Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen
(1928)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biographie. Geschiedenis. Aardrijks- en volkenkunde. Kennis der natuur.Eigenlijk bevredigt deze titel ons maar gedeeltelijk. Want: 1) hij zegt, in vier woorden, niet volledig wat we er mee bedoelen, en 2) hij laat, in zijn droge bondigheid, aan iets saais en vervelends denken, ofschoon de lektuur die hij omvat bizonder veelzijdig en belangwekkend is. Een woord toelichting kan dus wel nuttig blijken. En hier moge dan, voor wie dat ‘leerende’ minder aantrekkelijk vindt, de alledaagsche waarheid gelden: álle lektuur, die goed is, léért de kinderen wat, hetzij ze hun taal- of andere kennis bijbrengt. Maar alle lektuur geeft niet dezelfde bevrediging, en vooral, blijft die niet geven, wanneer de jonge lezers ouder worden en ze, wegens hun meerdere gerijptheid, de verschillende wegen leeren onderscheiden, die het groote leven vóór hen openspreidt. Wie boeken aan kinderen geeft hoeft daar dus rekening mede te houden... en alvast na te laten het leerend element op zulke wijze op den voorgrond te stellen, dat het opdringerig en daardoor hinderend wordt. De voorkeur vanwege de kinderen wordt echter in hoofdzaak door de behandelde stof bepaald en is afhankelijk niet enkel van hun temperament en hun leeftijd, maar tevens van het onderwijs, dat hun verstrekt wordt, en van de leervakken, die daarbij beurtelings aan de orde komen. Het is wel treffend b.v., hoe sterk de lessen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aardrijkskunde, geschiedenis, dier- en plantkunde de belangstelling van jongens en meisjes wekken, inzonderheid wanneer de leerkracht de kunst verstaat, de leerstof onder boeienden verhaalvorm en met zoo ruim mogelijke hulp van illustratie voor te brengen; en het is een bijna onafscheidelijk gevolg van zulke lessen, dat bij het jonge volk de lust ontstaat, om over het behandelde en over andere, daarmee verwante onderwerpen nog meer wetenswaardigs te vernemen. Dat wetenswaardige, dan, kan hun onder allerhande aantrekkelijken vorm worden aangeboden, maar in hoofdzaak onder dien van aardrijks- en volkenkundige, biografische, geschiedkundige en natuurwetenschappelijke verhalen, - verhalen, die zoowel een reisbeschrijving als een levensschets, zoowel een romantische novelle als een sprookje kunnen zijn. We hebben getracht, ten gerieve van belangstellende lezers een lijst van dergelijke verhalen op te maken. En we erkennen dadelijk: die lijst kan enkel verschillende richtingen aangeven, zonder de mogelijkheid, zelfs ij benadering te overzien wat in elk dezer aanbevelenswaardig is. Immers, om maar bij één dier richtingen, de aardrijks- en volkenkundige, te blijven: we hebben achter elkaar Nellie van Hichtum's rustig vertelde ‘Oehoe-hoe’- en andere geschiedenisjes opgenomen,... terwijl we b.v. maar terloops verwezen naar Cooper, die zoo openbarend het leven der Indianen, Aimard, die zoo fel bewogen den strijd in de savanna's heeft beschreven.... en we anderen dan deze twee, bij uitzondering van Verne, eenvoudig buiten vermelding lieten. Dit ligt hem dan hieraan, dat hij deze laatsten het zwaartepunt in de avontuurlijke handeling zit, - wat ons genoopt heeft hun werk bij de avontuurlijke verha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len (hfst. XII) in te deelen, - en Nellie van Hichtum en anderen hun sterkte in het boeiend voorbrengen van aardrijks- en volkenkundige gegevens zoeken. En zoo staat het eveneens met geschiedenis en dieren plantkunde. Interessante mededeelingen en beschrijvingen desaangaande treft men wel zeker in een aantal niet gespecialiseerde verhalen aan, en ettelijke daarvan konden zelfs als modelstukjes in bloemlezingen opgenomen; maar in de huidige lijst worden ze enkel pro memorie bedacht, om (hoofdzakelijk plaats te laten voor zulke werken, die treffend in het teeken van de door ons bedoelde vakken staan. Die werken zijn bizonder talrijk reeds, al blijken ze zeer uiteenloopend van karakter en waarde.
