| |
| |
| |
II. Aan welke eischen moeten goede boeken voor kinderen
beantwoorden?
Aan geen speciale, zouden we zeggen, indien we o.a. Theodoor Storm
en Peter Rosegger wilden gelooven, die beweren dat er geen kinderschrijvers
behoeven te zijn en ook geen stof die zoo of anders moet behandeld worden, al
naar het publiek uit de wereld der kinderen of uit die der volwassenen
stamt.
Ja, wél aan speciale, meenen we; want de kinderen zijn niet de
‘kleine groote menschen’, voor wie ze dikwijls gehouden worden, maar jonge
menschelijke wezentjes, die een aparte psychologie en uitingswijze hebben en
nog in ieder opzicht uitgroei, leiding en steun behoeven. Die behoefte hebben
ze zeker inzake de vorming van hun woordenschat, hun zinsbouw, hun
gedachtenrijkdom, hun schoonheidszin, hun ethisch inzicht. Het boek kan heel
wat tot deze vorming medewerken, maar dan hoeft het de psychologie en de
ontvankelijkheid der kinderen aangepast te wezen en telkens, naast de genieting
die het geeft, een stukje degelijk opbouwend materiaal in zich te sluiten.
Opbouwend materiaal: we drukken op deze woorden, want ze
omvatten al de eischen die we stellen, hoe talrijk en verscheiden die ook
blijken mogen. We weten het wel: vele boeken, die voor kinderen bestemd of
geschikt heeten, bieden hun niet zulk materiaal. Onze eischen wezen dan een
aanleiding om kritisch de praktijk er bij te halen en zoo streng mogelijk die
boeken uit te schakelen, die minderwaardig en zelfs middelmatig zijn.
| |
| |
Onze eischen dus?
Boeken voor kinderen dienen degelijk te zijn inzake stoffelijke
verzorging en innerlijke vorm en inhoud.
De STOFFELIJKE VERZORGING eischt: dat de letterdruk rustig en klaar weze, in verband met zijn leesbaarheid
in 't algemeen en met de onvolkomen geoefendheid der kinderoogen in 't
bizonder; - dat het boekformaat en de bladspiegel beantwoorden aan de eischen van den schoonheidszin en
harmonieeren met den specifieken aard van het betrokken werk; - dat de
illustratie, zoo die voorhanden is, esthetisch haar
werkelijke waarde hebbe, - wat vast geen kinderlijken eenvoud uitsluit, - en
zich rechtstreeks aanpasse bij den tekst en dezes meest treffende momenten; -
dat het papier van zulke hoedanigheid en tint zij, dat het
toelaat aan tekst en prenten een maximum van waarde bij te zetten; - dat de
band, die integreerend deel uitmaakt van het geheel, sober en
sprekend en tevens stevig blijke.
Wat die stoffelijke verzorging aangaat worde hier bizonder de
aandacht gevestigd op de prentenboeken. Daar deze hun waarde
vooral aan de teekeningen ontleenen, moeten die teekeningen voortreffelijk van
lijn en kleur zijn op zichzelf en volmaakt als materieele uitwerking door den
drukker.
De INNERLIJKE VORM EN INHOUD stellen niet minder hooge eischen.
Eigenlijk zijn ze zoowat het eenige, dat belangstellenden in kinderboeken
schijnt aan te trekken, al hebben dezen ongelijk; want een boek is een geheel,
en een geheel verliest veel van zijn waarde, wanneer één of meer der
samenstellende | |
| |
elementen niet tot hun recht gebracht worden. Nu, de
vorm en inhoud wékken dan toch belangstelling, en daar zijn vooraanstaanden,
zooals
J.W. Gerhard,
Nellie van Kol,
J. Stamperius,
Nellie van Hichtum,
Ida Heyermans, mevrouw
Wibaut,
T. van Buul e.a., die ieder op hun wijze
de hoedanigheden geformuleerd hebben, welke elk boek voor kinderen dienen eigen
te zijn. Het kan dus geen kwaad, dunkt ons, zoo we ook eens ónze eischen op
papier stellen.
In verband met vorm en inhoud is er een diepgaand onderscheid
tusschen ‘geschreven’ boeken en ‘geteekende’ of prentenboeken. Waar in de
eerste de twee faktoren, vorm en inhoud, ieder apart hun waarde hebben en op
zichzelf, als eenheid, kunnen besproken worden, daar werken in laatstgenoemde
die twee faktoren onafscheidelijk samen en vormen één geheel, de illustratie,
die als zoodanig te loven of te verwerpen is.
