Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen
(1928)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Volkssprookjes, volkssagen en volksboeken.Ieder normaal kind heeft verbeelding en zoekt er voedsel voor. Van in zijn kleutertijd herschept het zijn speelgoed, de meubelen, het huisraad tot personages en andere elementen uit de door hem opgebouwde wereld; en pas heeft het een eerste prentenboek ingezien, een speelrijmpje of liedje gehoord, of het neemt ze op in zijn fantazie en is er gelukkig mee. Wat wonder dan, zoo het een bizonder behagen vindt in het sprookje, dat heel en al verbeelding is en des te aantrekkelijker, daar de dieren er in praten kunnen, de volksjongens prinsessen trouwen, de goeden den hemel en de boozen de hel bezoeken! O, het wordt nooit griezelig, en alzeker niet het volkssprookje; het vertelt alles vlug, volksch, beeldig, geestig en laat altijd de heldenrol aan de absoluut braven, sluwen, sterken of dommen; en merk eens of het ooit anders dan zegevierend, feestelijk of minstens troostvol eindigt! Het sprookje is een lekkernij voor alle kinderen. En zeg niet: ze is gevaarlijk, deze lekkernij, daar ze de kleinen misleidt omtrent het werkelijke en het ware. Want net als kinderen weten, dat een pop niet praten kan en een rij stoelen evenmin een trein is, zoo weten ze ook, dat er geen feeën, reuzen en kabouters zijn en al het overige in het sprookje een wondermooi..... verzinsel blijft. Ja, wondermooi dat is het, om niet te zeggen éénig als verschijnsel; immers, daar is geen genre in de volks- en kinderliteratuur, waarin zoo ste- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vig en konsekwent de lijn der verbeelding wordt doorgetrokken, de voorstelling zoo plastisch en levendig blijkt, de taal zoo ongekunsteld en telkens zoo raak bij het gebeuren is aangepast. We kennen sprookjes, door de gebroeders Grimm en door anderen op zulke openbarende wijze opgeteekend, dat ze prachtstukjes werden als inhoud en vorm en spreektrant en ze ons dringend verlangen doen, in onze kinderen en ons volk dien heerlijken geest, waarvan bedoelde sprookjes de spiegel zijn, te onderhouden en te ontwikkelen. We zeggen dus: geef de kinderen sprookjes. Doe het met mate, zoo ge wilt, vooral dan wanneer ge tegenover kleine kleuters staat; maar doe het stelselmatig en blijf het onderhouden, ge zult de kinderen een rijkdom aan fantazie en schoonheid en een stukje werkelijk geluk voor 't leven medegeven.
Onder de prentenboeken vermeldden we reeds de werkjes van Jan Rinke (Müller, Amsterdam). Voor kinderen, die nog niet lezen kunnen, geeft deze telkens in een reeks eenvoudige, - soms ietwat karikaturale, - lijnteekeningen de heele geschiedenis aan van Asschepoester, van de Gelaarsde kat, van de Schoone slaapster en van andere helden uit de sprookjeswereld; en telkens ook voegt hij er een rammelrijmpje bij, dat het prentje en daarmee de historie gemakkelijk onthouden doet. Voor dezelfde kleinen, maar wegens den volledigen tekst ook voor ouderen, verschenen Scholz' kunstprentenboeken (Scholz, Mainz), waarvan reeds vroeger gewaagd werd. De prenten, we zeiden het reeds, zijn artistiek van hooge waarde; en weer laten ze toe, er zoo goed als in zijn geheel elk sprookje in te volgen. Van den tekst hierbij spreken we vast geen kwaad; hij is steeds een vertaling naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grimm en blijkt telkens tot zeer genietelijk Nederlandsch verwerkt te zijn. Illustratie en lektuur als deze mag dus wel degelijk aanbevolen. Twee prentenboeken, ‘Sneeuwwitje’ en ‘Asschepoester’ (Coene, Amsterdam), met behoorlijken, ofschoon ietwat verwaterden tekst van Van der Hoeven, laten we gaarne hierbij aansluiten; Drupsteen leverde er inderdaad heerlijk-sprookjesachtige, groote teekeningen bij.
