| |
| |
| |
XII. Avontuurlijke verhalen.
Al dachten we er tot nog toe niet aan, naar het voorbeeld van anderen
de lektuur voor de jeugd in typische meisjes- en dito jongensboeken in te
deelen, toch moeten we aan de hand der feiten erkennen, dat, waar de meisjes
langer bij het sprookje en het rustig huiselijk verhaal verwijlen, om later bij
voorkeur te grijpen naar het sentimenteele, het romantische, het vrouwelijk
hartstochtelijke, de jongens gretiger in 't bewogen leven kijken en, in dat
leven, - en in hun boeken mede, - zich makkelijker boeien laten door het stout
gedachte, het kranig aangedurfde, om niet te zeggen het roekeloos gewaagde en
het door harden strijd bevochtene. En zoo we zulks erkennen uit ervaring en
geen redeneering onzerzijds bij machte is dat verschijnsel weg te werken, dan
ligt ons de plicht op daar rekening mee te houden, in verband met de boeken die
we zullen aanbevelen of verwerpen.
In vorig hoofdstuk deden we dit reeds ten aanzien van de meisjes;
althans, - en dit schijnt ons voldoende, - we vestigden de aandacht op een
aantal verhalen over huis- en kinderleven in den ruimst mogelijken zin,
verhalen waarvan de meerderheid zich tot meisjes richten, en gaven de reden aan
waarom de eene ons wel en de andere ons niet aanbevelenswaardig leken. Die
reden was: het al of niet aanwezig zijn van het opbouwend element, de jonge
lezeressen ten goede.
Nu het de jongens geldt en hun langsom sterker wordende voorliefde
voor het gedurfde, het gewaag- | |
| |
de, het bevochtene, kortom, voor het
avontuurlijke, moet inzake hun lektuur dezelfde maatstaf aangelegd: is het
verhaal avontuurlijk alleen óm 't avontuurlijke, met de duidelijke bedoeling
van den schrijver rond het gebeuren, of het mogelijk zij of niet, de aandacht
en zoo 't kan de werkelijke spanning vast te houden, of loopt er een gedachte,
een streven, een bewuste wil doorheen, die ten goede ontwikkelend en dus
opbouwend blijken?
Deze maatstaf is noodig, dringend noodig; want geen lektuur voor
jongens, - in dit geval vooral voor jongens in hun puberteitsperiode, - grijpt
zoo diep in en kan zulken beslissenden invloed hebben ten goede, maar niet
minder ook ten kwade, als de avontuurlijke verhalen.
Jawel, er zijn menschen van beteekenis, in de eerste plaats dan
schrijvers, wien het lezen van zelfs de meest excentrieke avontuurlijke
verhalen geen hinder blijkt geweest te zijn voor hun eigen degelijken uitgroei
en die het daarom zoo zwaar niet plegen op te nemen met wat anderen erg
nadeelig achten. Maar daar staat tegenover, dat die menschen enkelingen zijn,
persoonlijk en tijdig gepantserd tegen verkeerde invloeden van buiten, terwijl
de groote massa, indien haar niet bewust en stelselmatig leiding wordt gegeven,
die kwade invloeden werkelijk ondergaat om er zoo goed als nimmer meer van los
te komen.
Namen van schrijvers, die den trek naar avontuurlijke verhalen hebben
aangekweekt, liggen al dadelijk bij de hand. Alle jongens kennen ze: Jules
Verne, Gustave Aimard, Fenimore Cooper, Paul d'Ivoi, en wie weet hoeveel
anderen. Maar nu moet onmiddellijk erkend, dat genoemde auteurs voortreffelijk
werk geleverd hebben en onze jeugd, door alle avonturen | |
| |
heen,
heel wat begrippen bijgebracht, die aardrijksen volkenkundig en historisch hun
degelijke waarde hebben. Alleen, - en hier zit het bezwaar, verbonden aan Jules
Verne en de overigen: hun werk wordt niet om het didaktisch bruikbaar element
daarin ter hand genomen, maar uitsluitend doorgelezen, of juister nog,
verslonden om het pakkend gewaagde, het roekeloos aangedurfde, dat in de
plannen en daden van ieder hunner helden steekt. En nu heeft dat geprikkeld en
dikwijls overprikkeld zijn haast onafwendbaar voor gevolg, dat na het eerste
boek een tweede, een derde en een heele reeks gelezen worden en de jongelui,
zwak en onoordeelkundig als ze meestal zijn, zich even gemakkelijk verleiden
laten om, na Jules Verne en de overige pas genoemden, ook beslist verwerpelijke
auteurs als Wörishöffer, Mayne Reid, Ferry, Henty, May, - o, vooral den
zelfbewust heldhaftigen Karl May! - en nog heel wat slechter lektuur door te
maken, alleen om het fantastische, het bloederige, het wreede, en ten slotte
het ongelooflijke en onmogelijke, dat hun inhoud kenmerkt.
