Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen
(1928)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Kunstsprookjes en wonderverhalen.Na de volkssprookjes, volkssagen en volksboeken, die in kun ontstaan en wezen het werk der anonieme, fantazeerende massa zijn, gunnen we gaarne een beurt aan de kunstsprookjes en de oorspronkelijke wonderverhalen. Al deze scheppingen, trouwens, staan zeer dicht bij elkaar, ofschoon de eerste onder geen en de laatste onder wel een schrijversnaam plegen de wereld in te gaan. En die verwantschap is zoo treffend, dat b.v. zekere sprookjes van Andersen, die zijn persoonlijke vondst blijken te zijn, voor Moeder-de-Gans-historietjes konden doorgaan en andere, als die van Hauff, kortweg ontleend schijnen aan de Duizend-en-één-nacht-vertellingen. Verwonderen kan dit natuurlijk niet; het kunstsprookje is immers niets anders dan een sprookje, geschreven door een kunstenaar, en wat is natuurlijker dan dat deze aan het sprookje uit het volk de elementen ontleent, die er den onvergankelijken bijval van uitmaken! Deze elementen gaan we niet alle meer vermelden of bespreken; we zeggen alleen dat het kunstsprookje, net als het volkssprookje, - welk laatste in de geschiedenis de voorganger is -, des te zekerder inslaat en boeit, naarmate het vlugger, beeldiger, meer ongekunsteld te vertellen weet en het vertelde zelf in zijn onwerkelijkheid logisch wordt doorgetrokken tot het einde. Die gelijkenis naar taal en trant tusschen volks- en kunstsprookje sluit echter geen diepgaande verschillen uit, verschillen vooral dan naar den zakelijken in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houd, den geestelijken ondergrond, de strekking. De kunstenaar, inderdaad, is een persoonlijkheid; laat de eene alleen vertellen om het genoegen zijn verdichtsel neer te schrijven, de andere heeft er behoefte aan of schept er minstens zijn behagen in, in het vertelde een ethische of ironische beteekenis te leggen; en moge deze het verwezenlijken, zijn sprookje tot één hoofdzakelijke gebeurtenis en slechts zeer enkele bladzijden terug te brengen, gene ontwerpt een lange opeenvolging van incidenten en heeft voor hun verwikkeling en ontknooping een boek met verscheiden hoofdstukken van noode. Maar telkens, wat ook de strekking of die omvang zij, wordt het vertelde tot een heerlijke prestatie, indien de kunstenaar slechts zijn verbeelding meester blijft.
Enkele voorbeelden mogen dit duidelijk maken. ‘De vuurslag en ‘Ole Droomeman’, twee bekende kunstsprookjes van Andersen, steunen beiden klaarblijkend op gegevens uit de volksvertellingen; maar merk eens in het eerste, hoe dicht de schrijver bij die gegevens blijft en hoe volksch, geestig en vlug de wondere historie van den soldaat, dank zij den vuurslag, naar haar bekronend einde loopt, en kijk dan in het tweede, tot wat een pracht van symbolen Hjalmar's zeven nachten en Ole Droomeman zelf zijn uitgegroeid, geholpen door de schitterende persoonlijke verbeelding, die de vertellende Andersen er blijkt op na te houden. ‘De vuurslag’ is een tot kunst geworden volkssprookje, waar alle kinderen hun volle vreugde aan beleven; ‘Ole Droomeman’ ontbloeide, aan de hand van simpele gegevens, tot een didaktisch sprookje, dat kinderen en ook volwassenen kan tot leering strekken. - ‘Iwan de Dwaas’ van Tolstoj | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is naar den stijl en naar de ontwikkeling van den inhoud weer zoo eenvoudig als een volksvertelling; maar Iwan daarin is de man, die werkt en recht op eten heeft, in tegenstelling met zijn broeders, die enkel geld en macht en roem najagen, en daardoor juist ten onder gaan, en zoo wordt heel het sprookje een stuk dat zijn tendens heeft en vooral voor ouderen zijn waarde. - ‘Prins Peter’, het reeds genoemde, met vrouwelijke kiescheid geschreven boek van Ida Heyermans, wentelt om het figuurtje van den kleinen prins, die ziek is van verveling, maar vooral om den dichter Fantasio, die aan Peter de menschenkinderen kennen en liefderijk bejegenen leert; didaktisch ook weer dus, maar dan op zulke wijze, dat jonge lezers den louterenden invloed ondergaan nog eer ze er bewust van worden. - ‘De Koning van de Goudrivier’ van Ruskin moge alleen een volkssprookjesachtige vertelling schijnen, juist om de ongekunsteldheid waarmede het wordt voorgebracht, die Koning is de zuidwesterwind die twee schraapzuchtige broeders ten vloek en den derden broeder, Geluk, beteekenisvol ten zegen blijkt te zijn. - ‘De waterkindertjes’ van Kingsley heeft het alleen maar, zoo ge wilt, over Tom's allerhande ervaringen op den bodem der wondere rivier; maar wat zijn de waterdametjes Diejedoetwatjedeed en Doealsjegedaanwiltzijn anders dan de moreele draad die door heel de historie loopt? Zulks beduidt echter niet, dat in het kunstsprookje telkens iets anders dan zijn hoofdzakelijk kenmerk, het mooi verdichtsel, hoeft gezocht te worden. Dit verdichtsel, trouwens, is ruim toereikend op zichzelf; en laten dan niet alle kunstsprookjes als meesterstukjes of extra degelijke produkten mogen aangerekend, daar zijn er vele die ruim het lezen, door volwassenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als kinderen, loonen en enkele zelfs die in hun aard zoo onvergankelijk als de heerlijkste volkssprookjes zullen blijken.