Inzake sprookjes zijn de gebroeders Grimm de meesters in 't vertellen; of juister, daar hebben er geen zoo gespitst als zij de vertelsels uit den volksen kindermond afgeluisterd en zich zoo ernstig er om bekommerd, bij uitbeelding en zegswijze getrouw aan het oorspronkelijke te blijven. En het mag dan ook niemand verwonderen, hoe dikwijls hun werk voor ons jonge volk vertaald, bewerkt en naverteld is geworden, geheel of gedeeltelijk. Voor wie weet, dat de verzameling Grimm tweehonderd ‘Kinder- und Hausmärchen’ en een toevoegsel van tien ‘Kinderlegenden’ bevat is het duidelijk, dat het geheel een rijke bron aan gegevens, - en ook wel herhalingen, - biedt, waaruit gemakkelijk ‘gebloemleesd’ wordt. Een volledige, voortreffelijke, maar minder kinderlijke Nederlandsche vertaling, onder den titel ‘Sprookjes en vertellingen’ (in twee, en eertijds ook in zeven deelen, met mooie platen van Grot-Johan) (Van Cleef, Den Haag) bracht ons A. van der Velde. Een even volledige en trouwe, maar jonger en levendiger nog, danken we mevrouw Van Vloten, en mevrouw Midderigh-Bokhorst voegde er niet altijd mooi gekleurde teekeningen bij (Wereldbibliotheek, Amsterdam). Een van beide uitgaven dient elke familie en, om aan te vangen, alvast elke school te bezitten. Uit laatst- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemd werk putte Nellie van Hichtum een beperkte bloemlezing (Wereldbibliotheek, Amsterdam), terwijl ze anderzijds zelf twee ‘Gouden sprookjes’ (Van Goor, Gouda), bewerkte, waarin het goud een hoofdrol speelt. Blijven dan nog, buiten de vele minderwaardige navolgingen, de bewerkingen van Goeverneur, Steenhoff-Smulders, Dopheide-Witte (Tante Lize); drie verschillende bloemlezingen, die heel wat minder volksch en raak aandoen dan de geijkte versies van Grimm, maar er toch nog zijn mogen om de kinderen inzake sprookjes-lezen op de baan te helpen. De sprookjes, door de gebroeders Grimm opgeteekend, maken deel uit van den internationalen rijkdom aan volkssprookjes, onder alle volkeren verspreid. Ieder volk heeft de zijne en ieder ook bezit zijn folkloristen, immer bereid om deze sprookjes in geschrifte vast te leggen. Natuurlijk zijn de thema's die behandeld worden zeer verscheiden; maar 't is toch treffend hoe bij alle volkeren gelijkaardige of minstens sterk verwante vertelsels leven, met als kenmerk vooral de lokale beeld- en woordplastiek. Folkloristische bladen brengen daar tallooze voorbeelden van en het is goed dat stelselmatig, ten dienste van de wetenschap, de reeks worde voortgezet. In onze lijst werd een beperkte keuze van sprookjes uit den vreemde opgenomen; Christine Doorman biedt er ons Zweedsche en Yslandsche, Elberts (naar Dähnhardt) een keus van Deensche, Nellie (van Kol) Japansche, Th. Hilgers Indische, benevens de allerhande, die in Nellie's rijke Volkskinderbibliotheek (Masereeuw en Bouten, Rotterdam) werden opgenomen. Alleen, en hier gaat het om: niet alle volkssprookjes zijn lektuur voor kinderen, niet alle taalvormen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogen hun onder oogen gebracht. We heeten ‘Het spook’, uit den bundel Avondstonden van Conscience, een meesterstukje van Antwerpschen, geestigen verteltrant; we zouden het echter de kinderen, met hun taalkundige onvolgroeidheid, niet ter lezing geven. We vonden