Hebben we zelfs niet moeten vaststellen, dat een groot aantal jonge
menschen, eenmaal door die prikkelende dingen vastgehouden, nog een heel eind
verder loopen en ‘Nat Pinkerton’, ‘Buffalo Bill’, ‘Nick Carter’, ‘Sherlock
Holmes’, ‘Lord Lister’, ‘De Londensche bandieten’ en hun wijdvertakte,
ellendige kolportagegoed-familie voor dikke vrienden houden?
Neen, we gaan zoo ver niet te beweren, dat de spannende aandacht die
gewekt wordt door het avontuurlijk gebeuren in Jules Verne, Gustave Aimard en
de anderen voor de krabbelaars aan den weg een welgekomen aanleiding is
gebleken, om de spanning tot | |
| |
een prikkeling, - en wat een
misselijke! - te maken. Maar dat zulke onmogelijke lektuur als laatstgenoemde
bestaat en floreert, ten koste vooral van de jongeren, - zoodanig zelfs, dat
b.v. een Frederick Dey, de schepper van ‘Nick Carter’, er zijn half millioen
frank op één jaar aan wist te verdienen, - en dat ze, getuige zekere
openbarende zittingen van kindertribunalen, noodlottig inwerkt op de
verbeelding van de jonge lezers, dat moet ons aansporen tot omzichtigheid bij
onze aanbevelingen.
En al zeker luidt dan als eerste wensch: laat de kinderen niet te
vroeg met het lezen van Jules Verne, Gustave Aimard en in 't algemeen van
grootscheeps aangelegde avontuurlijke verhalen beginnen. En als tweede: beperk
zoo mogelijk tot een minimum het aantal werken van dezen aard, die ge hun ter
beschikking stelt.
Daar kon nog een derde wensch bij: maak, zoo ge werkelijk een stukje
intellektueele leiding voert, Jules Verne en de anderen tot een gelegenheid om
bij de jeugd belangstelling te wekken voor werkelijke reizen, volkenkundige
beschrijvingen, historisch getrouwe levensverhalen, dier- en plantkundige
schetsen en beelden, zooals er meer dan toereikend bij de hand zijn.
Deze wenschen indachtig vinden we 't best, dat kinderen van 12 jaar en
ouder met Jules Verne's ‘De reis om de wereld in tachtig dagen’, ‘Michael
Strogoff’, ‘Een leerschool voor Robinsons’, ‘Twee jaar vacantie’, Op weg naar
Frankrijk’, en zelfs met het al te omvangrijke, inhoudzware ‘De kinderen van
kapitein Grant’ (alle bij ‘Elsevier’, Amsterdam) kennis maken; Verne heeft een
mooie dozis idealisme, een rijke verbeelding en, trots het verouderd of
praktisch | |
| |
onhoudbaar gebleken zijn van zekere zijner zg.
