| |
| |
| |
IX. Leesboekenreeksen.
Het is best mogelijk, dat kinderen heel wat prentenboeken hebben
ingekeken en een aantal rijmpjes en sprookjes, zelfs een enkel kunstsprookje
kennen, eer ze hun zesde of zevende levensjaar bereiken. Vóór dezen ouderdom,
echter, hebben ze, - gelukkig! - zoo goed als nooit een letter gelezen, en het
is aan de hand van het leesboek, dat ze gewoonlijk hun eerste lektuur
doormaken. Dat leesboek, het zg. klasseleesboek, zal hen trouwens verder op
heel hun tocht door de lagere en middelbare school vergezellen en dikwijls een
aanleiding worden om er andere, vrije leesstof aan vast te knoopen. Het is dus
daarom alleen reeds van belang, dat het leesboek of de opvolgende reeks
leesboeken aantrekkelijk weze. Maar naast die reden bestaat er ook een andere.
Vele kinderen, namelijk, houden van korte, levendige, sterk afwisselende lesjes
en vragen om geen leesstof, die vele bladzijden of hoofdstukken omvat; men moge
ze prikkelen een boek ter hand te nemen, met werkelijk daarin een boeiende
geschiedenis, hun ongeduld of hun gebrek aan aandachtskoncentratie voert hen
toch telkens terug naar het bondige, het eenvoudige, zooals hun vooral het
klasseleesboek bieden kan. Later komt wel de kentering inderdaad, bij hen net
als bij anderen; maar in afwachting heeft bedoeld leesboek zorg te dragen, dat
het op zichzelf, door zijn aantrekkelijkheid, den leeslust gaande houdt.
Over dat leesboek dan werd reeds machtig veel | |
| |
kwaad
gezeid, de laatste jaren; en we hebben meer dan eens de bewering mogen hooren,
dat het leesboek heelemaal niet een boek voor kinderen is. Laten we elkander
verstaan en aannemen, dat een aantal klasseleesboeken, - die u en ons bekend
zijn, - noch om hun stoffelijke uitrusting, noch om hun illustraties, noch om
hun zakelijken inhoud van aard bleken om eenigen gezonden lust tot lezen op te
wekken en dat er heden nog wel zijn, die evenmin aanlokkelijk mogen heeten.
Maar dan moet anderzijds erkend, dat sedert jaren verbetering is ingetreden en
dat thans heel wat leesboeken en leesboekenreeksen kunnen genoemd worden, die
ruim waardeering verdienen.
Wie daarvan overtuigd wil zijn vergelijke Leopold's ‘Leesboek voor de
volksschool’ en Van Kalken's ‘Nederlandsch leesboek’, zooals ze, meer dan
veertig jaar geleden, het eerste in Nederland en het tweede in Vlaamsch-België
verschenen, met Van Buul's ‘Zonneschijn’ (Van Dishoeck, Bussum), Van den Blink
en Eigenhuis' ‘Langs bloemenpaden’ (Wolters, Groningen) en Cohen en Keuning's
‘Ons mooi en nijver Nederland’, (id.) ter eene en Van Hoof's ‘Binnen en buiten’
(‘De Sikkel’, Antwerpen) ter andere zijde. Zeker, het werk van Leopold en dat
van Van Kalken waren in hun tijd een openbaring om hun stemmige, niet steeds
moraliseerende verhaaltjes, hun luchtige taal, hun verklarende illustraties;
maar die verhaaltjes bleken toch meestal leerleeslesjes en de prenten
onpersoonlijk leengoed te zijn en de heele stoffelijke inkleeding maar weinig
te maken te hebben met esthetische vereischten. En kijk nu Van Buul met zijn
heerlijk vertelde historietjes, maar ook met zijn toonbeeldigen druk en
Bottema's prachtige grijs-en-zwart illustraties, Van den Blink en Eigenhuis met
| |
| |
Jetses' verjongde, sprookjesachtige teekeningen in in
veelkleurendruk, Cohen en Keuning met hun bizonder aanlokkelijken verhaaltrant
voor aardrijkskundige leerboekjes, op Selma Lagerlöf nageknipt, Van Hoof met
zijn allerhande sprookjes en vertellingen, aan de Vlaamsche en de uitheemsche
literatuur voor de jeugd ontleend.