versch uit het leven geplukte dierenhistorietjes in de ‘ Vertelsels van 't jaar nul’, door Stijn Streuvels (Lannoo, Thielt), en het zou wel jammer zijn, indien die Westvlaamsch getinte brokjes niet bijtijds aan de jeugd werden voorgesteld, - net als ten andere Streuvels' ‘Reinaert de Vos voor de vierschaar van Koning Nobel’, (Van Rijsselberghe en Rombaut, Gent) en Gezelle's ‘Vlaamsche volksvertelsels’, bezorgd door Maurits de Meyer (‘De Sikkel’, Antwerpen), - maar we achten het noodig, dat die jeugd inzake taal betrekkelijk stevig sta, eer zij deze vertelsels zal in handen nemen. In ‘Dit zijn Vlaamsche wondersprookjes’, - bij een nieuwe uitgaaf ‘Wondervertelsels uit Vlaanderen’ betiteld, - door De Mont en De Cock (Thieme, Zutphen), komen taal en toestanden voor, die, zonder ruw of grof te zijn, ons weerhouden moeten dit boek voor jonge kinderen aan te bevelen. Best lijkt ons dus, pas lezende meisjes en knapen een beperkte keuze uit Grimm's sprookjes of, zoo ge wilt, uit de gelijkaardige Moeder-de-Gans-historietjes ter lezing aan te bieden. Tot deze laatste behooren b.v. Abramsz' ‘Sprookjes uit moeders jeugd’ en Kuipers-van der Koogh's ‘Sprookjes uit de oude doos’ (beide bij J.M. Meulenhoff, Amsterdam) en Bechstein en Perrault's ‘Mijn sprookjesboek’ (H. Meulenhoff, Amsterdam), waaraan we gaarne voor ietwat meer gevorderden toevoegen Doorman's wat erg gestileerde ‘Sprookjes van Moeder de Gans’ (De Haan, Utrecht) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vooral De Mont en De Cock's bekende ‘Zoo vertellen de Vlamingen’ (Vanderpoorten, Gent), De Meyere's pas ingezette, plezierige reeks ‘Jan Pikkedang’, ‘Jaakske met zijn fluitje’, enz. enz. (‘De Sikkel’, Antwerpen) en Van Offel's ‘Fonteintje van vertelsels’ (Opdebeek, id.), die inzonderheid voor Vlaamsche kinderen een geestig extra zijn. Uitgebreide bloemlezingen aan sprookjes brachten ons Dietz en Leopold met hun eenvoudige ‘Zonnestralen’ (Wolters, Groningen), Hoffmann met ‘Uit het sprookjesland’ (Thieme, Zutphen), De Ridder met zijn humoristisch geïllustreerde ‘Kerstvertellingen uit Vlaanderen’ (Holkema en Warendorf, Amsterdam), Belpaire en Ram met hun zeer gemengd en Roomsch getint ‘Wonderland’ (‘Leeslust’, Antwerpen), maar vooral Nellie van Hichtum met haar ruim internationaal gehouden ‘ Groot vertelselboek’ (De Haan, Utrecht) en haar even mooie ‘ Sprookjes uit verre landen’ (Wereldbibliotheek, Amsterdam), waaraan we de door onszelf ingezette reeks ‘Sprookjes en vertellingen uit den vreemde’ wagen toe te voegen (‘De Sikkel’, Antwerpen). Wel mag daarbij aangemerkt, dat het werk van De Ridder rond Kerstmis verscheen, maar daarom, ondanks den titel, niet hoofdzakelijk kerstvertellingen bevat, en dat een paar der andere genoemde verzamelingen naast het volkssprookje ook het kunstsprookje hebben bedacht en die van Belpaire en Ram zelfs mede de heiligenlegende; maar zooals ze daar zijn zullen ze de jonge lezers en vooral hun meesters bizonder dienstig blijken. Tot nog toe gewaagden we, bij de volkssprookjes, niet eens van de Duizend-en-één-nacht-vertellingen. Deze schatrijke verzameling, getuige der eenig schitterende Oostersche verbeelding, is inderdaad alles be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halve voor kinderen bestemd of geschikt. Maar sprookjes, sublieme volkssprookjes