Daarover straks een woord nog.
Gewagen we van ‘geschreven’ boeken, dan vergen vorm en inhoud ieder
zelfstandige kwaliteiten.
Wat den vorm betreft, deze moet niet enkel korrekt
en bevattelijk zijn, in nauw verband met den intellektueelen ouderdom der
kinderen, maar ook oorspronkelijk, plastisch, levendig, zoodat de jonge lezers
zich vanzelf geboeid gevoelen. Een goede vorm vergt dus kinderlijkheid, geen
kinderachtigheid, - aantrekkelijkheid, geen opdringerigheid, - stijl, geen
stijlmakerij. We zeggen niet: de vorm is hoofd- of bijzaak, maar wel: de vorm
is de wijze waarop de inhoud aangeboden wordt, en daarom maakt hij in laatste
instantie het werk aannemelijk of niet.
Wat den inhoud aangaat, deze weze, naar den geest:
wáár in essentie; zedelijk in den ruimst mo- | |
| |
gelijken zin; onzijdig
in zijn heerlijkst verdraagzame beteekenis; humanitair in zijn breedst
menschelijke verschijning; en, naar den progressieven ontwikkelingsgang:
prikkelend om het feitelijk vertelde en om den climax in de handeling,
verrijkend om de kennis die aangebracht en het oordeel dat gerijpt wordt.
Deze bondige eischen-formuleering kan zeker eenige toelichting
lijden.
Inzake den vorm mag nadruk gelegd op de oorspronkelijkheid en
levendigheid die we verlangen. Want al te talrijk zijn de boeken zonder stijl
of kleur er in, geschreven door menschen die de kinderen ‘maar’ kinderen
heeten, dan dat we niet vurig wenschen zouden er van verlost te zijn en de
kinderen alleen het origineel geschrevene en werkelijk opbouwende aan te
bieden. Wel waar, het goede en het allerbeste zijn niet legio, maar daar is
toch voldoende voorraad van om het jonge volk een rijkdom aan eigen taalschoon
bij te brengen.
De inhoud moet, naar we aanduidden, vele kwaliteiten hebben. - Hij
zal waar zijn, d.i. op werkelijkheid of mogelijkheid gegrond,
maar schakelend daarom geenszins de vrucht der sprankelende verbeelding uit;
waar zijn is tegenstelling van leugenachtig zijn en van misleiden en deze
tegenstelling heeft des te ernstiger belang naarmate het misleidende listiger
en meer aanlokkelijk wordt voorgebracht. - De inhoud moet zedelijk blijken, waarmee bedoeld wordt, dat hij niet door
gepredik, maar door het edele of onedele der daden zelf den lezer van het
menschelijk slechte of minderwaardige afwendt en naar het goede, het
rechtvaardige, het schoone toekeert; zedelijk zijn is dus kontrast van immoreel
en amoreel | |
| |
zijn en heeft specifiek een des te grooter waarde al
naar de begrippen die verdedigd worden algemeener menschelijk zijn, m.a.w. door
een grootere menschengemeenschap te aanvaarden. - De inhoud moet onzijdig wezen en bijgevolg er zich voor hoeden, de kinderen een
wijsgeerige, politieke of anderszins eenzijdige levensopvatting als de éénig
ware op te dringen en, erger nog, ten aanzien van die kinderen elke andere af
te breken, die menschen er te bester trouw blijken op na te houden; onzijdig
zijn staat tegenover éénzijdig en partijdig zijn en houdt als groote voordeel
in, bewust de vrije, integrale ontwikkeling van de kinderen in de hand te
werken. - De inhoud zal ten slotte humanitair aandoen, d.i.
bij het huldigen van waarheid, zedelijkheid en onzijdigheid datgene in het
licht stellen wat de menschen en volkeren tot elkander voert, onaangezien het
geslacht, den stand, de nationaliteit, het ras waartoe ze behooren; humanitair
zijn is opponent van eng begrenzen en afsluiten, chauvinistisch doen, van
scheiden en verdeelen, en blijkt opbouwend van zoodra beijverd wordt de wereld
en het leven in hun werkelijke verschijnselen en verhoudingen voor te
stellen.
