uitvoeren zonder spanning in het onderbeen en den voet, die dus beide door eigen zwaarte neerhangen.
5. Handvatten om de enkels, waarna voorwaarts wordt gegaan. Een spelvorm, die zelfs gebruikt kan worden, om den kinderen duidelijk te maken, hoe zij op 2 beenen loopend, niet moeten gaan.
6. De beer ‘schommelt’ = op handen en voeten voorwaarts; gelijktijdig verplaatsen van armen en beenen aan denzelfden kant.
7. Na groepindeeling - drie in elke groep - en elk kind een eigen nummer (1, 2 en 3) - wordt bijv. no. 1 paard (handen op de heupen), no. 2 wagen (grijpt het paard bij de polsen) en no. 3 ment (springt schrijlings op den rug van no. 2 en houdt zich aan diens schouders vast).
8. Eén of meer treinen worden gevormd. Aan te bevelen is niet meer dan 10 kinderen voor een ‘Trein’, daar deze anders licht stuk gaat. In elken trein staan de ‘spoorwagens’ achter elkaar met de handen op de schouders van den voorgaanden. De eerste is de locomotief, die, bijv. de armen in een cirkel ronddraait, voorwaarts, opwaarts-achterwaarts. Fluit- en sisgeluiden, eventueele stations enz. kunnen hierbij het genoegen verhoogen.
9 en 10. Na deze opstelling achter elkaar op één gelid, vatten allen elkaar bij de hand. Eerst kan de onderwijzer zelf als no. 1 staan, om den weg en het tempo te leiden. ‘De slang kronkelt heen en weer door het mos, je hoort maar een zwak geritsel.’
Bij het slingeren in een rij wordt looppas in het gewone tempo genomen, langzamerhand wat vlugger. Toch mag dit met het oog op ongelukken - in het bijzonder, wanneer de rij lang is - niet te vlug worden.
11. Twee aan twee met dubbel handvatten, volgens fig. 187;