Vooraan in de rij staat het werk van Andersen, dat we vooral in de toonbeeldige vertaling van mevr. Van Eeden-van Vloten, met de heerlijke illustraties van Hans Tegner (Scheltema en Holkema, Amsterdam), aanbevelen. Andersen is min speciaal een schrijver voor de jeugd, getuige de talrijke sprookjes van hem, waarvan de ethische zin of de fijngeslepen ironie geheel aan onze jongeren ontsnapt. Maar uit die sprookjes, - waarvan Titia van der Tuuk eens een volledige Nederlandsche uitgaaf bezorgde -, is een heerlijke bloemlezing voor de kinderen samen te stellen, al zij het dan met dien verstande dat enkel zulke kinderen daarmede kennismaken, die eenigszins geoefend zijn om met een taal vol schoonheid en een inhoud vol gedachten om te gaan. Mevrouw Van Eedenvan Vloten schonk ons zulke bloemlezing, in een taal die louter schoonheid en toch door-en-door eenvoud is; en zoo krijgen we dan op een rijtje ‘De Vuurslag’, ‘Kleine Klaus en groote Klaus’, ‘De standvastige tinnen soldaat’, ‘Het zwavelstokkenmeisje’, ‘Ole Droomeman’, ‘Het leelijke eendje’, ‘Het vliegende koffer’ en twintig andere sprookjes, mooi om klassiek te heeten en om ze voor te lezen aan alle kinderen, die twaalf jaar of ouder zijn. Jawel, 't gebeurt dat jongeren ook die sprookjes, in één of andere bewerking, onder oogen krijgen, - en die van Tante Lize is werkelijk nog de slechtste niet, - maar Andersen spreekt bovenal tot de ouderen, én om zijn taalplastiek én om de ironie die in en vooral achter de geschreven regels is te zoeken. En daarin dan heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij heel wat gemeens met een Cervantes, wiens ‘Don Quijote’ wel zeker in bezondere bewerking de kinderen kan worden aangeboden, maar die daardoor een kindsdeel van zijn faam verliest, ironisch en dikwijls sarkastisch tegenover grootsprakerige medemenschen op te treden. Ondeugend of vlijmend is Andersen echter nimmer; hij weet zijn persoonlijkheid, waar die wat scherp kon worden, telkens voldoende te onderdrukken om vooral 't hoogste woord aan het verhaal te laten. Merkt dan een jonge lezer niet, dat ‘Het leelijke eendje’ een autobiographisch sprookje is, dat ‘Het is vast en zeker’ tegen praatziekte ingaat, het sprookje áls sprookje moet hij heerlijk vinden, zoo het behoorlijk aan hem wordt voorgesteld. Na Andersen, die in zijn ‘Vliegende koffer’ eventjes aandoet als de verteller van een Arabisch sprookje, noemen we gaarne Wilhelm Hauff, die ons met zijn ‘Sprookjes’ (Thieme, Zutphen) of ‘Oostersche sprookjes’ (Brand, Bussum), onmiddellijk aan de Duizend-en-één-nacht vertellingen herinnert. Wie daarvan overtuigd wil zijn, leze maar zijn heerlijke ‘Kalif Ooievaar’ en zijn ‘Kleine Muck’. Kaspar van Limburg bracht ons een volledige vertaling, die vooral de ouderen kan worden aanbevolen; mevrouw Steenhoff-Smulders bood ons een beperkte bloemlezing voor de jongeren, die er met de platen van Simunek zijn mag. Carl Ewald en Lewis Alcott specialiseerden in het natuurwetenschappelijk, Jonathan Swift en Lewis Carroll in het avontuurlijk, John Ruskin, Leo Tolstoj en ten onzent Ida Heyermans in het maatschappelijk sprookje. Van Ewald is voor de jongeren het fijne ‘In veld en bosch’, voor de ouderen het nog fijnzinniger ‘In het drukke bosch’ (beide bij Opdebeek, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpen), telkens in het teeken van dier- en plantkunde, meer dan lezenswaard. Van Alcott zijn beroemd geworden de ‘Bloemensprookjes van tante Jo’ (Van Kampen, Amsterdam), die inderdaad één vrouwelijke kieschheid en broze dichterlijkheid blijken, met tusschenbei een tikje gefilozofeer, dat ze vooral voor de oudsten tot een weelde maakt. Swift laat Gulliver verrassende, sprookjesachtige reizen naar de Lilliputters en de Reuzen ondernemen; Carroll voert Elsje naar het wonderland en bezorgt haar de gekste avonturen, waaruit men wel wat