Vooraan vermelden we degene, die biographie en geschiedenis tot grondslag hebben. Biographie als leesstof voor de jeugd is een ondankbaar iets; niet alle levens van zoogenaamd beroemde mannen, immers, leenen zich er toe om, zonder buitennissige en tegen de werkelijkheid indruischende fantazietjes, tot boeiende, kinderlijke verhalen verwerkt te worden. En dit verklaart dan meteen, waarom onder verschillende schrijversnamen (Hans, Koenen, Verbeke) levensschetsen van Franklin, Vesalius, Pasteur, Watt, Edison verschenen zijn (Opdebeek, Antwerpen), die voor niet meer dan een door-snee-leesstukje met enkele vervolgen kunnen gelden. Zeker kan uit elk dezer levens wel iets anders gehaald door wie zich ernstig dokumenteeren wil. Stamperius en Brouwer b.v. vonden in Edison's jeugdgeschiedenis voldoende stof om er ieder een levendig verhaal uit op te bouwen (Bosch, Baarn, - en Veen, Amsterdam); alleen, Brouwer laschte, omdat zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonge held geleidelijk een technicus wordt, in zijn boek een aantal wetenschappelijkheidjes in, die best achterwege waren gebleven. Een belangwekkend verhaal, van Brouwer ook, is ‘ Fridtjof Nansen’ (Veen, Amsterdam), al blijkt weer Stamperius in zijn ‘ Drie jaren in het ijs’ (Sijthoff, Leiden) den kranigen poolreiziger en zijn gewaagde ‘Fram’-expeditie heel wat sprekender te hebben uitgebeeld. Krebbers biedt ons, met ‘ Arbeid adelt’ (Bosch, Baarn), interessante tafereelen uit het leven van den door arbeid beroemd geworden George Stephenson aan. Kramer laat ons in ‘ Adriaan Brouwer’ (Van Dishoeck, Bussum) op degelijke wijze met den vermaarden schilder en zijn even vermaarde zeventiendeeuwsche tijdgenooten kennismaken, biedt ons in ‘ Een Delftsche kwajongen’ (Piet Hein) (Sijthoff, Leiden) de populaire Zilvervloot-geschiedenis aan en stelt ons, in ‘ Helden der Noordpool’ (Kluitman, Alkmaar), een heele rij oude en moderne poolreizigers, van Barends tot Amundsen, voor. Hans ontleent aan de jeugdjaren van den volksschrijver Conscience toereikende gegevens om ze tot een zeer leesbaar doorloopend verhaal te verwerken (Opdebeek, Antwerpen). Louwerse put aan de Zwitsersche historie en legende de noodige stof voor een boeiend ‘ Willem Tell, de Zwitsersche vrijheidsheld’ (Van Belkum, Zutphen). Daar zouden natuurlijk vrij wat meer interessante, op geschiedenis gesteunde jeugd- en levensverhalen op te stellen zijn. We denken b.v. aan Hans Andersen en een paar anderen, aan wie De Cock opvolgende hoofdstukjes gewijd heeft in zijn ‘Arm geboren en beroemd gestorven’ (Vanderpoorten), dat jonge menschen nog wel lezen mogen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke verhalen, echter, hoe belangwekkend enkele daarvan ook blijken, zijn daarom nog niet als historisch werk te beschouwen en te beoordeelen. Gesdhiedkundige verhalen kiezen zich wel, net als de biografische, één of een paar personages als centrale figuren uit; maar deze personages kunnen even goed gefingeerd als reëel bestaande zijn en buiten hen om ligt de kern van het werk in de uitbeelding van het midden en den tijd, waarin de handeling plaats grijpt. De geschiedkundige verhalen zijn legio; de waardevolle echter niet en de meesterwerken nog veel minder. En dan vooral hebben deze laatste, waar ze werkelijk bestaan, - zooals b.v. de