Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800
(1983)–Bert Thobokholt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Hoofdstuk 4. De jaarlijkse vergadering van 1775Om duidelijker te maken hoe het op een dergelijke bijeenkomst toeging, en om iets van de sfeer te laten proeven zoals die in zo'n groot dichtgenootschap geheerst moet hebben, geef ik hier een verslag van de jaarlijkse vergadering van 1775.Ga naar eind1 Het is Donderdag 25 mei 1775, 2 uur 's middags, de vergaderzaal van Kunst wordt door arbeid verkreegen aan de Pieterkerkkoorsteeg nr. 20 te Leiden. Aanwezig zijn negenenveertig mensen, allen lid van het genootschap; twee beschermheren (Daniël van Alphen en Jan van Royen), zeven hoofdleden (waaronder de later als politicus bekend geworden Pieter Vreede), drie medebestuurders, elf medeleden en zesentwintig honoraire leden. De voorzitter, Cornelis van Hoogeveen jr., verwelkomt de leden met enige passende dichtregels: ‘Beschermers van dit Choor! Puikzangers! heusche Vrinden
Der achtbre Poëzy!
Die, in dit heuglijk uur, als braeve Kunstgezinden,
U in deez' Broedrenkring, tot onze vreugd, laet vinden,
Van alle zorgen vrij!
Ik mag uit Phoebus naem u driewerf welkom heeten,
Op deezen grooten Dag,
Nu 't blinkend lauerloof, de loon der Kunstpoëeten,
De noeste Lettervlijt en 't onvermoeide zweeten,
Te recht beloonen mag.’ (enz.)Ga naar eind2
Van Hoogeveen draagt vervolgens, uit naam van beschermheer Jan van Royen, diens Nederduitsche navolging van den Latijnschen Eeuwzang voor. Na afloop van zijn voordracht deelt de voorzitter mee dat het stuk reeds door de commissarissen der bijzondere vergadering is onderzocht, en dat het is goedgekeurd om in het eerste deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen te worden opgenomen. Het woord is nu voor lange tijd aan de eerste secretaris Karel de Pecker, die verslag doet van de voornaamste bezigheden van het genootschap sinds de vorige jaarlijkse vergadering. Hij gaat in op de nieuwe functie van medebestuurder, en geeft aan wie er als zodanig benoemd zijn. Hij deelt de leden mee, dat het | |
[pagina 64]
| |
eeuwspel Het feestvierend Leyden, dat Cornelis van Hoogeveen op verzoek van de jaarlijkse vergadering van 1773 voor het tweehonderdjarig bestaan van Leiden's ontzet had gemaakt, na correctie voor uitgave was goedgekeurd. Een gebonden exemplaar van het inmiddels verschenen werk is in 1774 aan de raad van Leiden en aan de Prins van Oranje aangeboden, ‘en wij hadden het genoegen te hooren, dat de Erfstadhouder, na minzaeme dankzegging, het Genootschap van zijne protectie verzekerd en verderen voortgang in de Kunst toewenschte’.Ga naar eind3 Een edelmoedige beminnaar der letteren had het vorige jaar dertig gouden ducaten beschikbaar gesteld voor de ‘beste Verhandeling in onrijm, behelzende eene aenleiding der Nederduitsche Taal- en Dichtkunde’.Ga naar eind4 Een uitgebreide omschrijving van wat men van een dergelijk stuk verwachtte was inmiddels aan de pers doorgegeven. Omdat er niet voldoende goede dichtstukken waren binnengekomen op het Tweede Eeuwgetijde der Leydsche Hoogeschoole, had men deze prijsvraag in de maandelijkse vergadering van 1774 verlengd, waarna negen dichtstukken waren binnen gekomen. Op de buitengewone jaarlijkse vergadering is hierover uitspraak gedaan. De gouden eerpenning was toegekend aan de spreuk Eere zij Gode, Heil den Volke!, zilver aan Deo Patriaeque, tweede zilver aan Door tijd en vlijt, en een accessit aan Manet honos et antiquae Societatis insigne. De winnaars waren respectievelijk Simon van der Waal, Izaäk van Nuyssenburg en David Johannes van der Trappen. De dichter van het accessit vond het niet goed dat zijn naam openbaar zou worden gemaakt, en zijn briefje werd met de briefjes van de andere inzendingen verbrand. De bijzondere vergadering is bezig met het opstellen van wetten, die ervoor moeten zorgen dat alle leden aanmerkingen kunnen maken op de ingeleverde stukken. Men wacht nog even met het invoeren van een dergelijke regeling, ‘tot dat de ondervinding hun het bestuur geleerd zal hebben, welke feilen daerin nog huisvesten.’Ga naar eind5 In het afgelopen jaar werd het genootschap door koop eigenaar van alle overgebleven manuscripten van Nil Volentibuus Arduum, en men zal ‘zo haest de gewigtiger bezigheden zulks toelaeten, eenige der nog onuitgegeevene stukken van dat Genootschap in 't licht brengen.’Ga naar eind6 Verscheidene leden hebben het afgelopen jaar weer blijk gegeven van hun kunstvermogen, waarvoor het genootschap zijn dank betuigt. Ook worden zij bedankt die hebben bijgedragen aan de uitbreiding van de boekenverzameling van het genootschap of door andere geschenken het bezit van KWDAV hebben verrijkt. Tot zover het verslag van de secretaris. Aan het einde ervan leest hij volgens de gewoonte de naamlijst van de leden voor. Het woord is weer aan de voorzitter. Hij meldt dat er, zoals gebruikelijk, | |