anders dan gekheid leeren kan. Ruskin schreef zijn ‘Koning van de Goudrivier’ (Cohen, Amsterdam), Tolstoj zijn ‘Iwan de Dwaas’ (Wereldbibliotheek, id.), Ida Heyermans haar ‘ Vertellingen van de maan’ (Van Looy, id.) en ‘ Prins Peter’ (Van Dishoeck, Bussum), die minstens even schoon zijn om wat er ethisch achter steekt als om het zakelijk vertelde. Gewis, kunstsprookjes als enkele der pas bedoelde gaan wel eens, net als die van Andersen, boven de bevatting van zekere kinderen uit. Maar dan ligt zulks veel minder aan die sprookjes dan wel aan een gebrek aan verstandelijke scholing bij de kinderen. Zaak blijft dus, dat de jeugd degelijk worde opgeleid aan de hand van ernstig taalonderwijs en van doelmatige extra-voorlezingen. Na en naast de auteurs, hiervoren vermeld, hebben talloos velen zich in het schrijven van kunstsprookjes en wonderverhalen geoefend. Echter niet altijd met bijval, want het genre stelt tamelijk aparte eischen, als o.a. reeds dezen: dat het verdichtsel, door konsekwente aaneenschakeling der gebeurtenissen, moet waarschijnlijk blijven; en dezen anderen: dat de moraal, zoo die aanwezig is, integreerend deel uitmake | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of natuurlijke uitkomst blijke van de geschiedenis. Onze lijst noemt een aantal degelijke produkten op het gebied der kunstsprookjes en wonderverhalen. Soms beperkt zich het werk tot de behandeling van een eenvoudig, om niet te zeggen simplistisch gevalletje, dat aanleiding wordt tot een paar mooie prenten en meer niet; zooiets biedt ons Kreidolf in elk zijner heerlijke ‘ Bloemensprookjes’ (Van Dishoeck, Bussum), mevrouw Van Osselen-van Delden in haar geestig ontworpen ‘ Levend speelgoed’ (Holkema en Warendorf, Amsterdam), Elsa Beskow in haar beeldig geteekend ‘ Hansje in 't bessenland’ (Van Dishoeck, Bussum), mevrouw Stuten-van Ysselstein in haar zeer mooi gestelde en teergevoelige, door Wenckebach geïllustreerde ‘ Bruine boontje’ en andere verhalen (Scheltema en Holkema, Amsterdam). Dan weder rijen zich de gevalletjes tot een heele historie aan elkaar, die in den grond toch even eenvoudig blijft; Cohen de Vries' ‘ Hoe 't zonnetje haar dag besteedde’ (De Haan, Utrecht), Geerling's ‘ Heimannetjes’ (Van Goor, Gouda), Midderigh-Bokhorst's ‘ Hoe Wortelmannetje de wereld zag’ (id.), Kuipers-van der Koogh's ‘ Kaboutertje Eigenwijs’ (J.M. Meulenhoff, Amsterdam), E. Dopheide-Witte's ‘ Hansje op reis’ (Van Dishoeck, Bussum), Rie Cramer's ‘ Diamanten prinsesje’ (id.) Agatha Snellen's ‘ Klaproosje en Korenbloempje’ (id.) zijn in dit opzicht voortreffelijk, en even mooi zeker, met een stukje extra-avontuurlijkheid tusschenbei, Bottema's ‘ Wondere verhalen van vader Uggelebug’ (id.), Hoffmann's ‘ Notenkraker en Muizenkoning’ (Scheltema en Holkema, Amsterdam) en Fabricius' origineele ‘Hansje Bluf’ (Kluitman, Alkmaar). Jawel, origineel, zelfs excentriek doet zulke historie soms aan; maar doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat niet in veel sterker mate b.v. de ‘Avonturen van Baron von Münchhausen’, zooals door Raspe en anderen naverteld, en mogen de kinderen, die het toch nooit voor waarheid nemen, daar niet eens wat in-gezonde vreugde aan beleven? In enkele gevallen groeit het sprookje of wonderverhaal uit tot een waarachtig boek, d.i. tot een omstandige geschiedenis met velerlei incidenten in; van deze soort is die ‘Baron van Münchhausen’ al en zijn ook de zeer geestige ‘Avonturen van Pinokkio’ door Collodi (Opdebeek, Antwerpen), de aantrekkelijke en inhoudrijke ‘Waterkindertjes’ door Kingsley (Wereldbibliotheek), de voor de jeugd bewerkte avonturen van ‘Don Quichotte’ door Cervantes (Holkema en Warendorf, Amsterdam) en voor een mooi gedeelte ook ‘Niels Holgersson's wonderbare reis’ door Selma Lagerlöf (Becht, id.), al kunnen beide laatste werken best bij andere rubrieken ingedeeld.