Blijkbaar zetelt bij de samenstellers der moderne leesboeken de groote
bekommering voor, de jeugd toch vooral schoonheid onder allerhanden vorm te
bieden.
Laten de Vlaamsche uitgevers vooralsnog aan papier,
druk en omslag niet zoo hooge eischen stellen, wat te
betreuren, maar tevens te verklaren is, de Nederlandsche hebben het
verwezenlijkt hun leesboeken in een toonbeeldig esthetisch kleed te steken, dat
op zichzelf reeds eerbied en bewondering afdwingt, getuige vooral zekere
uitgaven van Van Dishoeck en Wolters, in onze lijst opgenomen.
Inzake illustraties kan een gelijkaardige opmerking
gelden. Waar de uitgevers van Vlaamsche leesboeken slechts een paar teekenaars
van waarde, als Frans Gaillard en vooral Jules Fonteyne, naar zich toegehaald
hebben, daar vermochten het hun Noordnederlandsche kollega's, een heele
keurbent van illustrators om zich heen te scharen, waar ieder land zou mogen
fier op zijn. De beste onder allen lijkt ons Tjeerd Bottema in Van Buul's
‘Zonneschijn’ en Trelker's ‘Jong leven’ (beide bij Van Dishoeck, Bussum); hij
is een meester in het uitbeelden van kindertypen en kindertooneeltjes, zonder
konventie of vleierij er bij, maar dragend telkens het kenmerk van zijn
persoonlijke, geestige verbeelding. Ook Jetses geeft van het allerbeste, zooals
blijkt uit zijn mooie prenten doorheen al de boekjes van Ligthart en
| |
| |
Scheepstra en vooral uit zijn werk in de korte reeksen ‘
Langs bloemenpaden’ en ‘
Door bloeiende velden’ van
Van den Blink en
Eigenhuis (beide, net als de boekjes van
Ligthart en
Scheepstra, bij Wolters, Groningen), al
blijkt hij als kolorist sterker te staan dan als figuurteekenaar. Maar naast
Bottema en
Jetses biedt Nederland ons ook, in dienst
van het school-leesboek,
Sijtje Aafjes en
Bas Van der Veer, vooral voor de kleintjes,
in de reeksen ‘
Oogst’ van
Bloemink en ‘
Kiekjes uit het kinderleven’ van
Hellinga-Zwart (beide bij Van Goor, Gouda),
en verder
Midderigh-Bokhorst,
Raemaekers,
Isings,
Wenckebach,
Meyer, benevens in Nederland ingeburgerde
Vlamingen als
Albert Geudens,
Pol Dom,
Georges van Raemdonck, die aan verscheiden
uitgaven medewerken. Elk hunner geeft zich daarom niet telkens op zijn
allerbest; maar in doorsnee brengen ze allen degelijk werk, dat waard is als
teekening of als kleurenkombinatie onder het oog van kinderen te komen.
De zakelijke inhoud der leesboeken en
leesboekenreeksen kan natuurlijk stof tot kommentaar bieden. De methoden, bij
de samenstelling gevolgd, zijn trouwens zeer verscheiden.
Ligthart en
Scheepstra, - aanvankelijk in samenwerking
met Hoogeveen, - achtten het doelmatig beurtelings Pim en Mien, Ot en Sien,
Piet van Dam e.a. tot centrale figuren van belangstelling uit te werken en hun
weetgierigheid tot grondslag van allerlei aan te brengen zakelijke kennis te
maken; Eigenhuis, die de jongste uitgaven van hun reeksen bezorgt, heeft
omwille der literair-esthetische eischen dat zakelijke op het achterplan
geschoven.
Mevrouw Hellinga-Zwart, die in ‘Kiekjes uit het kinderleven’ Jaap en
Niki als hoofdpersonen ten | |
| |
tooneele voert, geeft haar werkwijze
duidelijk aan doordien ze haar leesboekjes, als zoodanig in onze lijst vermeld,
ook onder de titels ‘Jaap en Niki thuis’, ‘Jaap en Niki's zomervacantie’ en
‘Jaap en Niki's Kerstvacantie’ liet verschijnen.