Nellie van Kol, in een klassiek geworden
stuk proza over kinderboeken (‘De Gids’, October 1899), wenschte ‘dat de
kinderlektuur ware een hooge, slanke toren, hoog oprijzend in reine lucht, een
toren met veel vensters, uitkijkend naar alle hemelstreken, - vensters van
klaar en onbedrieglijk glas’. En in die vensters wilde zij herkennen
mikroskopen, teleskopen, wonderkijkers, liefdekijkers en veel meer nog, diat
ons de wereld zien leert onder alle aspekten en in ieder onderdeel van haar
toch eeuwige schoonheid... | |
| |
Maar laten we liever Nellie van Kol niet volgen op den voet en dus
niet mede lyrisch worden. De inhoud der boeken voor kinderen stelt nu reeds
eischen genoeg en 't zal wel mooi zijn, indien aan elk daarvan in redelijke
mate wordt voldaan en om deze voldoening het boeiende, dat ieder boek moet
kenmerken, niet voor een deel wordt opgeofferd.
Over dat boeiende hadden we 't reeds, toen we den vorm bespraken.
Daar moet aan toegevoegd: 't zit ook gebonden aan den inhoud. De stof, de
gedachtengang, de geschetste beelden en karakters zullen belangwekkend zijn en
op den ouderdom der kinderen berekend; ze zullen prikkelen tot verder lezen,
maar geenszins overprikkelen en leiden tot verslinden.
Eigenlijk maakt een boek, dat door zijn vorm en inhoud op gezonde
wijze weet te boeien, den lezer rijker aan uitdrukkingsvermogen, aan zakelijke
kennis of aan levensinzicht, of aan alle drie tegelijk, - en dat is ten slotte
zijn voortreffelijkste aanbeveling.
Alleen, en dit is na alle hier gestelde eischen een niet meer te
ontwijken overweging: dan is het een waarachtige kunst een boek voor kinderen
te schrijven, een kunst die recht heeft op iets meer dan oppervlakkige
waardeering. ‘Zulk boek’, zei
Ida Heyermans, ‘moet niet gemaakt zijn,
maar ontstaan, niet verzonnen, maar organisch gegroeid in een mensch, die door
zijn bizonderen aanleg en zijn bizondere gaven tot het kind vermag te spreken’.
En deze opvatting, die de ware is, heeft genoemde schrijfster o.a. heerlijk
uitgewerkt in haar boek ‘
Prins Peter’, dat als kunstsprookje tot de eenvoudige
juweeltjes in onze taal behoort.
Wat dan gezegd van boeken, die niet geschreven, | |
| |
maar
geteekend worden, in casu van de prentenboeken? Daar deze
vorm en inhoud in de illustratie samentrekken, moeten ze daarin alle
kenmerkende eigenschappen trachten te synthetiseeren, die in geschreven boeken
liggen opgesloten en wel vooral in elke teekening typeerend, geestig en
dadelijk aansprekend zijn. Alle bijhoorigheden dienen weggelaten of op het
achterplan geschoven, om aan de hoofdzaak, nl. het moment in het verhaal of de
beschrijving, volledig recht te laten gelden. En dat moment weze dan telkens
wáár en zedelijk en naar al de andere eischen uitgebeeld, in trekken en in
kleuren die de aandacht gaande houden, en telkens ook met treffend aanvoelen
van de psychologie en de bevatting van de kinderen. U ziet, hier wordt al heel
wat neergezet in een paar regelen; en dan nog moet er bij, als kenmerk van alle
degelijke prentenboeken, wat ook het onderwerp zij dat ze behandelen: ze dienen
artistiek te blijven en de herkennelijk persoonlijke prestatie van den
teekenaar te zijn.
Dat er tegen zulke voorwaarden niet een overvloed aan goede en beste
prentenboeken bestaat of kan bestaan, hoeft zeker geen betoog. Maar weer is er
voldoende werk voorhanden om aan de kinderen rijkelijk genot en tevens een
ernstig stukje artistieke zelfopvoeding te verschaffen.
Volgende hoofdstukken geven gelegenheid dit nader aan te toonen. In
afwachting wezen hier enkele voorbeelden van boeken in het licht gesteld, die
zekere onzer eischen zullen duidelijk maken.
|
|