romans van Walter Scott, - het treffend kenmerk, dat ze alleen voor meer ontwikkelden toegankelijk blijven. Dit mag trouwens geen verwondering baren; een historische roman of novelle, die goed wil zijn, kan enkel uit historische studie ontstaan en moet van deze studie de veelomvattende, klare weerspiegeling geven. Scott's werk doet dat; zoo ook, schoon minder grondig, het werk van Erckmann-Chatrian; zoo eveneens, maar minder weer het werk van Molt, en dat van Been vooral, - om niet te gewagen van Kieviet en Hans, die nauwelijks tijds voor studie schijnen beschikbaar te hebben. Dit laatste pleit echter niet doorslaand ten nadeele van bedoelde schrijvers; want vooral waar het lezend publiek uit zeer jonge menschen bestaat, - die toch ook wat van de historie mogen weten, - heeft het zijn groot belang, dat de auteurs vertellen kunnen,... en nu hebben Hans, Kieviet, Been, Molt e.a. wel die gave in zich, die duidelijk blijkt wanneer ze op hun Zondagsch zijn. We kunnen dus met een gerust gemoed de in onze lijst opgenomen geschiedkundige verhalen aanbevelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen enkel er van, overigens, stelt zich in het teeken van een blinde vorstenvergoding of van aaneengeregen militaire heldendaden; in vele, integendeel, zijn waardevolle elementen aanwezig van gezonde volks-en kultuurgeschiedenis. Eén enkel auteur, Molt, heeft het gewaagd met verschillende werken opvolgende tijdperken in de historie te bestrijken; en zoo ontstond van hem een heele reeks, van ‘In de wouden der Germanen’ tot ‘Een valkenjacht op het kasteel Brederode’ (alle bij Holkema en Warendorf, Amsterdam), d.i. van de vroegste tijden onzer jaartelling tot in de 14e eeuw, die, vooral wat de laatst in de rij vermelde werken betreft, historisch bizonder degelijk is. Ieder boek op zichzelf haalt het echter niet bij Weinland's ‘Rulaman’ en ‘Coninc Hartfest’ (Van Goor, Gouda), die als verhaal en als dokumentatie over ‘den tijd der holenmenschen’ en over dien ‘onzer voorouders, toen ze nog aan Wodan en Donar offerden’ tot het sterkste onder de historische werken voor de jeugd behooren. Over latere perioden in de geschiedenis ontstaan de verhalen gemakkelijker; betrouwbare bronnen des-aangaande liggen ook dichter bij de hand, - vooral waar het meestal episoden uit de Nederlandsche historie en legende betreft. Johan Been, van beroep archivaris, heeft blijkbaar een voorliefde voor de 17e eeuw; hij stelt ons in ‘ Maerten Harpertsz Tromp’ (Veen, Amsterdam) en ‘ Dagen en daden van admiraal Dubbelwit’, d.i. van Witte Cornelisz. de With (‘Hollandia’, Baarn) twee in Nederland vergode volkshelden voor en levert verder enkele even verlokkelijke, schoon minder degelijke verhalen, ‘ De drie matrozen van Michiel de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ruyter’, ‘ Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruyter’ met zijn vervolgverhaal ‘ Om de schatten van Il Tigretto’ (alle bij Kluitman, Alkmaar). Johan Kieviet, die veel meer verteller dan historicus is, laat zijn ‘ Slaet opten trommele’ (Bosch, Baarn) in den Spaanschen tijd en zijn ‘ Jongens van Oudt-Holland’ (Valkhoff, Amersfoort) in den tijd van Beter den Groote, ‘den timmerman van Zaandam’, spelen en levert daarmee zijn twee beste historische verhalen. Johan Fabricius verhaalt ons in ‘ De scheepsjongens van Bontekoe’ (Leopold, Den Haag), een ietwat te lijvig boekdeel, de avonturen van den durvenden uitvaarder naar Indië in 1618. A.J. van Rye en E.C. Houbolt situeeren ‘ De Spion’ in 1672, in den strijd tegen de Franschen, en ‘ De jonge gijzelaar’ in den aanvang van den tachtigjarigen oorlog, tegen Engeland. Ver achteruit in de geschiedenis speelt