wetenschappelijke voorstellingen, een vooral voldoend boeiende gave van
vertellen om het jonge volk opgewekt, alle werelddeelen door, op reis te
houden. - Van Gustave Aimard en Fenimore Cooper, die, de eerste in de
savanna's, de laatste onder de Indianen een aantal jaren doorbrachten, mag
erkend dat ze beiden hun onderwerpen bizonder aanschouwelijk hebben uitgewerkt,
al nemen ze wel partijdig het standpunt van den superieuren blanke in; maar
Cooper is ruimer kultuurmensch dan Aimard en heeft ook niet telkens
zegevierende gevechten van één tegen honderd, hinderlagen en skalpeeringen,
massa-moorden en onmogelijke toevalligheden noodig om het wilde leven der
inlanders welsprekend uit te beelden. Van Cooper kunnen voor den hiervoren
bedoelden leeftijd wel ‘Padvinder en Lederkous’, ‘De laatste der Mohikanen’,
‘Conanchet’, ‘De wilddooder’ en ‘De roode vrijbuiter’ (alle bij Holkema en
Warendorf, Amsterdam) aanbevolen. Van Aimard durven we nauwelijks, en dan
vooral voor de ouderen, ‘De pelsjagers van de Arkansas’ en ‘De Goudkoorts’
(Bolle, Rotterdam) vermelden. - Met Paul d'Ivoi, echter, komen we weer dichter
bij Jules Verne te staan, althans in dien zin, dat hij ook gaarne zijn helden
meeneemt, de heele wereld rond en daarbij zijn uiterst rijke verbeelding
meester laat; maar d'Ivoi, getuige zijn beste werken ‘Met een kwartje de wereld
door’, ‘De neef van Lavarède’, ‘Jean Fanfare’ (‘Elsevier’, Amsterdam), houdt
van veel dolzinniger en krasser prikkelende avonturen, zoodat hij alleen voor
meer ervaren lezers gelden kan.
Over Wörishoffer, May en de anderen, hoe aanlokkelijk hun proza voor
zekere jongeren wezen moge, | |
| |
handelen we liever niet, ondanks de
ware campagne ten goede van Karl May b.v., die in den laatsten tijd zekere
bladen heeft beziggehouden. Beter achten we het, ons tot kenschetsing van deze
soort lektuur een opnbarend lijstje te herinneren, waarin, aan de hand van een
artikel in ‘Feierabend’ (1921, nr 6), wordt medegedeeld hoeveel honderden
menschen in één enkelen roman van May neergeschoten, geskalpeerd, vergiftigd,
doodgestoken, doodgeslagen, verdronken, gemarteld, doof gemaakt, ontvoerd en op
tien andere wijzen mishandeld worden, - net als in een aantal
bioskooptooneelen, waar het onontwikkeld volk zich zoo gaarne aan overprikkelen
gaat.
We wenden ons dus af van dergelijke onmogelijke lektuur en houden ons
bij de andere, minder gewaagde avontuurlijke verhalen.
En daar is dan niet Jules Verne, met een paar naast hem vernoemden,
het prototype van, maar wel Daniel Defoe, de auteur van den zeer ouden, maar
eeuwig jong en frisch gebleven ‘Robinson Crusoe’.
Over de groote waarde hiervan, - althans, in een volledige,
vertrouwbare Nederlandsche bewerking, als die van Goeverneur (Holkema en
Warendorf, Amsterdam) en van Beversluis (De Haan, Utrecht), - meenen we niet te
moeten uitweiden. Alle jonge menschen kennen of moeten kennen het avontuurlijk
verhaal van Robinson, die op zijn verlaten eiland zich alleen door het leven
helpt, dank zij zijn dikwijls nijpenden nood, zijn vruchtbare verbeelding en
zijn noesten wil. Het boek heeft zich tot nog toe, gelukkig, in een oneindig
groot aantal uitgaven mogen verheugen, - waarbij meestal de geloofszaak, die in
de tweede helft om het hoekje komt kijken, tot de minst storende verhoudingen
wordt teruggebracht, - maar deed, wat minder | |
| |
gelukkig is, een
lange reeks zg. Robinsonaden ontstaan, waaronder alleen Johan Wijss' ‘De
Zwitsersche Robinson’ (Holkema en Warendorf, Amsterdam), die een heele
dominé-familie op een verlaten eiland nederzet, en Herbert Strang's ‘De meisjes
Robinson’ (De Haan, Utrecht), die met drie meisjes hetzelfde avontuur herhaalt,
eenige aanbeveling verdienen.
Buiten Defoe's werk en al die Robinsonaden om en zonder over te slaan
tot het genre van Jules Verne en zijn navolgers, kan echter een rijkdom aan
boeken vermeld, waarin het avontuur een hoofdrol blijkt te vervullen.