Bloemink, wiens ‘Oogst voor de kleintjes’ persoonlijk, degelijk werk
is, - waar Aafjes en Van der Veer stof tot prettige illustratie in vonden, -
loopt in zijn verdere boekjes, ‘Oogst’, vooral gebonden aan de verhalen, door
Van Goor uitgegeven, en verliest daardoor de vrijheid steeds het beste onder
het beste uit te kiezen, van waar het ook komen moge.
Van Buul, die in ‘Zonneschijn’, en Trelker, die in ‘Jong leven’
persoonlijk origineeler dan Bloemink aandoen, hebben zich ook ruimer kijk
veroorloofd en hun verhalen, sprookjes, avonturen en dgl. meer ontleend en
bewerkt naar eigen goedvinden; Van Buul liet zelfs een los bundeltje
kinderliederen, ook ‘Zonneschijn’ genaamd, verschijnen en Trelker had den
gelukkigen inval, drie zijner boekjes, het dertiende tot het vijftiende, den
vorm van doorloopende verhalen, ‘Lilia’, ‘Bij 't witte huis aan de grens’ en
‘Mijn vriend Dorus en ik’, te geven.
Leopold, wiens leesboekenreeks van haar ontstaan af bedoelde vooral
een historisch-literair karakter aan te nemen, heeft Ubink tot opvolger en
bewerker gekregen; en deze heeft, aan de hand van machtig veel snoeien en
verjongen, van ‘Meiregen’, ‘Dauwdroppels’, ‘Sneeuwvlokken’, en hoe de andere
zeven boekjes uit de reeks weer heeten, een echt moderne bloemlezing gemaakt,
die als eerste inleiding tot de Nederlandsche en Vlaamsche letterkunde dienen
kan.
Ek en Moerman, wier werkjes ‘Ons nieuwe lees- | |
| |
boek’
(Wolters, Groningen) zich tot dertien- en veertienjarigen richten, bedoelen ook
tot het lezen van letterkundige stukken voor te bereiden; alleen, zij schakelen
de kinderlektuur als zoodanig uit om uitsluitend aan de zg.
groote-menschenliteratuur, met inbegrip der humoristische noot, een plaats te
gunnen.
Daar zijn dus, inzake den grondslag waarop leesboeken en bloemlezingen
worden aangelegd, heel wat verschillende opvattingen en oplossingen mogelijk.
Over één zaak echter zijn alle samenstellers het eens: de kinderen moeten, bij
afwijking van het eertijds gevolgde stelsel, veel stof en vooral veel
gelegenheid tot lezen krijgen. Dat toonen b.v.
Ligthart en
Scheepstra,
Van den Blink en
Eigenhuis aan met hun vier leesboekjes per
leerjaar,
Bloemink en
Van Buul met hun aanvullende of evenwijdige
reeksen. Wij gaan echter verder dan zij allen en mogen het alzeker graag
lijden, dat buiten de eene of andere reeks, voor het enge klassegebruik
uitgekozen, van stonden aan een aantal extra-reeksen van andere auteurs ten
gerieve van zulke kinderen worden gesteld, die thuis een uurtje met gezellig
lezen in ‘doorrenboekjes’ verlangen door te brengen.
Het is vooral in verband hiermede, dat we dit hoofdstuk en de lijst ad
hoc een plaats in onze studie gunden. De lezer zal daarbij willen opmerken, dat
we bij elke aanbevolen reeks tevens het leerjaar, dus onrechtstreeks ook den
verstandelijken ouderdom der kinderen vermeld hebben, waarvoor de leesboekjes
bestemd zijn.
Alle zijn wellicht niet boeiend op dezelfde wijze; de belangstelling
vanwege de jonge lezers echter zal | |
| |
den opvoeder een kostbare
aanduiding en wellicht zelfs een te vertrouwen richtsnoer blijken.