hun ‘ Odo, de Batavenknaap’ (alle bij De Lange, Amsterdam) dat, evenals Treller's ‘ De jonge adelaar’ (Scheltens en Giltay, Amsterdam), den strijd der Germanen tegen Rome belicht. In verband hiermee mag wel op Church's uit (het Engelsch vertaalde ‘2000 jaar geleden’ (Versluys, Amsterdam) gewezen, dat ons naar oud-Rome terugvoert. De Belgische geschiedenis wordt door weinigen aangeroerd, wat jammer is. En dan nog blijkt het de veelschrijvende, thans verouderde Pieter Jan Andriessen te zijn, die met ‘ Een Gentsche vrijheidszoon’ (Bolle, Rotterdam) mee van het behoorlijkste werk levert. Vlamingen hebben er zich ook wel aan gewaagd. Hans b.v. brengt ons vlug en vlot geschreven ‘Antwerpsche verhalen’, uit verscheidene tijdperken der geschiedenis, en een ‘Kerlingaland’ (beide bij Opdebeek, Antwerpen), dat Vlaanderen's 13e | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 14e eeuwsche leven en strijd behandelt. Sterker dan hij, geestiger vooral, is Constant de Kinder; wel kon dezes ‘ De hoed van den Langen Wapper’, dat zeer prettig leest, nog ruimer uitgewerkt, maar daarnaast staan dan zijn kwâjongensachtige ‘ Jan zonder Vrees’ en zijn boeiend ‘ Gemeente’ (alle bij Opdebeek, Antwerpen), die een bizonder aanschouwelijk kijkje in den tijd van de Vlaamsche neringen en gilden, van het oud-Vlaamsche geloof en bijgeloof gunnen. Vermeld mogen ook wel een boekje van Joris Bollen, ‘ De geschiedenis van den voorhistorischen mensch’ (‘De Sikkel’, Antwerpen), dat op behendige wijze, zonder al te storende overgangen, het groeiend kultuurleven van onze verre voorouders tot een verhaal uitwerkt, en een ander van Michel Thiery, ‘Arrem en Helinde’ (‘School van het Boek’, Gent), dat ons, aan de hand van een korte, eenvoudig geschreven geschiedenis, een kijkje binnen het negende eeuwsch gebeuren in Vlaanderen biedt. Kultuurgeschiedenis blijkt echter niet het hoofdelement in onze historische werken te zijn. Omdat ze dat wel is bij Weinland, bij Molt, hebben we hun verhalen gaarne vooraan genoemd. We voegen er thans Delon's ‘De geschiedenis van een dorp vóór de Fransche revolutie’ aan toe (Van Looy, Amsterdam), dat wat droogjes, maar kultureel van waarde blijkt, alsmede Hillyer's merkwaardige ‘Wereldgeschiedenis in een notedop’ (‘Hollandia’, Baarn), die een humorvolle, ideale inleiding tot de algemeene geschiedenis uitmaakt. Erckmann-Chatrian hebben we ook vroeger vermeld. Zij houden zich bij de jaren vóór, tijdens en na de groote Fransche omwenteling, kennen die bizonder goed, - blijkens hun mooie ‘Geschiedenis der Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche revolutie’, - en verwerken ze tot levendige verhalen: ‘Waterloo’, ‘Vriend Frits’, ‘De loteling van 1813’ en een paar andere (alle bij Bolle, Rotterdam). Bovenaan, echter, plaatsten we Walter Scott, al heeft hij lang niet meer het hoofdkenmerk, een schrijver voor de jeugd te zijn. En dat heeft al evenmin een Harriet Beecher Stowe, die destijds haar beroemd geworden, sterk kristelijk gekleurd ‘De hut van Oom Tom’ (Bolle, Rotterdam) liet verschijnen. Maar kinderen die, aan de hand van een aantal verhalen, een uitgesproken voorliefde voor geschiedenis hebben opgedaan, zullen later van deze auteurs leeren houden als van menschen die hun 't leven voorstellen in al zijn grootheid en zijn dikwijls tragische somberheid beide. Van Scott noemden we ‘Ivanhoe’, ‘Waverley’, ‘Quinten Durward’ (Cohen, Amsterdam); veel meer van hem kan aanbevolen voor wie voldoende gerijpt is en niet voor omvangrijke, soms breedvoerig beschrijvende verhalen terugdeinst.