staan er in, gegroeid in Indië en Perzië, en zeker zijn de geschiedenissen van ‘Ali-Baba en de veertig roovers’, ‘Aladdin en de wonderlamp’, ‘Sindbad den zeeman’ en andere, zooals in verscheidene uitgaven voorhanden, werkelijk geknipt om de verbeelding der jeugd in een gezonde spanning te houden. Eén van Scholz' kunstprentenboeken, ‘Ali-Baba’, met de zeer eigenaardige teekeningen van Uzarski, geeft daar reeds een voorsmaak van; een paar vrije bewerkingen van Louwerse versterken den prettigen indruk. Maar een veel trouwer denkbeeld van de Oostersche fantazie biedt ons Gerhard, doordien hij in zijn nauwlettend vertaalde ‘Aladdin’ en ‘Ali-Baba’ (Wereldbibliotheek, Amsterdam) ook den rijkdom van het oorspronkelijke proza trachtte in het licht te stellen. Daardoor doet zijn taal soms wat hard en minder bevattelijk aan; dit is echter een reden te meer, om die wondere vertellingen hoofdzakelijk aan de oudere kinderen te geven, voor wie ze vóór alles geschikt zijn. Bij de volkssprookjes moge hier vermeld, dat talloos vele er van in goedkoope reeksuitgaven worden opgenomen, meestal echter zonder overdreven bekommering om een degelijke bron of een taalkundig waardige vertolking. Uitzonderingen ten goede vormen hier de boekjes uit Nellie's reeds voornoemde ‘Volkskinderbibliotheek’ en in 't algemeen ook Meulenhoff's reeks ‘Ons schemeruurtje’ (H. Meulenhoff, Amsterdam).
Na de volkssprookjes wijden we een oogenblik de aandacht aan de volkssagen. Tusschen sprookje en sage valt dit onderscheid te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken: het sprookje is, naar Poelhekke's definitie, een zuiver dichterlijke schepping, een bewust verzinsel, en bindt zich in zijn oorsprong en ontwikkeling aan plaats noch tijd, aan waarheid noch mogelijkheid; de sage die, objectief beschouwd, even onwerkelijk blijkt, wil door haar duidelijke lokaliseering en haar zakelijken verteltrant den indruk wekken, op historische gronden te berusten. Waar het bij gene dus vooral om 't geestig fantazeeren gaat, met de bijkomstige eigenaardigheid steeds goed of troostvol te willen eindigen, daar neemt deze den schijn aan de verbeelding te ontduiken en bekommert zich niet om de wijze waarop het verhaalde sluiten zal. We gaan niet nader handelen over de verschillende soorten, waarin men de sprookjes en sagen pleegt in te deelen. We weten, - naar Grimm, Wolf, Henne, Teirlinck, De Cock, e.a., - dat men de sprookjes ook wondervertelsels heet en dat er dieren- en plantensprookjes, kwel-, leugen-, hekel- en spotvertelsels, plus zeer veel gemengde vertelsels en grappen zijn. We kennen, - naar dezelfde bronnen, - het bestaan van mythologische, kristelijke en historische sagen, met bij elke rubriek een groot aantal onderafdeelingen, volgens de specifieke wereld waarin de sage blijkt te handelen. Zoo omvatten de mythologische sagen een rijkdom aan onderwerpen betrekkelijk de oude goden en helden, de toover- en de geestenwereld; zoo gewaagt men bij de kristelijke sagen, die ook wel legenden worden geheeten, van Kristus-, Maria- en andere heiligenlegenden; zoo begrijpt men onder de historische sagen alle sagen, waarin personen en plaatsen behandeld worden, d.i. eenerzijds de vorsten de volkshelden, de ingebeelde personen, en anderzijds de rivieren, de bronnen, de bergen, de burchten, de