Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs
(1935)–J.G. Thulin– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |||||||||||||||
A. Vrije sprong op de plaats.Zie beenbeweging, huppen bladz. 27. Het doel is de kinderen van het begin af aan, niet alleen de veerende strekkracht der beenen vóór en tijdens den afzet, doch tevens en wel in het bijzonder, het veerende natuurlijke zwichtvermogen bij den neersprong te leeren. Dit werd reeds besproken onder beenbewegingen. (Huppen). Hier komt het slechts in sterkeren graad, doordat een uiterlijk (denkbeeldig) doel aan den sprong wordt gesteld, waardoor de kinderen kunnen toonen of ze - buiten beschouwing van de hoogte - zacht kunnen neerkomen. Het uitvoeren geschiedt in vrijen vorm, later met bepaalden eisch ten opzichte van de houding tijdens den sprong, welke verkregen wordt deels door het voordoen van den onderwijzer, deels door fantasie-uitdrukkingen.
Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.
| |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
B. Sprongen van de plaats (de eigenlijke sprong).I. Vrije sprong over toestel.
Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.
Beschrijving der bewegingen.
1. Sprong met dubbelen afzet en dubbel neerkomen. 2. Een greppel kan bijv. voorkomen tijdens een denkbeeldige | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
wandeling. Aan te geven met krijtstrepen of banken in elkaars verlengde (253, 254). Dit laatste is een verzwaring. Sprong over steenen, hekken, enz. wordt aangegeven met banken, zadels, bok, springkast. 3. De beekoevers worden gemarkeerd door krijtstrepen, de steenen door kleine cirkels op geschikten afstand van elkaar, langzamerhand verder uiteen. De sprong kan ook uitgevoerd worden te beginnen op een gymnastiekbank, zitting eener schoolbank, wandrek enz. (2de - 3de leerjaar). Buitenshuis van zandberg, hek, enz. of neer in een kuil, greppel.
II. Dieptesprong van een toestel. Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.
Beschrijving der bewegingen. Dieptesprong wordt uitgevoerd: a) met enkelen (257) en b) met dubbelen afzet (258). Het neerkomen is dubbel. Het doel is de kinderen te leeren bij een dergelijken sprong in het dagelijksch leven, deze uit te voeren met een veerkrachtig meegeven in knieen voetgewrichten, dat noch deze, noch de bekkenorganen gevaar voor eenige schade loopen. Men kan tevens de kinderen, elk voor | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
zich, vrij laten oefenen zacht en licht te springen. Aanvankelijk van teenneigzit, later teenneigstand van een bank af. Wanneer dit voldoende beoefend is, laat men hen de knieën eenigszins buigen, gevolgd door een onmiddellijken overgang tot den sprong. ‘Raak met de vingertoppen het gras aan’ doet hen bij het neerkomen de knieën buigen. Laat de kinderen bij het neerkomen den eenen voet eenigszins vóór den anderen hebben, hier geschiedt het neerkomen meer geluidloos. Uit zichzelf houden de kinderen de knieën voorwaarts gericht en den romp voorover gebogen (252). Zie toe, dat kniestrekken, oprijzen van den romp en het neerzinken op den heelen voet in één tijdseenheid plaats heeft, dus als een veerende beweging volgt op het kniebuigen. Zie verder Huppen bladz. 27.
III. Gebonden sprong.
a) armsteunsprong.
| |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
Tweede leerjaar.
Beschrijving der bewegingen.
1. Het konijn huppelt weg (262). Als verzwaring kan de springende trachten de beide beenen te strekken (omhoog schoppen) (263), alvorens de voeten den grond bereiken. Ten slotte kan de sprong uitgevoerd worden over een hindernis. Het konijn springt over een boomstam (bank) (261, 264). Ter afwisseling kan het langs den boomstam uitgevoerd, met aan elken kant een voet, later op de bank zelf, ook langs meerdere, achter elkaar geplaatste, banken. 2. De sprong wordt uitgevoerd over gekeerde, horizontale of (later) hellende bank of boom. Het kind staat aan één zijde der bank, vat met de handen om de bankkanten, waarna de sprong wordt uitgevoerd volgens fig. 267. Hoe meer daarbij het lichaamsgewicht op de armen steunt, des te meer kunnen de voeten bij het neerkomen voorwaarts geplaatst, waardoor dit lenig en geluidloos gaat. In het tweede leerjaar kan men trachten de beenen te laten strekken, op het oogenblik, dat deze over het toestel gaan (268b). Dubbele afzet en dubbel neerkomen. 3. Na afloop van eenigszins hellende bank, wordt op het midden hiervan - later hooger op - de dieptesprong uitgevoerd, | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
met beide handen om de buitenkanten vatten, langzamerhand met kniestrekken vóór den neersprong (268). De sprong wordt afwisselend naar links en naar rechts gedaan. Aanvankelijk enkele, later ook dubbele afzet. 4. Kopje duikelen (op mat), jas, bovenste deel springkast. Eerst op de plaats, later met aanloop en enkelen afzet. Inleiding: De onderwijzer legt zijn hand in den nek van het kind en buigt het hoofd weg, zoodat reeds in de uitgangshouding, het lichaamgewicht te rusten komt op nek en schouders en niet slechts op het hoofd, waardoor ongelukken kunnen ontstaan. Wordt vergemakkelijkt door een ‘Tracht je voorhoofd tegen de borst te leggen’. Langzamerhand in stroom achter elkaar. 5. Bij streksteunhangenden sprong wordt dubbele afzet genomen. Het toestel zoo laag, dat de kinderen in den steun niet behoeven te blijven hangen, daar dit boven hun krachten gaat, doch haastig de beenen kunnen optrekken, voorwaarts zwaaien, waarna het neerkomen geschiedt op beide voeten. Eerst later kan getracht worden de beenen omhoog te zwaaien en den neersprong zoo ver mogelijk voorwaarts te doen. Streksteunsprong wordt ingeleid met dito, waarbij het kind op het zadel komt te staan en daarna dieptesprong a) met handsteun (afwisselend linker- en rechterhand) b) vrij. Heeft men geen zadel tot zijn beschikking, dan kan deze sprong volgens fig. 272, 273, 274 geregeld worden. 6. Bokspringen over een kameraad kan zeker in het tweede leerjaar uitgevoerd, wanneer hiervoor eenvoudige vormen worden gekozen. Eerst zet de ‘bok’ zich in knieviervoetzit met neergebogen hoofd (275). Later in loopstand met gebogen en ten slotte met gestrekte knieën, met romp en hoofd voorover gebogen, zoodat voldoende steun wordt verkregen voor de handen, respectievelijk op den vloer, om de enkels of op de knieën (276, 277). Van begin af aan moet de ‘bok’ geleerd worden niet ‘mee te geven’, als de handen van den springende op hem gelegd worden. | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
b) Hangsprong in touwen.
Beschrijving der bewegingen.
1. Met eenigszins gebogen armen wordt aan 2 touwen vastgegrepen. Bij het bevel: ‘Slinger voorwaarts en terug’ worden de armen onwillekeurig gebogen, terwijl de voeten - om beter vaart te zetten - op den vloer afzetten. 2. Is het afzetten en zwaaien op bovenstaande wijze geleerd, dan mogen ze de touwen laten glippen en voor neerspringen, daarna wordt met een paar krijtstrepen een sloot aangegeven, waarover gesprongen zal worden. |
|