Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen
(1928)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||
X. Tijdschriften, ontspanningsallerlei.Het is geen toeval, zoo deze rubriek een plaats krijgt onmiddellijk na de leesboeken en leesboekenreeksen. Immers, net als deze hebben de tijdschriften, - voor de jeugd, bedoelen we, - een inhoud van zeer gemengden aard; en in hetzelfde teeken ook staan de uitgaven, die we als ‘ontspanningsallerlei’ wenschen voor te stellen. Is er praktisch behoefte aan zulke uitgaven?... We meenen van wel. Althans, vele kinderen, gewend aan de bondigheid en de verscheidenheid der leesboeklesjes en nog niet geoefend om een lang, doorloopend verhaal of boek door te maken, grijpen gaarne naar ‘eens iets huiselijkers’ dan hun klasseleesboek; en dat is hun wel zeker een tijdschrift, dat hun, naast korte vertellingen en sprookjes, ook allerlei praatjes, anecdoten, grappen, fabeltjes, volksrijmpjes, spelletjes, kunstjes en raadsels brengt. En vele andere kinderen, - om niet van jongelui te spreken, - die, om hun jaren, wél geoefend konden zijn in meer gespannen aandacht geven, blijken zoo ongedurig en daardoor zoo behoeftig aan afwisseling, dat ook voor hen een tijdschrift de bestgekomen huisvriend wordt. En wat dit tijdschrift doet, doet eveneens het zoogenaamd ‘ontspanningsallerlei’. Dit laatste, trouwens, stamt rechtstreeks uit het tijdschrift voor de kinderen. Denk b.v. aan Aletta Hoog's ‘Prettige winteravonden’ en aan L. van Ankum's ‘Bij de schemerlamp’ en ‘Tusschen licht en donker’; wat zijn ze anders dan bloemlezingen uit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
de lees-, knutsel- en spelstof, jaar in, jaar uit in tijdschriften verschenen, en bloemlezingen, alleen samengesteld, - kijk hun suggestieve titels maar, - om de kinderen thuis wat prettig tijdverdrijf te bezorgen! Zeker, daar zit iets delikaats, zelfs iets bedenkelijks in dat woord ‘tijdverdrijf’, in dezen zin, dat tijdverdrijf ook wel tijd dooden en tijd verknoeien kan beteekenen. En eerlijk gezeid, heel wat drukwerk dat schuil gaat onder den titel tijdschrift voor de jeugd, als voorlooper dan tot de door ons bedoelde ontspanningsboekjes, mist iedere opbouwende waarde en dreigt daardoor de zaak zelf in diskrediet te brengen. En dat is jammer. Want een tijdschrift voor de jeugd heeft volkomen recht op leven, mits het beantwoorde aan de eischen die er aan te stellen zijn. Deze eischen zijn verscheidene, maar onder alle is er één alvast hoofdzakelijk: het tijdschrift mag in geen geval het boek vervangen of verdringen, - veeleer moet het den jonger lezer een ernstige prikkel wezen om naast en na het luchtig doorgemaakte zakelijker en omvangrijker lektuur ter hand te nemen. Tot zulken prikkel, echter, wordt het tijdschrift enkel, zoo het de kinderen, naast een onmisbare verscheidenheid aan inhoud, een geestigen, boeienden verhaaltrant biedt en de verhalen, praatjes, anecdoten, rijmpjes en dgl. meer opsiert met oorspronkelijke, nauw bij den tekst aangepaste illustraties. Deze laatste eischen, we weten het, zijn veelomvattend, - zoo veelomvattend zelfs, dat we met moeite een paar tijdschriften herkennen, die grootendeels daaraan beantwoorden. Dat ligt hem trouwens aan allerhande oorzaken, maar vooral hieraan, dat de meeste uitgevers en redacteurs zich niet bewust zijn van de eischen, die ze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
