Historische schetsen
(1872)–Johan Rudolph Thorbecke– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
Roëll's onderhandeling te Parijs in 1809 en 1810.Ga naar voetnoot1Dit is een opregt hollandsch geschrift. Men ziet een regtschapen Staatsdienaar in de meest hopelooze omstandigheden, waarin een land kan geplaatst zijn, aan de zijde van zijnen vorst de neteligste onderhandeling met zooveel pligtbesef als vaderlandsliefde, met evenveel moed als omzigtigheid, beleiden; den juisten blik door geenerlei valsche kansberekening, schijn of hartstogt ooit beneveld. Het is de onderhandeling, welke het tractaat met Napoleon van 16 Maart 1810 voorafging. De overleden minister Roëll was het geven dezer ophelderingen aan de zaak verschuldigd, en ook, uit hoofde van de wijze, op welke koning Lodewijk in de Documens Historiques van hem gewaagt, aan zich zelven. Het boek, door zijn zoon aan het licht gebragt, bestaat in een diplomatisch dagverhaal dier noodlottige onderhandeling, door hetwelk aangevuld wordt wat uit de Docum. Histor. III, p. 125 en volgg. bekend was, met de noodige officiele bescheiden. | |
[pagina 133]
| |
Omtrent den keizer en zijne diplomatie leert men hier niets nieuws. Napoleon doet zich ook hier wederom voor als de genie eener politieke centralisatie van Europa, die geen nationale individualiteit weet te waarderen, noch laat gelden, en met de onverschilligheid eener algemeene natuurkracht haren weg vervolgt. Koning Lodewijk verschijnt geenszins zoo zwak, hetzij van ziel, hetzij van geest, als men veelal geneigd is hem te achten. Wanneer hij, na alle middelen, tot verkrijging eener betere uitkomst, vruchteloos beproefd te hebben, eindelijk tot de teekening van het verdrag besluit, moet men gelooven, dat het verlangen om van Hollands eigen bestaan liever iets, hoe weinig, te redden, dan het geheel verloren te laten gaan, hetzelfde verlangen, dat bij de hollandsche raadslieden bovendreef, hem wezenlijk bestuurd heeft. Met zijne eigene, met zijne koninklijke waardigheid en vrijheid toch was het, ingevolge van de behandeling te Parijs ondervonden, voor altoos gedaan. Dacht hij alleen of voornamelijk op zich zelven, zoo kon hij, schijnt het, in Holland niet terug wenschen te zijn, dan enkel om daar, ten voordeele van zijn zoon, afstand van de kroon te doen. Opmerkelijk en vreemd is, wat op bl. 18 uit den mond van Napoleon berigt wordt, dat hij, vóór de oprigting van het Koningrijk bedacht om Holland bij Frankrijk in te lijven, hiervan alleen weêrheuden was geworden door ‘de stellige verklaring van Pruissen - om liever den laatsten man der armee te zullen wagen, dan omtrent de voorgenomen vereeniging lijdelijk te blijven.’ Eene verklaring te eenenmale strijdig met hetgeen wij van Pruissens diplomatische houding sedert 1794 weten. Na de oprigting van het Koningrijk bleek het dra, dat Lodewijk den keizer niet voldoen kon. Had deze in zijn broeder een geschikt werktuig voor zijn stelsel gevonden, dan zou, buiten twijfel, de natuurlijke politiek van Napoleon die geweest zijn, welke hij zelf in den brief aan zijn broederGa naar voetnoot1 ontwikkelt: Holland tot het voetstuk te maken eener mogendheid, die noordelijk Duitschland tot aan de Elbe, met Hamburg, omvatten moest. | |
[pagina 134]
| |
Wij lezen hier voor het eerst, dat koning Lodewijk, hoezeer vergeefs, getracht heeft, Denemarken en Rusland tot eene tusschenkomst, ter gunste van Holland, te bewegen. De onderhandeling van het hollandsche ministerie met Grootbrittanje, van welke in de Docum. Histor. III, bl. 198 en volgg. oppervlakkig gesproken wordt, ontvangt, door de mededeelingen van den Heer Roëll, haar vol licht. Het is niet denkelijk, dat Napoleon van het engelsche Gouvernement een ander antwoord gewacht hebbe, dan hetgeen de Marquis van Wellesley gaf. Ten slotte zeggen wij, wat ons in dit boek vooral getroffen heeft. In eene conferentie met den franschen minister van Buitenlandsche Zaken oppert de heer Roëll de onderstelling, dat velen in Holland liever zich aan alles onderwerpen, dan in eene schikking omtrent het verlies der onafhankelijkheid van hun land treden zouden. Daar de hertog van Cadore op dit woord aanhoudt, verklaart de Heer Roëll het bij velen onderstelde gevoelen voor het zijne, doch voegt er bijGa naar voetnoot1: dat het evenzeer mogelijk was, dat er geene, als dat er vele met zijne denkwijze overeenstemden.
1838. |
|