerd’, d.i. volgens een plan, te Dalton (in Amerika) ontworpen, in weekof maandtaken ingedeeld worden en de kinderen, vooral dan de tienjarigen en ouderen, voor het uitwerken van die taken een rijke keus aan bronnen moeten raadplegen. We gaan zoo ver niet, dat stelsel hier te bespreken. We onthouden alleen, dat het de kinderen aan doorloopend en betrekkelijk vrij omgaan met boeken went, - wat we een niet te onderschatten voordeel achten, - en zouden het, bij ons huidig klassikaal onderwijs, reeds prettig vinden, indien de onderwijzer, in verband met de verschillende leervakken, de kinderen naar verschillende, bizonder mooie boeken verwijzen wilde. In een paar hoofdstukken hiervoren werd door ons over ‘leesstof met leerende strekking’ gehandeld. Wie in de kinderen eenmaal den leeslust heeft gewekt en hen in aansluiting bij de betrokken vakken leiden wil, vindt in die hoofdstukken reeds heel wat werken aangegeven, waarmee het jonge volk kan te gemoet gekomen. Alleen, ook hier weer dient bewuste hulp geboden, - en dit gaat best onder den vorm van gezellige gesprekken en voorlezingen. De boekenschat op school zal echter steeds beperkt blijven, zoodat de openbare kinder- en jeugdboekerij vanzelf als aanvulling en vervolg is aangewezen. Deze boekerij kan op verschillende wijzen opgevat. Wie ze nochtans volledig verlangt uit te baten moet er een leeszaal aan verbinden. Immers, hier vindt de jeugd gelegenheid, ter plaatse boeken en tijdschriften in te zien; en hien ook kunnen tusschenbei vertel-, lees-, voordracht- en lichtbeeldenuurtjes ingericht, die | |
[pagina 192]
| |
op zichzelf een aantrekkelijkheid en een degelijk stukje propaganda zijn. Ga naar voetnoot*) Over school- en openbare boekerijen kon, natuurlijk, heel wat hieraan toegevoegd,... dat, in verband met deze studie, minder op zijn plaats zou blijken. Eén bizonderheid echter mag nog wel vermeld, nl.: de dringende behoefte, elke verzameling boeken, hoe groot of klein ze weze, van een kataloog of boekenlijst te voorzien, zulks dagelijks ten gerieve van de jonge lezers,... en tevens, die lezers zelf te oefenen in het uitbaten daarvan, wat al te menigmaal wordt nagelaten. Dat, buiten school en boekerij om, allerhande geschikte middelen bestaan om de kinderen tot lezen aan te zetten, hoeft zeker geen betoog. Kinderfeestdagen, b.v., zooals Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar, zijn een welgekomen gelegenheid tot het ten toon stellen van kinderboeken. En daar is maar eenig gezond initiatief van noode, om op andere tijdstippen van het jaar reizende uitstallingen te houden, als o.a. met bijval het ‘Museum voor ouders en opvoeders’ doet. Hoofdzaak blijft enkel bij dit alles, dat, wie ook zoo bereidwillig zijn, te dezer zake hun medewerking te verleenen, - openbare besturen, uitgevers, handelaars, vereenigingen, partikulieren, - de leiding en verantwoordelijkheid in handen van opvoeders beruste. Opvoeders in den breedst mogelijken zin, zoo ge wilt, maar menschen die er bewust van zijn, hoezeer het boek de kinderen verstandelijk, esthetisch en moreel kan helpen vormen of misvormen, en hun voor | |
[pagina 193]
| |
't leven worden tot een huiselijk geluk, een zegen, of tot een waardeloos, welkdanig tijdverdrijf, om van geen vloek te spreken. In het teeken van deze opvatting hebben we onze studie ontworpen en uitgewerkt. We durven vertrouwen, dat ze ook aldus zal aanvaard worden en, om de gegevens die ze bevat, den lezer bruikbaar blijken. |
|