hun werk te stellen hebben, - om niet te zeggen, dat een aantal onder hen zich nauwelijks daarom bekommeren. We begrijpen b.v. niet hoe zij, ondanks de behoefte der kinderen aan ontwikkeling in zoo ruim mogelijke beteekenis, de leesstof op zulke wijze kiezen en verwerken kunnen, dat ze gewild eenzijdig of zelfs sektarisch blijkt. We begrijpen evenmin, - de strekking ditmaal niet te na gesproken, - hoe zij, onder voorwendsel het jong publiek verscheidenheid aan lektuur te bieden, bijdragen opnemen die, zoo goed als alle, ledig of welkdanig zijn als inhoud, onoorspronkelijk als inkleeding, kleurloos als beeld en fleps als taal. En dan gewagen we nog niet eens van de zonderlinge eigenaardigheid: met één tijdschrift jongelui van sterk uiteenloopende leeftijden aan te spreken, zoodat noch de eene noch de andere volledig wordt gediend; er lange verhalen feuilletonsgewijze, d.i. met een aantal vervolgstukken, in op te nemen en aldus de belangstelling bij de jonge lezers te versnipperen; heele bladzijden in te ruimen voor een correspondentie of brievenbus, die, zoo al niet gesimuleerd, dan toch weekerig en onbelangrijk blijkt te zijn; en, eindelijk, tusschen de teksten door, een beste plaats te gunnen aan zoogenaamde illustraties, die rechtstreeks uit een voorraad ‘winkeldochters’ stammen. We willen maar zeggen: vele uitgevers en redacteurs pakken eenvoudig aan wat hun onder de hand komt, zoo het maar dienen kan om er maandelijks, en nog liever veertiendaags of wekelijks hun tijdschrift mee te vullen. En het mag dus al mooi heeten, indien we er ons van onthouden, een bloemlezinkje aan te leggen van wat we in een aantal dier produkten te ‘bewonderen’ kregen. Veel liever vestigen we de aandacht op enkele tijd- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
schriften, die ons zekere voldoening schonken: ‘ Voor de kinderkamer’, ‘ De kinderwereld’ en ‘ Voor 't jonge volkje’, alle drie onder redactie van Jac. Van der Klei (Van Belkum, Velp), maar vooral ‘ Ons thuis’, onder leiding van Henriette Dietz (Veen, Amsterdam) en ‘ Zonneschijn’, samengesteld door Marie Ovink-Soer (De Haan, Utrecht). Jac. Van der Klei, die de eerstgenoemde drie bladen leidt, is de opvolger van Louwerse en Abramsz en blijft ook volkomen in hun geest werken. ‘Voor de kinderkamer’ is, als vroeger, bestemd voor 6 tot 8 jarige kinderen; ‘De kinderwereld’ kiest zich de 8 tot 11 jarige jongens en meisjes tot publiek; ‘Voor 't jonge volkje’ houdt het met de jeugd van 11 tot 15 jaar. Als stoffelijke uitvoering is het eerste het beste; in het tweede zijn de regels te lang en daardoor vermoeiend voor het oog; in het derde wordt dit nadeel vermeden door druk in twee kolommen. De illustraties mogen op 't eerste zicht behoorlijk lijken; op zeer enkele na, echter, hebben ze kinderlijk en artistiek maar weinig waarde. Gelukkig zijn de teksten afwisselend als inhoud, en ook aantrekkelijk genoeg geschreven om die tijdschriften lezenswaard te maken. H. Gras, U.G. Dorhout en de redacteur zelf leveren er zoowat het beste in. Die redacteur mag echter wel de vervolgverhalen afschaffen en vooral de hem toegezonden versjes veel strenger onderzoeken. ‘Ons thuis’ richt zich tot kinderen van 6 tot 10 jaar. De uitgever heeft een flinke letter gekozen, maar den bladspiegel wat breed gemaakt; de stoffelijke inkleeding is verzorgd en de teekeningen, ofschoon geen weelde, mogen gezien worden, - ze zijn alvast nauwlettend bij de teksten aangepast. Henriette Dietz, - die vroeger, samen met Katharina Leopold, de sprook- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||
jesbundels ‘Zonnestralen’ (door ons aanbevolen) liet verschijnen, - verstaat de kunst geestig voor de kleinen te vertellen en heeft zich bovendien de hulp van goede medevertelsters verzekerd. We houden hieronder het meest van M. Schilthuis-Brugsma, A.C. Kuiper en Agatha Snellen. Een paar anderen kunnen ook wel mee; maar een S. Maathuis-Ilcken b.v., die zoo gaarne in dicht als in ondicht schrijft, durft teksten leveren, waarop zakelijk en esthetisch heel wat af te dingen valt. Het tijdschrift als geheel, echter, geeft alle bevrediging; en het is niet de kleinste van zijn verdiensten, dat het steeds binnen de bevatting van de kinderen blijft en geen kleintjes aandoende hulpmiddelen bezigt om de belangstelling gaande te houden. Het