Een woord afzonderlijk wijden we gaarne aan aardrijks- en volkenkunde. Reeds vroeger vermeldden we Aimard, Cooper, Verne e.a., wier werk in hoofdzaak avontuurlijk is, maar die ons toch een aantal bladzijden aanbieden, welke aardrijks- en volkenkundig reëel hun waarde hebben. Daartegenover echter stelden we Nellie van Hichtum, en hadden we er ook anderen kunnen noemen, niet om de hooge vlucht van hun arbeid, wel om het kenteeken daarvan, bewust allerlei kennis betrekkelijk land en volk, levenswijze, zeden en gebruiken bij te brengen. Typisch genoeg, het eigen land en volk trekt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijvers zeer weinig aan, maar des te meer doet zulks het ver afgelegene en mysterieuze. Wellicht gaan ze daarbij van de bedenking uit, dat het nabijzijnde bekend is en dus moeilijker belangstelling zal wekken. Maar dat bekende is betrekkelijk, getuige het groot aantal kinderen, voor wie óf het stadsleven óf het leven te lande óf het bedrijf in mijn en fabriek, aan de haven en op den akker iets volslagen vreemds blijkt te zijn. En dan, daar leven in de naaste buurt heelemaal andere volken, met andere doening, andere zeden, - en het heeft voor het jonge volk vast waarde te vernemen hoe het daar wel anders toegaat en ten slotte weer even menschelijk en mooi is als bij ons. Deze regelen konden gemakkelijk met enkele voorbeelden toegelicht. Die vindt de lezer echter wel voor zichzelf, - zoodat we ons thans er bij bepalen kunnen, te duiden op wat werkelijk bestaat aan aardrijksen volkenkundige lektuur en als zoodanig mag worden aanbevolen. Over België en zijn kolonie zijn we kort. Als leesbare boeken kennen we alleen Hans' ‘ Op reis door België’ (Opdebeek, Antwerpen) en Wauters' ‘ Kijkjes in Kongoland’ (Office de Publicité, Brussel), en dan nog zijn die interessanter als verzameling gegevens dan als doorloopend verhaal voor kinderen. Nuttig hierom is het, Johan Been's ‘ Drie jongens op reis’ (Van Looy, Amsterdam) te vermelden, dat den jongen lezer zoo boeiend, en zoo leerrijk ook, naar Vlaanderen en Wallonië meeneemt. Over Nederland en Indië zag heel wat meer het licht, al is daar ook veel middelmatigs en onbruikbaars bij. Het leven op eiland, meer en zee trekt natuurlijk het sterkst aan; het is ook zoo eigenaardig en dikwijls zoo tragisch tevens. Een belangwekkend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kijkje daarin bieden ons Stamperius met ‘ Het veerhuis aan de Ooster-Schelde’ (Bosch, Baarn), mevrouw Gruys-Kruseman met ‘ Het Noordzee-eiland Vlieland’ (Van Goor, Gouda), Abramsz met ‘ Veertien dagen op een ijsschots’ (Veen, Amsterdam) en vooral Rengersen, die zich in hoofdzaak thuis voelt op en om de Zuiderzee, met ‘ Op de Zuiderzee’, ‘ Aan het Tjeukemeer’, ‘ Een winter op Schokland’ en ‘ Schippers lief en leed’ (alle bij Bosch, Baarn). Tusschen haakjes mag hier wel vermeld, dat de door ons bedoelde uitgaven van de firma Bosch, te Baarn, deel uitmaken van de bekende Stamperius-bibliotheek, die in haar geheel de verdienste heeft onschadelijk te zijn, al kan lang niet alles daarin worden aanbevolen. Ook Oost-Indië trekt aan, zeiden we; maar hier moet wel aan toegevoegd, dat velen zich nauwelijks dokumenteerden eer ze aan het schrijven gingen. Enkelen deden dat ernstiger; tot hen behooren Hilgers met ‘ Op een Koffieland’, ‘ Uit zonneland’, ‘ De schat van den Javaan’ (alle bij Kluwer, Deventer), mevrouw Kooy-van Zeggelen met ‘ Jong Java's lief en leed’ (Masereeuw en Bouten, Rotterdam) en zeker met ‘ De gouden kris’ (Scheltema en Holkema, Amsterdam), en niet minst van al Werumeus Buning met zijn voor ouderen bestemde ‘ In en om de kampong. Oost-Indische schetsen’ (Bolle, Rotterdam) en ‘ Sidin en ik. Een reisje door Java’ (Cohen, Amsterdam). 