In verband met de bizondere belangstelling, die zekere onderwerpen
gaande maken, en met de zeer aantrekkelijke wijze, waarop deze behandeld kunnen
worden, hebben een aantal auteurs speciale leesboeken en leesboekenreeksen ‘met
strekking’ aangelegd. Deze strekking is niet wijsgeerig, maar vakkundig, en
geldt vooral de aardrijks- en volkenkunde, de geschiedenis, de kennis der
natuur, d.i. zulke stof, die al te gemakkelijk een voorwendsel tot
memoriseering en ten slotte een verveling wordt, ofschoon er geen zoo bij
uitstek geschikt is om door boeiend verhalende lektuur het verlangen naar meer
weten en kennen te prikkelen. Nu bedoelen we niet hiermede te zeggen, dat we er
partijganger van zijn, de leesboeken met strekking ineens tot grondslag van het
onderwijs in verschillende leervakken te maken, zooals men links en rechts
reeds doende is. Wel meenen we dat, waar in de gewone leesboeken zonder
strekking, - als in onze lijst onder A vermeld, - zekere lesjes de gave hebben,
wegens hun leerrijken inhoud of hun eigenaardige uitbeelding de kinderen
geboeid te houden, bizondere leesboeken, - als in onze lijst onder B opgenomen,
- een welkom hulpmiddel kunnen zijn om de geprikkelde belangstelling verder uit
te baten.
Het is ons toch ook dikwijls genoeg als kind gebeurd, een interessant
stukje over een mijn, een fabriek, een haven, een ontdekkingsreis, een wilde
jacht, een uitvinding, een eigenaardig gebruik, een onbekend volk te lezen en
het zoo mooi te vinden, dat we wel gretig nóg zooiets onder de oogen kregen.
Een heel boek hoefde 't aanvankelijk nog niet te wezen; een | |
| |
paar
lesjes, enkele bladzijden konden ons reeds bevrediging geven, maar dan veel
liever nu dan straks, beter vandaag dan morgen. Alleen, en dit was het euvel:
die lesjes lagen niet telkens bij de hand, - en zoo gebeurde het menigmaal dat
de belangstelling, even ten top gevoerd, weer even spoedig moest luwen en
verflauwen. We beweren niet, dat de enkele aardrijks- en volkenkundige
leesboeken, door ons vernoemd, volledig het gevraagde zullen brengen; op Cohen
en Keuning na, die in de reeks ‘Ons mooi en nijver Nederland’ (Wolters,
Groningen) heerlijk verhalend werk geleverd hebben, blijken de auteurs er meer
op te staan, de jeugd wat te leeren dan ze werkelijk te boeien. Maar Cremer en
Ligthart reizen, in hun ‘Op de fiets door Nederland’ (id.), toch al methodisch
hun landje af, in afwachting, dat b.v. een Eigenhuis hun tochten eens opnieuw
bewerke;
De Feyter biedt ons beschrijvend en
verhalend een welsprekend beeld van ‘
De Noordzee’ (Noordhoff, Groningen), al is dit dan te
uitsluitend de Noordzee aan Nederlands kust gebleven;
Hooftman en
Houwen nemen ons, met hun ‘
Nederlandsch-Indië’ (Wolters, Groningen), ook al mooi
mede naar de verre Oost; en
Krienen laat ons, met ‘
Uit den vreemde’ (Ten Brink, Meppel), in de doening van
allerhande volkeren kijken. Het is alleen maar noodig, op dit gebied de
beschikbare gelegenheidsleesstof uit te breiden en dus ook België, Belgisch
Kongo, de Europeesche staten en hun koloniën en dlg. meer te behandelen, met
als hoofdkenmerk vooral, het volk in aktie uit te beelden. De kinderen zullen
er gaarne uit hooren voorlezen en naar grijpen.
Wat aardrijks- en volkenkunde geldt is ook toepasselijk op
geschiedenis en kennis der natuur. | |
| |
Wie onzer, - om van geschiedenis te spreken, - liet zich niet boeien,
in zijn kinderjaren, door een episode uit den riddertijd, een heldensage, een
veld-of zeeslag, de jeugd van een volksheld, het feest in een gilde, de
oproerigheid tegenover een vorst of een landvoogd!
En wie, - waar het de kennis der natuur betreft, vond niet iets
mysterieus en daarom zoo aantrekkelijks in het ontstaan van het leven op aarde,
de voorhistorische dierverschijnselen, het gewoeker van boomen en
slingerplanten in de tropen, het leven der groote dieren in de wildernis, het
bedrijf van termieten en bijen, de kultuur van katoen en rekgom, de ontginning
van diamantvelden, het verschijnen van geisers en gletschers, de uitbating van
watervallen!
Het gewone klasseleesboek zonder strekking biedt tusschenbeide
voorzeker belangwekkende stukjes aan, in verband met bedoelde onderwerpen. Maar
het heerlijk bevredigend buitenkansje kan slechts de extraleesstof brengen,
zooals ze stelselmatig verzameld werd in geschiedkundige en
natuurwetenschappelijke leesboeken.