[pagina 65]
| |
nieuwe gecommitteerden zijn voorgesteld voor het beoordelen van de ingeleverde stukken. Hij noemt de namen van potentiële beoordelaars, en de vergadering keurt het voorstel goed. Vervolgens geeft hij bericht dat op de vorig jaar uitgeschreven prijsvraag Tot Lof van de Heeren van der Does, van de Werff en van Hout slechts twee dichtstukken waren binnengekomen, met als spreuken Beter laat als noyt en Ter Liefde van 't Vaderland. De leden van de bijzondere vergadering hebben besloten de gouden eerpenning toe te kennen aan het stuk behorende bij de tweede spreuk. Het andere gedicht had te weinig kwaliteit om voor een bekroning in aanmerking te komen. De secretaris brengt de verzegelde briefjes ter tafel en, nadat gecontroleerd is of ze inderdaad goed zijn verzegeld, gaan de oudste aanwezige beschermheer, het oudste aanwezige hoofdlid, en de oudsten der aanwezige medeleden en honoraire leden rond die tafel zitten. De beschermheer opent het briefje met de winnende spreuk. Jonkvrouwe Juliana Cornelia de Lannoy blijkt de dichteres te zijn. De secretaris wordt gelast haar hiervan ten spoedigste bericht te geven en de pers in te lichten. Het andere briefje wordt ongeopend verbrand. ‘De Voorzitter, aen het verlangen der Leden gaerne willende voldoen, las het bekroonde Dichtstuk voor, waerover de Leden in het algemeen veel genoegen betoonden.’Ga naar eind7 De secretaris leest vervolgens uit naam van de bijzondere vergadering voor: ‘De Beschermheeren, Hoofdleden en Medebestuurders, van dit Genootschap hebben in hunne Bijzondere Vergadering, op den 26 van Grasmaend laetstleden, beslooten eenen Gouden Penning, ter waerde van twintig Ducaeten, aen te bieden aen den Dichter van het beste der door hun goedtekeuren Dichtstukken, behelzende: den Invloed der Dichtkunst op het bestuur van den Staet. En, ter opwekkinge van den ijver der Kunstöefenaeren, is bij gemelde Heeren ook beslooten; dat, behalven dien gouden Penning, nog een zilveren Penning van gelijke grootte en munt, zal worden geschonken aen dien Dichter, wiens stuk goed gevonden, en naest bij het best gekeurde te komen geöordeeld, zal worden.’Ga naar eind8 De voorzitter maakt er melding van, dat binnenkort het eerste deel van de Tael- en dichtlievende oefeningen gereed zal zijn, en dat daarvan, volgens de traditie, een gebonden exemplaar zal worden aangeboden aan de Leidse burgemeester en aan de Prins. De vergadering kiest de voorzitter en de eerste en tweede secretaris om dit eervolle karwei op zich te nemen. Het hoofdlid Pieter Vreede jr. biedt het genootschap als geschenk een portret van Jan de Kruyff aan, voor het Pan Poëticon. Het schilderijtje werd na het overlijden van de Kruyff gemaakt door de kunstschilder Cokler. Wilhelmus van Waenen vereert het genootschap met een exemplaar van zijn Dichtmatige Redevoering, ter Inwijding der Nieuwe Psalmberijming in de Gemeente te Katwijk aan Zee. | |
[pagina 66]
| |
De heren worden hartelijk voor hun geschenken bedankt. Daniël Righout overhandigt de voorzitter een brief van Johannes le Francq van Berkhey. In die brief bedankt van Berkhey voor het lidmaatschap van het genootschap.Ga naar eind9 De brief wordt voorgelezen en zijn naam wordt van de ledenlijst geschrapt. ‘Niemand der Leden in deeze Vergadering iets meêr hebbende voor te stellen, bedankte de Voorzitter de gezamenlijke Leden voor hunne aengewenden ijver, ten nutte van het Genootschap; verzocht voor het toekomende den aenhoudenden bijstand der Beschermheeren; en sloot wijders deeze Vergadering met eenige Dichtregelen;’Ga naar eind10 ‘Wil deez' noesten arbeid staeken,
En in ongestoorde vreugd,
Naer het voorschrift van de Deugd,
Onberispelijk u vermaeken.
Kom, ontspan dan, Broedrenkring!
Thans den boog der oefening.’Ga naar eind11
Men besluit de vergadering als gewoonlijk met een maaltijd bereid op de Schutters Doelen. |
|