't Is waar ook, deze auteurs kennen Indië van dichtbij en hoeven dus niet op Indische wóórden te spekuleeren om in de plaatselijke toestanden te doen gelooven! Buiten eigen land en koloniën echter is de wereld schatrijk aan vreemde, belangwekkende gewesten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zekere schrijvers, als Verne en d'Ivoi, vroeger reeds vermeld, nemen zelfs hun lezers mee, den heelen aardbol om; en zoo doet ook, op zijn wijze, - minder boeiend dan zij, - Jam Feith met zijn ‘De wereld om’ (Scheltema en Holkema), maar vooral, en ditmaal als een geroutineerd wereldreiziger, Sven Hedin met zijn driedeelig ‘Van pool tot pool’ (De Haan, Utrecht), dat tot een echt referentiewerk is uitgegroeid. Alleen, wereldreizen kunnen wel veelomvattend en vermoeiend worden; zoodat we het voor jonge lezers maar liever bij plaatselijke verhalen houden. Hiertoe behooren dan Judith Gautier's bizonder mooie ‘Gedenkschriften van een witten olifant’, over Voor-Indische toestanden en gebruiken (Wereldbibliotheek, Amsterdam), Yan Phou Lee's sprekende schetsen ‘Jongensleven in China’ (Versluys, Amstedam), Emma Kraft's eenvoudige geschiedenis ‘Jong Groenland’ (Masereeuw en Bouten, Rotterdam) naast Abramsz' ‘ Op sneeuwschoenen door Groenland’ (Versluys, Amsterdam) en Nellie van Hichtum's ‘ Kajakmannen. Groenlandsche avonturen’ (Van Goor, Gouda). Nellie van Hichtum is hier echter niet op haar best in; we hechten meer waarde aan haar ‘ Geschiedenis van den kleinen Eskimo Koedlago’ (Van Looy, Amsterdam), haar ‘ Sip-su, de knappe jongen’ (Bosch, Baarn) en vooral aan haar doorloopend verhaal in drie deeltjes, ‘ Oehoehoe’, ‘ Oehoehoe in de wildernis’ en ‘ Een Kaffersche heldin, of Oehoehoe en Oezinto’ (Honig, Utrecht). Natuurlijk konden we hier weer Stamperius' reisverhaal ‘ Drie jaren in het ijs’ vermelden, dat reeds onder de biografische schetsen vernoemd werd. Maar we houden liever het laatste woord voor Selma Lagerlöf's ‘Niels Holgersson's wonderbare reis’ (Becht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam) over, dat, voor oudere lezers bestemd, voor het meesterwerk in het genre gelden mag; want geen auteur heeft van een land, met zijn natuur en zijn geschiedenis, zijn dagelijksche leven en strijd, zulk een heerlijk beeld opgehangen als deze Zweedsche schrijfster dat van haar land heeft gedaan, geholpen door de reis van kleinen Niels en de wilde ganzen. We zouden maar wenschen dat zekere gezonde jongelui, net als ze eenmaal naar Walter Scott als naar hun mooisten historischen verteller leeren grijpen, ook Selma Lagerlöf eens de bewondering gingen toedragen, die ze verdient om allerhande heerlijk werk, maar in de eerste plaats om haar aardrijks- en volkenkundig éénige ‘Niels Holgersson’.
En hiermede stappen we dan van weer een heele reeks boeken af, om nog even te kijken naar een laatste rij, die de kennis der natuur op den voorgrond stellen. Wie ze doorloopt wordt al dadelijk getroffen door het feit, dat het aantal vernoemde auteurs klein, maar van een paar onder hen, inzonderheid Oliver Curwood, William Long en Hermann Löns, het aantal aanbevolen werken groot is. Er zijn inderdaad slechts weinig schrijvers, die de bizondere gave bezitten hun grondige kennis van dieren plantenwereld tot boeiende verhalen om te werken. Jawel, interessante losse schetsen treft men wel aan, die tot leesbare boekjes kunnen samengroeien, zooals Mary Bamford's ‘Vrienden van allerlei slag’ (Van Looy, Amsterdam), Paul Bert's ‘Schetsen en verhalen uit het leven der dieren, I-II’ (Versluys, Amsterdam), Max Eschner's ‘Een kleine wonderwereld’ (‘Hollandia’, Baarn), Elisa Knappert's ‘Kijkjes in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de plantenwereld’ (Veen, Amsterdam), Isidoor Teirlinck's ‘ Bloeiende reuzen’ (De Seyn, Roeselaere) en ‘ Lastige kerels en brave gasten’ (Vanderpoorten, Gent). En ook in werken, die vast geen doorloopende schetsen of verhalen bevatten, vindt men bladzijden, die aandoen als wondere brokjes schoonheid, - we denken b.v. aan boeken van Heimans en Thijsse en van Siderius, die echt referentie-materiaal uitmaken. Maar de auteurs, die planten en vooral dieren tot de helden van hun verhaal verheffen, zijn zeldzaam; en nog zeldzamer degenen, die deze helden en de wereld waar ze wonen uitbeelden op een wijze, die 't werk van kunstenaars heeten mag. In een vorig hoofdstuk (hfst. VIII) noemden we reeds Lewis Alcott, die haar haast wijsgeerig aandoende ‘ Bloemensprookjes’, en Carl Ewald, die o.a. zijn eenvoudige ‘ In veld en bosch’ en vooral zijn dieper ingrijpende ‘ In het drukke bosch’ liet verschijnen. Waar planten en kleine dieren worden voorgesteld is een fijne opmerkingsgeest en een haast sprookjesachtige verteltrant noodig; genoemde auteurs bezitten beide, - net als, naast hen, b.v. Ernst Kreidolf, blijkens zijn feëriek geteekende ‘Bloemensprookjes’ en ‘Grasdwergjes’, - maar worden daarom vooral door meer geschoolde jonge menschen genoten. Buiten hen om, echter, zijn uit de schrijversbent enkele even sterke persoonlijkheden naar voren getreden, die geen sprookjes bedoelden te dichten, maar vóór alles realistisch wilden zijn, d.i. ons een treffend, levend beeld voorbrengen van de planten- en dierenwereld, vooral dan in de wildernis, waarin zijzelf bewonderend waren opgegaan. Zulke enkelingen zijn Curwood, Kipling, Long en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Löns, - vier vreemde schrijvers dus, maar die het, om hun hooge waarde, dringend wenschelijk is aan onze rijpende schooljeugd voor te stellen. Kipling en Long zetten we even vooraan, want beiden drongen tot het aantrekkelijk geheim door, dat de wilde dieren niet minder dan onze medeschepselen zijn die, net als wij, hun harde leven en strijd te voeren hebben, en planten den lezer midden in dat leven om het ons des te waarder en aangrijpender te maken. Kipling houdt zich bij voorkeur bij de groote roofdieren in Hindoestan en liet over hen o.a. een pracht van een verhalenboek, ‘Dieren in de wildernis’ (Holkema en Warendorf, Amsterdam), verschijnen, waarin de dieren de raak geziene hoofdpersonen en de menschenkinderen de niet altijd sympathieke bijpersonen zijn. Long heeft alle in 't wild levende dieren, kleine als groote, lief; maar waar hij ook op avontuur uitgaat, in het Amerikaansche Noorden, steeds blijft hijzelf de geestig vertellende toeschouwer, die in de dieren een onuitputtelijken rijkdom aan dierlijke, soms bijna menschelijke eigenaardigheden ontdekt. Zijn ‘Dierenleven in de wildernis’ (Brusse, Rotterdam) kenschetst treffend zijn heerlijke methode van opmerken, verhalen en bespiegelen; maar even mooie schetsen en beelden staan er in zijn ‘Kijkjes in het dierenleven’, ‘Het boschvolkje’, ‘Op eenzame zwerftochten’ en al de overige boeken, bij dezelfde firma verschenen, - schetsen, die ons toelaten, tot in de schijnbaar minst verschillende levenswijzen en instincten door te dringen. Zoodat het ten slotte geen verwondering baart, dat de uitgever Brusse zelf een apart inleidende ‘Bloemlezing’ uit Long de wereld inzond en, samen met de firma Van Goor, twee deeltjes ‘Levende dieren’, speciaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor schoolgebruik, liet verschijnen. 