Geschiedkundige schetsen en verhalen, aan verschillende auteurs
ontleend, schonken ons o.a. G.J. en J.M. Vos met ‘Voorheen en thans’ (Wolters,
Groningen), Abramsz en Eigenhuis met ‘Personen en landschappen’ (Versluys,
Amsterdam), Vrieze en Bloemink met hun ‘Geschiedkundig leesboek’ (Van Goor,
Gouda). Uit eigen, omstandige werken putte Molt zijn ‘Geschiedkundige verhalen’
(Wolters, Groningen). Bij eigen, heerlijk ontworpen wandplaten paste De Jongh
zijn ‘Geschiedkundig leesboek voor de lagere school’ aan en schreef hij, samen
met Van Poelje, de schetsenreeks ‘Uit vroeger eeuwen’ (id.). | |
| |
Moerman, minder ingenomen met vorsten en veldslagen, dan met
beschavingsgeschiedenis, brengt ons zijn hoofdstukken ‘Van mannen in vrêe’
(id.). Bruijn en Swierstra bouwen de heele wording van het Nederlandsche volk
op in hun drie boekjes ‘Langs opwaartsche wegen’ (id.). Van der Klei en
Veenbaas diepen ‘Oude verhalen’ op uit de Grieksche en de Noorsche goden- en
heldenwereld, voegen er een deeltje over ‘Historische personen’ aan toe (id.)
en krijgen van Isings bizonder beeldige teekeningen mede. Bruijn en Van Hichtum
verzamelen in drie deeltjes ‘Uit het sagenland’ (id.) een aantal sagen uit de
Europeesche landen, de Nederlandsche koloniën en de vreemde werelddeelen.
Mevrouw Lievevrouw-Coopman keek speciaal de Belgische geschiedenis in en
schreef ‘Voorheen en thans’ (Vanderpoorten, Gent), dat zeer korte, maar te
weinig kinderlijke teksten brengt.
Historische leesboeken samenstellen blijkt dus op verschillende wijzen
te kunnen geschieden. Het liefst is ons echter, vooral voor de jongeren, de
bloemlezing uit verscheiden werken, zooals eerstgenoemde auteurs dat hebben
verwezenlijkt; wie mooie brokken ontleent aan geschiedkundige verhalen van
Louwerse,
Been,
Stamperius,
Kieviet,
Molt, die opent, mits een degelijke keuze,
voortreffelijk den weg naar de historische lektuur, zooals Erckmann-Chatrian,
Scott, Weinland en anderen er bezorgden.
Dit standpunt nemen we eveneens in inzake leesboeken over de natuur,
en wel hoofdzakelijk over de dieren- en plantenwereld. Stoffel stelde b.v. twee
boekjes, ‘Levende dieren’, samen uit beroemde dierenverhalen van William Long
(Brusse, Rotterdam, en Van Goor, Gouda). Soortgelijk, heerlijk werk kon ge- | |
| |
put worden uit de verhalen van Rudyard Kipling, de sprookjes van Carl
Ewald en zelfs uit de dier- en plantkundige schetsen van
Heimans en
Thysse, van Knappert en van Löns.
In afwachting, dat zulks geschiede, werden ons reeds aantrekkelijke
boekjes bezorgd door verscheidene Nederlanders, alleen of in samenwerking.
Ligthart en
Scheepstra hielden het bij den vorm
klasseleesboek, met zaakonderwijs als grondslag, en schreven een reeks ‘Van
planten en dieren’ (Wolters, Groningen). Eigenhuis bezorgde de jongste,
herziene uitgaven daarvan en liet zelf twee boekjes, ‘Van menschen, dieren en
planten buiten Europa’ verschijnen (id.). Elgersma en Oosterkamp brachten ons
de reeks ‘Van heinde en verre’ (id.) en drukten er reeds in hun ondertitel op,
dat ze niet enkel over planten en dieren, maar ook over de daarmee verbonden
bedrijven verlangden te handelen. Ootmar en Visser kozen zich de
gezondheidsleer tot onderwerp en schreven ‘Gezond leven’ (id.), dat met zijn
anecdoten en allerhande openbarende gegevens een prettig leesbaar boekje werd.