Uit deze aanduidingen blijkt, hoe werkelijk verscheiden de kunstsprookjes en wonderverhalen zijn: verscheiden naar hun taal, hun inhoud, hun beteekenis. En 't is dus wel goed, dat voor elk daarvan het geschikte oogenblik worde uitgekozen om het aan de kinderen voor te brengen. We denken hier b.v. aan de laatste vier werken, door ons vermeld, en voegen daar het ‘Vertelsel van Gokkel en Hinkel’ door Brentano, in de bewerking van Stijn Streuvels, bij (Veen, Amsterdam). De ‘Avonturen van Pinokkio’, den houten paljas, zal ieder tienjarig kind met volledig begrijpen en genieten meemaken, omdat de taal en de inhoud eenvoudig sprekend zijn, zonder een enkele bijbedoeling; en zoo kan ook ‘Don Quichotte’, althans in Goeverneur's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkorte, vrije bewerking, voor tien- tot twaalfjarige kleinen een genoeglijk extra blijken. Maar diezelfde ‘Don Quichotte’, in de vollediger bewerking van Titia van der Tuuk, zal beter tot veertienjarigen en ouderen gaan, én wegens den stijl én om den zakelijk zwaarderen, zeer dikwijls sarcastischen inhoud. ‘De Waterkindertjes’ zijn zeker, na weglating van een aantal zinspelingen uit de oorspronkelijke Engelsche uitgaaf, een prachtig boek voor de jeugd geworden, maar deze jeugd mag de kinderjaren haast ontgroeid zijn, indien ze Tom's avonturen naar hun innerlijke beteekenis vatten wil. En wat dan zeggen van ‘Niels Holgersson's wonderbare reis’, dat den kleinen Niels zeker sprookjesachtig heel Zweden door laat reizen op den rug van een gans, maar daarvan gebruik maakt om, in een heerlijk dichterlijke taal, een openbarend beeld van Zweden, zijn wezen en zijn leven op te hangen! We zouden haast besluiten: neen, geef zulke boeken als de laatste twee niet meer de kinderen in handen, maar lees hun daaruit voor, móói voor, om hen op dreef te helpen; en doe dat ook met ‘Het Kerstekind’ en ‘Het vertelsel van Gokkel en Hinkel’ en hun dochter Gakkeleia (Veen, Amsterdam; Lannoo, Thielt), want Streuvels heeft beide, vooral het tweede in een taal gestoken, die te kunstig en schoon is om door ongeoefenden genoten te worden. Maar dan kon onze bedoeling verkeerd worden opgenomen; de jeugd moet dat alles en veel meer zelf leeren doormaken, - we wenschen alleen, en zulks in verband vooral met het kunstsprookje, dat ze daar degelijk toe worde voorbereid.
Over bloemlezingen aan kunstsprookjes en wonderverhalen meenen we nauwelijks te moeten handelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfstandig bestaan die niet. Wel kennen we, - en vermeldden we vroeger ook, - bloemlezingen, waarin gemengd een groot aantal volks- en kunstsprookjes werden opgenomen. We verwijzen daarvoor dus naar vorige rubriek met enkel deze toevoeging: dat zekere verzamelaars, als Nellie van Hichtum in haar ‘Oude en nieuwe verhalen’ en ‘Moeders vertellingen’ (beide bij Kluitman, Alkmaar), Nellie van Kol in haar ‘Tooverlantaarn der eeuwen’ (Kluyt, Amsterdam), Leo van Ankum in zijn ‘Tusschen licht en donker’ en ‘Bij de schemerlamp’ (beide bij Hilarius, Almelo), onder één hoofding, den titel van hun boek, niet enkel volkssprookjes, kunstsprookjes, wonderverhalen, maar tevens allerhande schetsen, vertellingen, grappen, zelfs rijmpjes en andere ontspanning samenbrachten. Daarover later bij gelegenheid; in afwachting moge wel medegedeeld, dat zulke boeken rijkelijk aftrek vinden bij kinderen, wier aandacht zich niet langdurig binden en boeien laat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan te bevelen kunstsprookjes en wonderverhalen. Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|