Reeds vroeger hadden we het, in verband met kunstsprookjes en
wonderverhalen, over Cervantes' ‘Don Quichotte’, Swift's ‘Gullivers reizen’,
Raspe's ‘Avonturen van Baron von Münchhausen’ en bloemlezingen uit de
‘Duizend-en-één-nachtvertellingen’. En ten slotte, wat doen die anders dan
vooral het avontuurlijke op den voorgrond stellen?
We noemden, onder de werken over huis- en kinderleven, een aantal
boeken van Johan Kieviet en Mark Twain. En eigenlijk, waar ontleenen ze, bij de
lezende jeugd, hun grooten bijval aan, zooniet aan de avontuurlijke
gebeurtenisjes die het leven van hun helden kenmerken?
En zoo we straks een kijkje nemen in de aardrijks-en volkenkundige en
de historische, ja, ook in de natuurwetenschappelijke verhalen, zal dan niet
blijken hoe nogmaals het avontuur één der groote elementen van belangstelling
bij de jongeren, - vooral dan bij de jongens, - uitmaakt?
We willen maar zeggen: Jules Verne en die anderen hoeven niet als
onontwijkbare behoefte aanvaard | |
| |
te worden voor alle kinderen, die
van het avontuurlijke houden; daar is, buiten hun werk, een overvloed aan stof
voorhanden, die kan bevrediging geven aan alle jongelui, die nog niet
overprikkeld blijken.
Tot zulke stof behooren b.v. de verhalen van Kapitein Marryat, die
meestal het leven en de avonturen ter zee uitbeelden, zooals ‘Pieter Simpel’,
‘Stuurman Flink’, ‘Jacob Eerlijk’, maar ook wel te land spelen, zooals ‘De
landverhuizers van Canada’, ‘De kinderen van het woud’ (Holkema en Warendorf,
Amsterdam), en telkens bizonder onderhoudend zijn, wegens hun levendige
voorstelling van toestanden en handelingen en den humoristischen kijk waarmede
de auteur, zelf een extra bereisd kapitein ter zee, ze heeft waargenomen.
Aanbevelenswaardig zijn ook de avonturenverhalen van Lucien Biart, die
eenerzijds op zee, anderzijds in Amerika, vooral in Mexico, spelen en waarvan
de beste zijn ‘Unac de Indiaan’, ‘Lucia d'Avila’, ‘Lotgevallen van een
jeugdigen natuuronderzoeker’ (Bolle, Rotterdam); erge verwikkelingen of
intriges treft men bij Biart zoomin als bij Marryat aan, - en dat behoort mede
tot hun mooie verdiensten. Van dezelfde school, eindelijk, zijn nog Walter
Christmas' ‘Wonderlijke avonturen van twee Deensche jongens, met zijn
vervolgstukken ‘Stuurman Most’ en ‘Koning Most’ (Kluitman, Alkmaar) en
Werumeus Buning's letterkundig hooger
staande, vooral voor oudere kinderen geschikte ‘
Marineschetsen’ in zes deeltjes (Bolle, Rotterdam).
Maar eigenlijk konden we wel voortgaan, nu we het leven te land en ter
zee, meer of minder avontuurlijk uitgebeeld, aan 't bespreken zijn. Want wat
kon weeral niet gezegd o.a. van die speciale lektuur, die men
padvindersverhalen pleegt te noemen en waar- | |
| |
toe
Chris van Abkoude,
Kees Valkestein,
Johan Been en anderen (hun bijdragen hebben
geleverd! Ze principieel verwerpen doen we niet; degelijk opgevat hebben
padvinderij en kampeering hun opbouwende waarde. Maar het onderwerp, dat nu nog
aktueel is, heeft reeds aanleiding gegeven tot heel wat schrijvelarij, zoodat
we daar bovenuit ternauwernood enkele verhalen kunnen lezenswaardig achten.
Hiertoe behooren dan Johan Been's ‘Kakkerlak bij de padvinders’ (Kluitman,
Alkmaar), Kees Valkestein's ‘Met de padvinders op avontuur’, ‘Het bivak van den
Ratelslang’ en ‘In de naftabus’ (De Haan, Utrecht) en, buiten het vele
verwerpelijke van Chris van Abkoude om, diens nog behoorlijke ‘De padvinders
van Duinwijk’ en ‘De Otters’ (Kluitman, Alkmaar).