boo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, de dieren en dergelijke meer. Maar feitelijk zou elke bizonderheid desaangaande het gevaar meebrengen, de bespreking te verwikkelen en tevens verder van het doel af te leiden, dat hier terzake blijft: in dezen schat aan fantazie goede leesstof voor kinderen te ontdekken. We zeggen enkel, - en daartoe juist is deze opsomming ons dienstig, - dat ten gerieve van de kinderen de sage nimmer zoo degelijk uitgebaat werd als het sprookje, al maakt ze zeker even onafscheidbaar deel uit van ons volksleven, zijn ontstaan en zijn ontwikkelingsgang. Wel waar, Nellie (van Kol) bracht ons een belangwekkende verzameling, ‘Ons groote sagenboek’ (‘Vrede’, Den Haag), die in zes deelen een rijkdom aan folkloristische gegevens omvat; maar die gegevens vormen veeleer voortreffelijk en altijd aan te vullen referentie-materiaal, dan wel een werk om door de kinderen te worden doorgelezen. Wel waar eveneens, een aantal sagen-thema's werden tot sprookjes verwerkt of daarin opgenomen, wat o.a. met zekere diersagen het geval blijkt te zijn, en andere gegevens, zooals b.v. het leven en bedrijf van bekende of legendarische personen, - denk aan Keizer Karel, Doctor Faustus, Tijl Uilenspiegel, Lange Wapper, De boeren van Oolen, - brachten de stof aan voor geestige volksverhalen en volksboeken; maar alles samengenomen werd de rijkdom aan onderwerpen, welke de sage in zich sluit, slechts nauwelijks door de besten aangeroerd, vooral dan, zeggen we, ten dienste van de kinderen. Aan de Grieksche mythologie ontleende Annie Homan de stof en teekeningen voor vier bundeltjes ‘ Grieksche sagen’ (Holkema en Warendorf, Amster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dam). Uit dezelfde bron en deels ook uit de geschiedenis putte Arthur Tervooren zijn ‘ Oude sprookjes uit het land der Grieken’ (Opdebeek, Antwerpen). Het merkwaardigste werk echter leverde de reeds genoemde Nellie (van Kol) in haar Volkskinderbibliotheek, een lange reeks boekjes en boeken, waarmee ze klein en groot van allerhande lektuur, maar vooral van sprookjes, sagen en legenden voorziet. Zoo treffen we hierin, naast veel verspreide volks- en kunstsprookjes, Grieksche sagen als ‘De Odussee’ en den heelen ‘Sagenkring van Troja’ aan, Noorsche sagen als ‘Kalevala’, ‘Frithjof en Ingeborg’ en ‘Beowoelf’, vertellingen en legenden uit Bretagne, Ierland, Egypte, Indië, China, en telkens zooveel mogelijk naar de meest vertrouwbare bronnen bewerkt. Historische sagen werden in Nederland en Vlaamsch-België zoowel als elders verzameld. Men dacht er echter niet aan, daaruit bloemlezingen voor de jeugd samen te stellen, al hebben heel wat gemeenten, kasteelen, bergen, bronnen en dies meer hun eigenaardige en boeiende legende. Volkshelden, waarachtige en ingebeelde, werden wel bedacht. ‘De vroolijke daden van Keizer Karel’ b.v. (Opdebeek, Antwerpen) zijn eenieder bekend. En zeker lazen alle kinderen een ‘ Tijl Uilenspiegel’ van mevrouw Bakker Korff-Hoogeboom, van Hermanna, van Kieviet of van Louwerse, deze laatste (Van Belkum, Zutphen) zijnde de voortreffelijkste. Neen, Reinaert de Vos is niet een volksheld in de menschelijke beteekenis van het woord; maar zien de kinderen achter dit dierensprookje in zooveel bedrijven niet telkens duidelijker de echt menschelijke