Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800
(1983)–Bert Thobokholt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Hoofdstuk 5. LedenbestandDankzij het voorhanden zijn van naamlijsten van de leden van het genootschap (met o.a. de data van in- en uittreden, en vaak ook de vermelding van het beroep en de woonplaats)Ga naar eind1, en van de handelingen van de jaarlijkse vergaderingen (met vermelding van de aanwezige leden), is het mogelijk wat nader in te gaan op het ledenbestand van KWDAV. Hoeveel leden zijn er geweest? Hoe was de opkomst op de vergaderingen? Wat was het beroep van die leden? Waar woonden ze? Met deze en soortgelijke vragen wil ik me in dit hoofdstuk bezighouden. Ik zal hierbij regelmatig verwijzen naar Bijlage B. Ledenregister en Bijlage C. Grafiek ledenaantallen.Ga naar eind2 | |
5.1 Aantal ledenDe ledenlijsten lopen van 1773 t/m 1794. Bijlage C. Grafiek ledenaantallen geeft in grafiekvorm weer hoeveel mensen er in die periode per jaar lid van het genootschap waren (bovenste lijn). Van 6 leden in 1766 en 26 leden in 1770Ga naar eind3 steeg het aantal leden naar 71 in 1773. En met uitzondering van de jaren 1785-1788 bleef het aantal leden gestaag toenemen tot aan 170 in het topjaar 1791. Het aantal leden dat de jaarlijkse vergaderingen bezocht (de onderste lijn in de grafiek) lag uiteraard een stuk lager. Het schommelde zo rond de 50. Natuurlijk hing de omvang van dit bezoek ten dele af van het totaal aantal leden dat er in het betreffende jaar lid was. Met betrekking tot het vergaderingenbezoek - het gaat hier uitsluitend om de jaarlijkse vergaderingen - is er in 1783 een knik naar beneden te constateren. In het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschapGa naar eind4 is reeds duidelijk gemaakt dat dit de periode is waarin een aantal leden op grond van politieke meningsverschillen de vergaderingen niet meer bezocht. Een tweede en veel sterkere teruggang, zowel wat betreft het vergaderingen-bezoek als wat betreft het totaal aantal leden, is te zien voor de jaren 1785-1788. Ook hier lagen voor een deel politieke omstandigheden aan ten grondslag. De omwenteling van 1787 had immers een enorme en bijna fatale uitwerking op de gang van zaken binnen het genootschap.Ga naar eind5 Opvallend is daarom hoe snel KWDAV zich herstelde. Het aantal leden nam weer vlot toe, was in 1789 al op het oude peil, | |
[pagina 68]
| |
en schoot vervolgens door naar recordhoogte in 1791. Hier doet zich het op het eerste gezicht opmerkelijke feit voor, dat het genootschap goed draaide op momenten dat het de leden politiek gezien niet erg voor de wind ging. Men had blijkbaar alle tijd en animo om zich met de letteren bezig te houden. Toen in 1795 de politieke situatie volledig was veranderd, en veel leden overheidsfuncties bekleedden, was het dan ook spoedig met het zelfstandige bestaan van het genootschap gedaan. De genoemde cijfers laten zich per ledentype nog wat nader specificeren. Het aantal hoofdleden varieerde van 7 tot 9, allen immer aanwezig op de jaarlijkse vergaderingen. Het aantal medeleden bedroeg over het algemeen ongeveer de helft van het aantal honoraire leden. Deze laatste groep was veruit in de meerderheid, ook tijdens de vergaderingen. Als illustratie geef ik de getallen van de uitgebreid beschreven vergadering van 1775. Aanwezig waren 2 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 11 medeleden en 26 honoraire leden (totaal: 49). Lid waren dat jaar 4 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 25 medeleden en 58 honoraire leden (totaal: 98). Gedurende zijn gehele bestaan heeft KWDAV in totaal 20 hoofdleden, 115 medeleden en 210 honoraire leden gekend, samen 345 leden.Ga naar eind6 Er moet dus een tamelijk groot verloop zijn geweest, niet iedereen bleef erg lang lid. Dit werd m.i. mede veroorzaakt door het grote contingent studenten onder de leden.Ga naar eind7 Een nadere beschouwing leert, dat velen van hen maar zo'n 3 tot 7 jaar lid bleven. Blijkbaar was de liefde voor de letteren ook weer niet zo groot, dat men na het verlaten van de universiteitsstad het genootschap trouw bleef. In Bijlage B. Ledenregister staat o.a. vermeld hoeveel KWDAVleden tevens lid waren van andere dichtgenootschappen. Voor zover bekend waren dat er 63.Ga naar eind8 49 mensen waren lid van KSGV, 15 van Studium Scientiarium Genetrix, 11 van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en 6 van Dulces ante omnia musae. | |
5.2 Sociale geledingGa naar eind9Gezien de kosten die aan het lidmaatschap waren verbonden en de eisen die het genootschap stelde, zal het duidelijk zijn dat de Leidse dichtgenootschappers een selecte groep uit de bevolking vormden. Van de in totaal 345 leden waren er 46 student, 23 advocaat, 21 predikant, 14 kaptein of luitenant bij de schutterijGa naar eind10, 12 lid van de raadGa naar eind11, 12 koopman, 11 schout, 11 leraar van de Remonstranten of Doopsgezinden, 10 arts, 7 rector van Latijnsche scholen, 6 secretaris, 5 hoogleraar, 4 notaris, 4 kostschoolhouder, 4 commis, 3 kunstschilder, 2 burgemeester, 2 organist en 2 boekhandelaar. Gegoede en geletterde burgers, zoals | |