Daar is dus middel om veler verschillende voorliefde te gemoet te
treden en dit op zulke wijze te doen, dat die voorliefde niet ontaardt in een
éénzijdige, ziekelijke neiging, die den goeden smaak, voor zoo ver die bij de
jongeren reeds in vorming is, vertroebelt en reddeloos verloren helpt.
Men wende dan dit middel ten goede aan, indachtig het feit, dat de
groote meerderheid onder de jongelui, zoo meisjes als jongens, na hun
veertiende jaar, d.i. na voleinding hunner lagere studiën, alleen op zichzelf
zijn aangewezen om zich, - met medehulp vooral van het boek, - tot ontwikkelde,
evenwichtige, helder denkende en zuiver aanvoelende volwassen menschen op te
werken. | |
| |
| |
Aan te bevelen avontuurlijke verhalen.
Abkoude, Chr. van. |
De padvinders van Duinwijk (Kluitman). |
id. |
De Otters (id.). |
Abramsz, S. |
Wilskracht (Becht). |
Aimard, G. |
De pelsjagers van de Arkansas (Bolle). |
id. |
De goudkoorts (id.). |
Been, J. |
Kakkerlak bij de padvinders (Kluitman). |
Biart, L. |
Unac de Indiaan (Bolle). |
id. |
Lucia d'Avila (id.). |
id. |
Lotgevallen van een jeugdigen natuuronderzoeker (id.). |
Buning, W. |
Marine-schetsen, I-VI (id.). |
Cervantes Saavedra, M. de. |
(zie hfst. VIII). |
Christmas, W. |
Wonderlijke avonturen van twee Deensche jongens
(Kluitman). |
id. |
Stuurman Most (id.). |
id. |
Koning Most (id.). |
Cooper, F. |
Padvinder en Lederkous (Van Holkema en Warendorf). |
id. |
De laatste der Mohikanen (id.). |
id. |
Conanchet (id.). |
id. |
De wilddooder (id.). |
id. |
De roode vrijbuiter (id.). |
Defoe, D. |
Robinson Crusoe (bew. Goeverneur (Holkema en Warendorf). |
id. |
Robinson Crusoe (bew. Beversluis) (De Haan). |
Grant, Allen. |
Met een dubbeltje de wereld door (Bolle). |
| |
| |
Ivoi, P. d'. |
Met een kwartje de wereld door (‘Elsevier’). |
id. |
De neef van Lavarède (id.). |
id. |
Jean Fanfare (id.). |
Kieviet, J. |
(zie hfst. XI). |
Louwerse, P. |
Snakerijen van Tijl Uilenspiegel (Van Belkum). |
Marryat, F. |
Pieter Simpel (Holkema en Warendorf). |
id. |
Stuurman Flink (id.). |
id. |
Jacob Eerlijk (id.). |
id. |
De landverhuizers van Canada (id.). |
id. |
De kinderen van het woud (id.). |
Raspe, R. |
(zie hfst. VIII). |
Strang, H. |
De meisjes Robinson (De Haan). |
Swift, J. |
(zie hfst. VIII). |
Twain, M. |
(zie hfst. XI). |
Valkema Blouw. |
Op zoek naar de schatten van Bidoux (Brusse). |
id. |
Het eiland der apen (id.). |
id. |
Kardon, een moderne Rob. Crusoe (id.). |
Valkestein, K. |
Met de padvinders op avontuur (De Haan). |
id. |
Het bivak van den Ratelslang (id.). |
id. |
In de naftabus (id.). |
Verne, J. |
De reis om de wereld in tachtig dagen (‘Elsevier’). |
id. |
Michael Strogoff (id.). |
id. |
Een leerschool voor Robinsons (id.). |
id. |
Twee jaar vacantie (id.). |
id. |
De kinderen van kapitein Grant (id.). |
id. |
Op weg naar Frankrijk (id.). |
Vletter, A. de. |
Zeven jongens en 'n ouwe schuit (Kluitman). |
Wijss, J. |
De Zwitsersche Robinson (Holkema en Warendorf). |
|
|