Zesde hoofdstuk.
(Beantwoording van de vraag, hoe men zich moet voorbereiden voor het heilige Avondmaal.)
1. Wanneer ik Uwe hoogheid, o Heer, en mijn laagheid naga, dan begin ik sterk te beven en schaam ik mij over mijzelf. Want laat ik mij door die gedachte ervan afhouden, om tot U te komen, dan ontvlucht ik datgene wat in-waarheid het Leven is: maar dring ik mij bij U in, zonder dat ik waardig daartoe ben, dan verval ik in een groote zonde. Wat staat mij dus te doen, o, mijn God, Gij, mijn Helper, die mij raad geeft, als ik in nood verkeer?
2. Wijs Gij mij dus den juisten weg: geef Gij mij, met een paar woorden, te kennen, hoe ik mijzelf heb voor te bereiden voor de Heilige Communie. Want ik moet noodig weten, hoe ik vroomlijk en eerbiedig mijn hart geschikt behoor te maken, om Uw heilbrengend Sakrament te ontvangen, en de gedachtenis aan Uw groot en goddelijk Offer waardiglijk te vieren.