ruimst en rijkst aangelegd onder alle tijdschriften voor de jeugd is ‘Zonneschijn’. Het geeft niet uitdrukkelijk den leeftijd aan, waarvoor het bestemd is; maar we loopen niet verkeerd indien we zeggen, dat dit werkelijk het maandschrift is voor 12 jarigen en ouderen. Het buitenland mag er ons om benijden, want aan dit ééne, heerlijke ‘Zonneschijn’ werken metterdaad, op zeer enkelen na, zoo goed als alle degelijke schrijvers en illustrators mede, die we, in verband met lektuur voor de jeugd, in dezen tijd op een rijtje kunnen stellen. Namen vermelden wordt een kiesche zaak; we tellen er ruim een veertigtal. Maar toch weerstaan we niet aan het genoegen mede te deelen, dat tot de teekenaars o.a. behooren Sijtje Aafjes, Rie Cramer, B. Midderigh-Bokhorst, Anton Pieck, Georges Van Raemdonck, David Tomkins, Jan Wiegman, J. Wins en dat ze ruim gelegenheid tot illustratie op hun Zondagsch krijgen, èn bij de teksten, die jaarlijks meer dan 750 bladzijden beslaan, èn op de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||
kleurige omslagen, die maandelijks verschillend zijn; hier mag wel bijgevoegd, trouwens, dat de uitgever die omslagteekeningen bestemd wil zien om als wandversieringen te worden aangewend. Wat de teksten betreft, ze leenen zich om hun degelijkheid en verscheidenheid prachtig tot illustratie; ze omvatten wondersprookjes, verhalen uit het werkelijke leven, kijkjes in de natuur, avontuurlijke verhalen, - een enkelen keer met vervolgstukken, - anecdoten en grapjes, tooneelstukjes, kinderliederen, een hoekje knutselwerk en leutig tijdverdrijf, - en het een en ander wordt onderteekend door Marie Ovink-Soer, de leidster, en verder door Nellie van Hichtum, Clementine Bauer, Ida Heyermans, Jan Fabricius, David Tomkins, Agatha Snellen, Jan Wagenaar, H.E. Kuylman, A.C. De Vletter, A.B. Van Tienhoven en wie nog al meer. Wat beteekent, dat in ‘Zonneschijn’ steeds iets belangrijks te lezen en te kijken valt, niet enkel voor de jeugd, maar ook voor volwassenen, die schoonheid in woord en beeld genieten willen. Dat sluit niet in, dat we daarom alles onverdeeld genieten. Vele bladzijden b.v. zijn in bizonder kleine letter gedrukt, wat de regels in 't oog vallend lang en vermoeiend maakt; zekere teksten ook geven ons minder voldoening, en daartoe behooren alvast de vervolgverhalen en een aantal welkdanige bladvullingen. Maar die zwakheidjes nemen niet weg, dat het geheel onze bewondering verdient en we tevens gaarne de door den uitgever aangegane gewoonte waardeeren, het beste uit de verschenen jaargangen opnieuw gebundeld in het licht te zenden. De firma De Haan mocht het er ook wel op wagen, eens een maandschriftje voor de allerjongsten te laten verschijnen. Tot de goedkoope kinderbladen, die vooral in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
Vlaamsch-België hun ronde doen, behooren ‘Na de school’ en ‘De kleine Vlaming’ (dit laatste bij ‘De Sikkel’, Antwerpen). ‘Na de School’, een weekblad, is eigenlijk niet meer dan een overdruk, voor Vlaamsch-België, van het blad ‘Jong Nederland’. Het heeft telkens een verschillende, goede omslagteekening van Daan Hoeksema en zou, daarop afgaande, voor een blaadje voor min dan 10 jarigen moeten gelden. Maar daartegenover komt dan de inhoud te staan, die een werkelijk allegaartje brengt, van kleinkinderlijke verhaaltjes tot ...Fransche, Duitsche en Engelsche teksten voor meer gevorderden, met tusschenbei nog wat over postzegels, foto's en modes. Na de door ons reeds gemaakte opmerkingen meenen we dit blad met deze vermelding voldoende eer te hebben aangedaan. ‘De kleine Vlaming’, dat een maandschrift is, staat onder onze persoonlijke leiding en spreekt in hoofdzaak de 10 tot 14 jarige schooljeugd aan. Het heeft zijn vaste rubrieken ‘sprookjes en vertellingen’, ‘samen op reis’, ‘onze schrijvers’, ‘wetenschap’, ‘van alles wat’, ‘gedichten