sluwheid, vleierigheid, gulzigheid en andere kenmerken ten tooneele treden? Voor de jongsten is Andriessen's ‘Allervermakelijkste geschiede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nis van Reintje den Vos’ (Honig, Utrecht) of Hermanna's ‘Reinaart de Vos’ (H. Meulenhoff, Amsterdam) een plezierige ontspanning; voor de ouderen, wien dialektische vormen geen kwaad meer kunnen, is Streuvels' ‘Reinaert de Vos voor de vierschaar van koning Nobel’ (Van Rijsselberghe en Rombaut, Gent) een behoorlijke vertelling, in afwachting dat het dichtwerk van Willems, De Geyter of de jongst verschenene van Melis, naar de Middelnederlandsche teksten, worde aangevat. Er is dus wel iéts op het gebied der historische sage te ontdekken, al stelt dat nog geen schatten voor. Gaarne vermelden we hier terloops Hans' ‘Antwerpsche verhalen’ en De Kinder's geschiedkundige fantazie ‘De hoed van den Langen Wapper’ (beide bij Opdebeek, Antwerpen), die geen literaire waarde willen hebben, maar om hun inhoud een prikkel konden zijn om andere legenden, als die van de Vier Hemonskinderen, van Op-Sinjorken en dgl. tot degelijke, zoo mogelijk tot artistieke verhalen voor de jeugd te verwerken. Artistiek mooi zijn en toch kinderlijk eenvoudig blijven doet niet elke sage of legende; maar zeer veel wordt ten goede verwezenlijkt, - getuige Ruskin's Stiermarksche sage ‘De Koning van de Goudrivier’ en Tolstoj's Russische sage ‘Iwan de Dwaas’, - wanneer de bewerker ziin gave van vertellen tot een gewetenszaak en kunst weet op te voeren.
Tot slot volge hier een woord over volksboeken. Boeken, voor het volk bestemd, zijn niet steeds geschikt voor kinderen. Maar de ervaring, of juister, het werk der folkloristen heeft geleerd hoeveel verhalen, die aanvankelijk slechts tot de massa der onontwik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelde volwassenen gingen, in ruime mate leesstof voor de jongeren bevatten. Uilenspiegel, Reinaert de Vos, Fortunatus, Genoveva, de Hemonskinderen, Roland, Magelone, Koning Arthur, De Ridder met den Zwaan, Faust en zooveel anderen, ze zijn de helden en heldinnen uit de zeer oude volksvertellingen en volksboeken. De eerstgenoemden deden sinds lang hun intrede in de jonge-menschenwereld en maken deel uit van haar meest geliefkoosde lektuur, zoodat wel degelijk de vraag mag opgeworpen: waarom niet de anderen eveneens de jeugd zouden worden voorgesteld. Jawel, daar kan op het feit gewezen, dat zekere volksverhalen niet van ruwheid of van zinnelijkheid zijn vrij te pleiten, dat andere een tamelijk diepgaande ironie bevatten en dat zeer enkele sterk lijden zouden onder een bewerking of een navertelling. Maar daarom ook is takt een onmisbare eigenschap voor elken schrijver, en het mag zekere Engelsche en vooral Duitsche letterkundigen als een eer worden aangerekend, dat zij dien takt gebruikten om bedoelde volksverhalen tot voortreffelijk gemeengoed voor de jongeren te maken. Mevr. Sixma van Heemstra waagde ten onzent de proef, en ze slaagde voortreffelijk. Daar ligt voor onze schrijvers nog heel wat volkskunst geborgen, die naar uitheemsch voorbeeld ten goede van de jeugd kon worden uitgebaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan te bevelen volkssprookjes, volkssagen, volksboeken. Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|