Van Raalte heeft het over de veiligheid in velerlei opzicht en zette er anderen
toe aan, samen met hem het boekje ‘Veiligheid vóór alles’ (id.) over
straatverkeer- electriciteits- en gasgevaren en dgl. meer op te stellen.
Dergelijke werkjes zijn er, natuurlijk, niet op berekend om in één
haal te worden doorgelezen. Maar belangwekkende stukjes bevatten ze wel, die
buiten de stof van het klasseleesboek om met graagte zullen ingekeken
worden.
Heelemaal apart nochtans vermelden we hier Cohen en Keuning's ‘In het
wonderland van planten en dieren’ en Dorsman en Van der Klei's ‘Dierenvreugd
| |
| |
en leed’ (beide insgelijks bij Wolters, Groningen). De uitgever,
die inzake boekjes voor schoolgebruik stoffelijk het mooiste werk geleverd
heeft, dat in Nederland en België bekend is, liet deze boekjes bizonder stemmig
illustreeren. De schrijvers zelf zorgden voor teksten, die op degelijke
dokumentatie berusten en tevens een zeer aantrekkelijke verwerking blijken, -
zóó aantrekkelijk inderdaad, dat alle kinderen ze met vreugde en medevoelen
zullen blijken door te maken.
Daar is dus in leesboeken, ofschoon ze maar... leesboeken zijn, heel
wat anders en mooiers te ontdekken dan sommigen bij traditie er in vinden
willen. Wel geven ze, zelfs op hun best, nooit meer dan een inleiding tot de
literatuur voor kinderen in 't bizonder en tot de letterkunde in het algemeen;
maar op hun best dan brengen ze teksten en teekeningen en een stoffelijke
uitvoering aan, die den leeslust en den goeden smaak van de jeugd alleen
dienstig kunnen zijn. | |
| |
| |
Aan te bevelen leesboekenreeksen.
A. Leesboeken zonder strekking.
Blink, T. van den. |
Op zonnige wegen (4e tot 6e jaar), I-VI (Wolters). |
id. |
Op zonnige wegen (7e en 8e jaar), I-IV (id.). |
Blink, T. van den en Eigenhuis, J. |
Langs bloemenpaden (2e jaar), I-IV (id.). |
id.id. |
Door bloeiende velden (3e jaar), I-IV (id.). |
Bloemink, F.H. |
Oogst voor de kleintjes (1e jaar), I-IV (Van Goor). |
id. |
Oogst, voorloopertjes (2e en 3e jaar), A-D (id.). |
id. |
Oogst (3e tot 7e jaar), I-X (id.). |
id. |
Nieuwe oogst voor de kleintjes (1e en 2e jaar), I-IV
(id.). |
id. |
Nieuwe oogst (3e tot 7e jaar), I-XII (id.). |
Buul, T. van. |
Zonneschijn (2e en 3e jaar), I A-II B (Van Dishoeck). |
id. |
Zonneschijn, (4e tot 10e jaar), III-XII (id.) |
id. |
Zonneschijn, nieuwe reeks (2e tot 6e jaar), I A-II B, III- VIII
(id.). |
Cohen, J. en Keuning, W. |
Nieuwe klanken (5e tot 7e jaar), I-VI (Wolters). |
Ek, J. en Moerman, C. |
Ons nieuwe leesboek (7e en 8e jaar), I-IV (id.). |
Hellinga-Zwart, T. en Hellinga, G. |
Kiekjes uit het kinderleven (1e tot 3e jaar), I-VI (Van
Goor). |
| |
| |
Hoof, F. van. |
Binnen en buiten (1e tot 4e jaar), I-VIII (‘De Sikkel’). |
id. |
Wij zijn op weg (3e jaar) (id.). |
Hoof, F. van, en Peeters, J. |
Binnen en buiten (5e tot 8e jaar), IX-XIII (id.). |
Hoogeveen, M., Ligthart, J. en Scheepstra,
H. |
Zes leesboekjes (1e jaar) (Wolters). |
Kalken, H. van. |
In en om huis (5e jaar) (Lebègue). |
id. |
Het blijde leven (id.) (id.). |
id. |
Van heinde en ver (id.) (id.). |
Leopold, L. (bew. J. Ubink). |
Leesboek voor de volksschool (2e tot 6e jaar), I-X
(Wolters). |
id. |
Leesboek voor de kop- en vervolgscholen (7e en 8e jaar), I-II
(id.). |
Ligthart, J. en Scheepstra, H. (verz. J.