en rijmpjes’, ‘die zoekt die vindt’, enz., met oorspronkelijke en zoo goed mogelijke illustraties, en beproeft aldus de behoefte van een jeugd te gemoet te komen, die weinig geschoold en vooral weinig koopkrachtig blijkt. Het geeft voorloopig wat het kan, niet wat het wil; maar het brengt toch reeds bijdragen van Ernest Claes, Frans Verschoren, Juul Grietens, Victor de Meyere, Alexis Callant, F. Van Es, e.a. die gaarne gelezen worden. Naar we zeiden ontstaan uit de kindertijdschriften de zoogenaamde ontspanningsboekjes, - boekjes dus, die hetzelfde allerlei bevatten, maar enkel waarde heb- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
ben wanneer elk stukje als vorm en inhoud door den beugel kan. We vermeldden reeds, als zijnde degelijk, Aletta Hoog's ‘ Prettige winteravonden’, - drie deeltjes, welke herdrukt werden met hun ondertitels ‘De poppenwasch’, ‘De avonturen van Jan Klaassen’, ‘Van een schilder in den dop’ (Kluitman, Alkmaar). Ze bieden, inderdaad, de kleinen een prettig tijdverdrijf aan onder allerlei vormen, al naar de stemming van het oogenblik en zonder de aandacht langer dan noodig vast te houden. Niet moeilijk samen te stellen, zegt men. En toch weer niet zoo gemakkelijk, kon het antwoord luiden. Want we kennen van J. Lugten en S. Aafjes een vijftal soortgelijke boekjes, ‘ Lange avonden’, ‘ Regenachtige dagen’, ‘ Moeder, verzin een spelletje’, ‘ Moeder, ik verveel me zoo’, ‘ Wat zal ik doen?’ (Van Goor, Gouda) waarvan de titels heel wat genoeglijke ontspanning laten verhopen en die toch nauwelijks middelmatig blijken. En van Henriette Blaauw's werkjes ‘ Onderonsjes’, ‘ Van zomer en winter’, ‘ Bij regen en zonneschijn’ (Kluitman, Alkmaar) is alvast niets beters te vertellen. We kunnen ze, bij het weinig goede dat in het genre bestaat, nog even dulden en meer niet. En zoo dulden we ook, omdat het moet, E. Dopheide-Witte's ‘ Vertel je nog eens, moeder’, ‘ Verhaaltjes voor we slapen gaan’ en nog een drietal dergelijke verzamelboekjes (Muller, Amsterdam), die bijna waardelooze allegaartjes zijn, zoo om den vorm als om den inhoud. 't Is, trouwens, treffend hoe talloos vele dames en ‘tantes’ zich ten onzent geroepen achten om, in tijdschriften en anderszins, verhaaltjes en versjes voor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
de kinderen te schrijven; maar o, loop die eens door, - daar is bedroevend weinig bij, dat recht op leven en waardeering heeft. Daarom vermelden we gaarne, als stekende boven die onbeduidendheidjes uit, de twee bundels van Nellie van Hichtum. ‘ Oude en nieuwe verhalen’ en ‘ Moeders vertellingen’, - die ook in een uitgaaf in vier deeltjes verschenen: ‘ Om honderd daalders’, ‘ Klein Martje’, ‘ Flard-oor’, ‘ Jan Trip, Jan Tree’, - en haar ‘ Groot winteravondboek’ (alle bij Kluitman, Alkmaar), die pretentielooze, maar degelijk geschreven ontspanningsverhaaltjes en anecdoten bevatten. Als meest aantrekkelijk type in het genre echter kunnen de door ons reeds vernoemde ‘Bij de schemerlamp’ en ‘Tusschen licht en donker’ van L. van Ankum (Hilarius, Almelo) gelden. Ze zijn bestemd voor 10 jarigen en ouderen; en leenen ze er zich niet toe, - wat trouwens ook niet hun bedoeling is, - om in één adem doorgelezen te worden, daar steekt, geestig opgesteld, voor ‘elck wat wils’ in aan sprookjes, grappen, verzen en rijmpjes, raadsels en aardigheden. Van Ankum heeft klaarblijkend zorg van zijn werk gemaakt, zoo van 't oorspronkelijke als van 't ontleende; en zoo komt het, dat menig brokje uit beide ontspanningswerken gerust, om zijn geknipten verteltrant, een blijvend plaatsje verdient in onze schoolleesboeken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
Aan te bevelen tijdschriften.Voor 6 tot 10 jarigen
Voor 10 jarigen en ouderen.
| |||||||||||||||||||||||
Aan te bevelen ontspanningsallerlei. Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
|
|