Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het vogeljaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29,23 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
plaatwerk / prentenboek
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het vogeljaar

(1904)–Jac. P. Thijsse

Nederlandsche vogels in hun leven geschetst


Vorige Volgende
[p. 27]

De winterkoning.

Ga staan bij een hoop takkenbossen, een dichte haag of wat elzenstronken aan een waterkant. Hoort ge dan na een halve minuut geen uitdagend geroep van: ‘Tèrrrt, tèrrrt’, dan zit daar geen winterkoninkje in de buurt en dan moet ge maar een ander dergelijk plekje opzoeken.

Maar in negen gevallen van de tien hoort ge het geluid wel en ziet ge het parmantige vogeltje te voorschijn komen. Het neemt u eens goed op, scheldt u nog eens uit, duikelt en sluipt over en door zijn takkenbos en gaat dan ook wel op een hoog plekje zitten om een frisch liedje voor u te zingen.

Weken achtereen kunt ge hem op dezelfde plaats weervinden en altijd even wakker en monter, nieuwsgierig en zanglustig. Als hij over den grond tusschen de dorre bladeren rondscharrelt, lijkt hij met zijn rossig bruine veertjes zelf wel een blad en zoo hij zichzelf niet altijd aankondigde, zoudt gij den kleinen sluiper in de schemering bijna nooit te zien krijgen. Maar door zijn aanstellerigheid en bovenal door zijn heerlijk gezang is hij de meest bekende der kleine wintervogeltjes geworden.

Hij heeft het altijd druk, niet alleen met zingen of voedsel zoeken, maar ook met bouwstoffen verzamelen en nesten maken, want dat doet hij evenals de musschen ook al midden in den

[p. 28]

winter, deels uit pure liefhebberij, deels om zich een warme schuilplaats voor den nacht te verzekeren.

In April bouwt hij zijn echte nest, het nest voor de eieren, een groote kogel met een kleine holte er in; meestal in een kuil, in een slootberm of onder een bruggetje, in een hollen

illustratie

Winterkoninkje.


boom, een dichte heg of in een hoop takkenrommel. Het is nog al makkelijk te ontdekken, vooral door de luidruchtigheid van het mannetje, dat in dien tijd om zoo te zeggen bandeloos vroolijk is en zingt, dat het davert.

Iedereen verbaast zich erover, dat zoo'n klein dier zoo luid, zoo zuiver en zoo lang kan zingen. Soms is hij zoo blij, dat hij er puur bij staat te dansen, zijn staartje loodrecht in de

[p. 29]

hoogte, en zeer dikwijls ook zingt hij al vliegende en ik verzeker u, dat het een aardig gezicht is, zoo'n donzig balletje muziek door de lncht te zien zweven. Het lied bestaat bijna geheel uit trillers en is daardoor en door zijn overmoedig karakter gemakkelijk van anderen vogelzang te onderscheiden.

In tegenstelling met andere wintervogels leeft hij 's winters niet in gezelschappen, maar elke winterkoning of elk winterkoningpaar [blijft binnen een bepaald gebied. Dat doen niet alleen zij, die ook 's zomers hier blijven en hier broeden, maar ook de vreempjes, die in October en November uit het Oosten tot ons komen. Deze hebben al gauw ieder hun eigen boschje of erf, waar zij den heelen winter door te vinden zijn, maar in 't voorjaar trekken zij weer weg. Let er maar eens op, hoeveel meer van deze vogels 's winters dan 's zomers in ons land zijn en dat geldt ook voor meezen en boomkruipers en klevers.

Het lijkt wel, of die wintervogeltjes in 't geheel niet bang voor de menschen zijn. Wij hebben 't wel gehad, dat zoo'n klein Jantje in onze schuur kwam overnachten. Ook met hun nesten zijn ze niet erg geheimzinnig en ze kunnen er ook wel tegen, dat men, als er jongen in zijn, er het een of ander aan verandert, wat wel eens noodig kan zijn, als het gebouwd is aan huizen of in schuren.

Een winterkoningenfamilie, pas na 't uitvliegen rondgeleid door de ouders, is een van de alleraardigste dingen, die je in Mei of Juni te zien kunt krijgen. Ze blijven binnen een vrij beperkt gebied en zoo kun je dan dag aan dag zien, hoe de familie het maakt. Maar al te dikwijls lijkt dat op de historie van de tien kleine negertjes en in plaats van den luidruchtigen zang of 't uitdagend ‘tèrrrt, tèrrrt’ hoort men in deze dagen onophoudelijk de alarmkreet: ‘tèk, tèk, tèk’, waardoor de jongen gewaarschuwd worden voor de aanwezigheid van kat, kraai of gaai.


Vorige Volgende