[pagina 69]
| |
te verwachten was, met daaronder opvallend veel studenten en advocaten.Ga naar eind12 Eén keer wordt er melding van gemaakt dat er een ‘Katwijker Ambagtsman [...] Cornelis van den Berg, Smit te Katwijk aan Zee’ een gedicht maakte dat in de smaak van het genootschap viel. Dit gedicht, met als titel Eenzaeme Wandeling, werd door één van de leden voorgelezen op de maandelijkse vergadering van februari 1790, en er kwam zoveel ‘dichterlijke genie’ naar voren, dat men besloot de maker ervan als blijk van aanmoediging een compleet exemplaar van de - op dat moment 7-delige - Tael- en dichtlievende oefeningen te zenden, met daarbij een begeleidende brief.Ga naar eind13 Maar over een eventuele uitnodiging tot het lidmaatschap van KWDAV wordt nergens gerept. Het genootschapsleven was vrijwel uitsluitend een mannenaangelegenheid.Ga naar eind14 KWDAV slaat in dat opzicht, gezien de maatschappelijke verhoudingen van die tijd en gezien ook het aantal dichtende vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw, niet eens zo'n slecht figuur: in totaal 9 dichteressen zijn lid geweest.Ga naar eind15 Zonder uitzondering waren zij honoraire leden; drie van hen waren van adel. Twee vrouwen waren eens gecommitteerde. Anna van der Aar de Sterke in 1778, Maria Petronella Elter in 1793 en 1794. Zo rond 1790 ontstond er blijkbaar een wat meer tolerante houding ten aanzien van dichtende vrouwen in het genootschap. Maria Petronella Elter bezocht de jaarlijkse vergaderingen van 1790 en 1794, en volgens vermeldingen in de verslagen van diverse jaarlijkse vergaderingen moeten Adriana van Overstraeten in 1793 en Petronella Moens in 1792, 1793 en 1794 gedichten hebben voorgedragen op maandelijkse vergaderingen.Ga naar eind16 Ik heb overigens geen directe verklaring voor de geringe rol van de vrouw bij KWDAV, d.w.z. geen verklaring vanuit de interne organisatie. Er was geen wet die het bezoek van vrouwen verbood; er is dus mogelijk sprake geweest van een ongeschreven regel, een gewoonte.Ga naar eind17 Echtgenotes van leden, als zijnde niet-leden, hadden geen toegang. In 1791 kwam het bijna zo ver dat men een genootschapsaangelegenheid kon bijwonen. Voor de vijfentwintigjarige viering van het bestaan van het genootschap was men bereid een uitzondering te maken, en had men ‘het voorrecht, om bij de eerste [te weten de plechtige vergadering van het feest] eene Dame met zich te mogen brengen’. Het wetsartikel dat dit verbood werd hiervoor tijdelijk ongeldig verklaard. Het feest zou ƒ14,- per persoon gaan kosten, voor middagmaaltijd en vergadering, en met 70 deelnemers was men uit kosten.Ga naar eind18 Maar dit aantal werd niet gehaald en het feest ging niet door. Er werd nu alleen een feestelijke vergadering, zonder echtgenotes, aan het jubileum gewijd.Ga naar eind19 Pas in 1794 krijgen ze een keer toegang tot een genootschapsgebeurtenis. Het lid Jacob Kantelaer hield in de Doopsgezinde kerk een speciale redevoering naar aanleiding van het overlijden van beschermheer Hendrik Schultens. Echtgenotes hadden ook toegang.Ga naar eind20 | |
[pagina 70]
| |
5.3 Geografische spreidingVan de 20 hoofdleden die het genootschap heeft gehad, kwamen er tenminste 13 uit Leiden en 1 van daarbuitenGa naar eind21; van 6 is de plaats van herkomst onbekend.Ga naar eind22 Gezien de vele activiteiten die zij moesten ontplooien, lijkt het vanzelfsprekend dat de meeste van hen hun domicilie dichtbij de vergaderzaal, binnen Leiden, hadden. Medeleden werden geacht regelmatig de vergaderingen te bezoeken. Toch kwamen tenminste 61 van hen van buiten de stad Leiden, tegen slechts 38 van daarbinnen; van 16 is het onbekend. Op de jaarlijkse vergaderingen was hun opkomst dan ook niet erg hoog. Door de bank genomen waren er daar zo'n 12 tot 13 medeleden aanwezig. Bij de honoraire leden is de verhouding anders. Van de in totaal 210 honoraire leden kwamen er tenminste 124 uit Leiden en 85 van daarbuiten; van 1 van hen is de woonplaats mij onbekend. Hun opkomst op de jaarlijkse vergaderingen lag dan ook een stuk hoger. Over het algemeen bedroeg hun aantal daar zo'n 25 tot 30 leden. Logischerwijze kwam het merendeel van de bezoekers aan de jaarlijkse vergaderingen uit de stad Leiden. Om nog eens de vergadering van 1775 als voorbeeld te nemen: van de 49 kwamen er 13 van buiten de stad. De meerderheid van de buiten Leiden woonachtige leden kwam uit de andere grote steden: Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, in veel mindere mate Delft en Utrecht, een paar keer Zwolle. Verder uit wat kleinere plaatsjes in de omgeving van Leiden, zoals Katwijk en Noordwijk, zij het niet veel. Ver afgelegen plaatsen waren uitzonderingen: Groningen (2), Gent (1) en Parijs (1). Toch blijkt hieruit duidelijk dat een groot dichtgenootschap als het Leidse faam maakte tot ver buiten zijn stadgrenzen. Het had nationale allure.Ga naar eind23 |
|