zie!’, grepen ze hem vast en trokken hem met een triomfantelijken haha! mee naar een hoek.
‘Zeg eens, manneke, waar haalde gij dat uit van te zeggen dat uw vader notaris is?’ vroegen ze en keken hem uitdagend aan. ‘Klerkske is hij, ja, pennelikker, en pas op dat ge hier nog komt stoefen. Wat zouden we doen om hem dat af te leeren? Hem eens laten loopen, of hem een kruintje geven, of eens schudden? Kom, een kruintje!’
Ze trokken zijn klakske af, begonnen zijn bolleke met de kneukels van hun vuisten te bewerken, tot groot plezier van Jean en Roger en Gommaire, die er bij te trippelen stonden.
Flipke wrong en trok en schopte zooveel hij kon, precies zooals hij dezen morgen gedaan had. Maar 't hielp niet veel, hun armen waren langer en ze hielden hem stevig vast.
Even hield hij zich stil en dan, met een woesten ruk, dat de naden van zijn schoon jagerskostuumke kraakten, was hij los. Hij zwaaide met zijn arm en hoe 't kwam wist hij niet, maar pardaf, zijn vuist pletste vlak in een zijn gezicht dat het bloed uit zijn neus sprong.
Onthutst weken ze allemaal achteruit.
Maar met een katterapte vloog hij een tweeden aan, beet zich vast aan zijn borst, schopte hem tegen de schenen, sloeg zijn handen in zijn haar en sleurde en trok er aan met zoo'n geweld, dat hij luid te gillen begon.
En daarna draafde hij Jean en Roger en Gommaire achterna, gaf hun elk wat ferme stampen in den rug en keerde dan terug naar dien met zijn bloedneus om hem uit te lachen.
‘Dat is een ander kruintje, he, gij leelijke tjoeker! En den naasten keer breng ik onze honden mee, zulle!’
't Kon hem in de klas geen djim meer schelen dat de