't Is inderdaad langs den weg der school, dat William Long en met hem Rudyard Kipling het doelmatigst de lezende jeugd worden voorgesteld. Ook Oliver Curwood verdient tot de vrienden der jongelui te behooren. Althans, daar zijn verhalen van hem, die door de meer ontwikkelde jongens met nut zullen gelezen worden. Dit is het geval met ‘Kazan de wolfshond’, ‘De zoon van Kazan’ en een paar andere verhalen (alle bij Nijgh en van Ditmar, Rotterdam), al moet daar dan wel aan toegevoegd, dat Curwood het zwaartepunt veel minder in de beschrijving der poolstreek en pooldieren dan in de koene daden en avonturen van zijn menschelijke helden legt. Hermann Löns eindelijk, met wien we deze kleine groep afsluiten, gaat zoo volledig op in het leven en bedrijf van alle plantaardige en dierlijke wezens, in bosch en weide en moeras en veld, dat hij er heelemaal de menschen bij vergeet. We vermelden van hem ‘Mummelman’, ‘Op de bergwei’ en al de overige in het Nederlandsch vertaalde werken (alle bij Schoonderbeek, Laren). Het zijn telkens opeenvolgende korte schetsen; maar deze zijn zoo vol inhoud en tevens zoo vol dichterlijk beschrijvende woordkunst, dat ook Hermann Löns, aan de hand van losse mooie brokjes, zou mogen binnen school gehaald, eer de jeugd er zich aan waagt den schrijver verder door te lezen. Trouwens, om even bij deze laatste aanmerking stil te staan: natuurwetenschappelijke verhalen en schetsen kunnen, meer dan andere, een inleiding bij het jonge volk verdragen. Maar eenmaal zulke inleiding met zorg gedaan, hebben ook anderen dan Löns, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Long, Kipling en dergelijke ernstig kans, bij de jeugd bijval te genieten. We denken b.v. aan Stevens' ‘Avonturen in het bijenland’ (‘Elseviers’, Amsterdam), dat ons bizonder mooi en degelijk verhalend de bedrijvige insektenwereld binnenleidt, aan Witchell's ‘Een jaar natuurleven’ (Van Kampen, Amsterdam), dat raak waarnemend de wisseling der jaargetijden, in verband met planten- en dierenwereld, overziet, - om niet te spreken van Van der Meulen's ‘Nijverheid voor de jeugd’ (Opdebeek, Antwerpen), dat alleen maar de zwakheid heeft, werkelijk interessante onderwerpen niet voldoend aanlokkelijk in te kleeden.
We meenen echter, hier een hoofdstuk te mogen afsluiten, dat aan specialiseeringen gewijd is. Deze hebben overigens het kenmerk, nog heel wat te kunnen worden uitgebreid en ieder op zichzelven uitgediept. Ons was het voldoende, steunende op een aantal werkelijk aantrekkelijke voorbeelden, aanschouwelijk te maken: dat, waar kinderen, in verband met een meer gevorderden leeftijd of een bizonderen aanleg, zekere uitgesproken voorkeur laten gelden, er ruime, veelzijdige voorraad aan leesstof voorhanden is om deze voorkeur te gemoet te komen. Jawel, deze specialiseeringen hebben ons een heel eind mee op weg genomen, vermits ze ons er toe leiden konden, kunstenaars als Walter Scott, Selma Lagerlöf, aan wie thans William Long e.a. mogen toegevoegd, als schrijvers voor de jeugd aan te bevelen. Maar deze schrijvers zijn ieder in hun genre hoogtepunten, bakens, naar wie we het lezend jong geslacht te richten hebben, - en zulke bakens tevens, die deze jongeren den weg wijzen van de lektuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor kinderen als zoodanig naar de groote-menschen-literatuur, die voor ‘de jeugd van vijftien tot zeventig jaar’, zooals Rosegger het glimlachend uitdrukt, het leven tot één rijkdom en één schoonheid maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan te bevelen lektuur met leerende strekking.A. Biographie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Geschiedenis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Aardrijks- en volkenkunde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Kennis der natuur.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|