Eigenhuis). |
Pim en Mien (1e jaar) I-IV (id.). |
|
Nog bij moeder (2e jaar), I-IV (id.). |
|
Buurkinderen (2e en 3e jaar), I-IV (id.). |
|
Dicht bij huis (3e jaar), I-IV (id.). |
|
De wereld in! (4e tot 7e jaar), I-VIII (id.). |
|
Blond en bruin (4e en 5e jaar), I-IV (id.). |
Meulen, D. Van der. |
Blijde jeugd (3e tot 6e jaar), I-IV (Kluwer). |
id. |
Blijde jeugd, nieuwe reeks (3e tot 6e jaar), I-IV (id.). |
Meulen, D. van der, en Colenbrander,
J. |
Blijde kleuters (1e en 2e jaar), I-IV (id.). |
Michielsen, L. |
Vlaamsch leesboek (3e tot 7e jaar), I-V (Van Rietvelde). |
Trelker, A. |
Jong leven (aanvankelijk lezen), I-V (Van Dishoeck). |
id. |
Jong leven (voortgezet lezen), VI-XV (id.). |
| |
| |
Visser, J. |
Samenspraken (6e tot 8e jaar), I-II (Wolters). |
| |
B. Leesboeken met strekking.
Aardrijks- en volkenkunde.
Cohen, J. en Keuning, W. |
Ons mooi en nijver Nederland, I-IV (id.). |
Cremer, A. en Ligthart, J. |
Op de fiets door Nederland, I,1-II,2 (id.). |
Cremer, A., Ligthart, J. en Noordhoff,
R. |
Samen op reis, I-V (Noordhoff). |
Feyter, J.M. de. |
De Noordzee (id.). |
Hooftman, J. en Houwen, K. |
Nederlandsch-Indië (Wolters). |
Krienen, Ch. |
Uit den vreemde, I-III. (Ten Brink, Meppel). |
Geschiedenis.
Abramsz, S. en Eigenhuis, J. |
Personen en landschappen, I-II (Versluys). |
Bruijn, C. en Hichtum, N. van. |
Uit het sagenland-I-III (Wolters). |
Bruijn, C. en Swierstra, N. |
Langs opwaartsche wegen, I-III (id.). |
Jongh, J. De |
Geschiedkundig leesboek voor de lagere school, I-III
(id.). |
Jongh, J. de, en Poelje, A. van. |
Uit vroeger eeuwen, I-III (id.). |
Klei, J. van der, en Veenbaas, J. |
Oude verhalen (id.) |
id.id. |
Historische personen (id.) |
Lievevrouw-Coopman, M. |
Voorheen en thans (Vanderpoorten). |
| |
| |
Moerman, J. |
Van mannen in vreê (Wolters). |
Molt, E. |
Geschiedkundige verhalen, I-II (id.). |
Vos, G.J. en Vos, J.M. |
Voorheen en thans (id.). |
Vrieze, E. en Bloemink, F.H. |
Geschiedkundig leesboek, I-II (Van Goor). |
Kennis der natuur.
Cohen, J. en Keuning, W. |
In het wonderland van planten en dieren, I-III (Wolters). |
Dorsman, C. en Klei, J. van der. |
Dierenvreugd en leed, I-III (id.). |
Eigenhuis, J. |
Van menschen, dieren en planten buiten Europa, I-II (id.). |
Elgersma, G. en Oosterkamp, J. |
Van heinde en verre. Leesboek over planten, dieren en bedrijven,
I A-III A (id.). |
Ligthart, J. en Scheepstra, H. (verz. J.
Eigenhuis). |
Van planten en dieren, IA-IIB (id.). |
Long, W. (bew. C. Stoffel). |
Levende dieren, I-II (Brusse en Van Goor). |
Gezondheidsleer.
Ootmar, G. en Visser, J. |
Gezond leven (Wolters). |
Praktische kennis.
Raalte, F. van. |
Veiligheid vóór alles (Wolters). |
Visser, J. en Paul, P. |
Veilig verkeer (id.). |
|
|