Junie, Maandagavond.
Vanmorgen volgens afspraak bij de gemeente-arts geweest, en toen is de beslissing gevallen: over een week moet ik weer naar school. Precies wat m'n eigen dokter ook had aangeraden. En deze week nog maar veel in de buitenlucht gaan. Natuurlik geen verre wandelingen. Nou, dàt voel ik zelf wel, dat ik stom zou doen met uren te lopen. Maar overigens - ik zou zelf niet weten op welke grond ik nóg langer verlof zou kunnen vragen.
En toch had ik een gevoel van wrevel, toen van ochtend die dokter het zo gemoedelik zei: Maandag maar weer beginnen. Of het zo-maar niets was!
Ik word al duizelig als ik aan m'n klas denk, zoals ze verleden week was. Ik ril, als ik bedenk hoe ik weer net als Reinier zo ernstig de hele dag al die kleinigheden met al die kleine kinderen zal moeten beleven.
Waar heb ik in vredesnaam een jaar lang al het geduld en de energie vandaan gehaald, om trouw op alle slakken zout te leggen, om niets te laten passeren? Ben ik niet één keer drie hoog trappen op geklommen om Garres de Veer uit z'n huis te halen?
't Valt me nu ineens in, dat ik verleden week Garres niet gezien heb, en dat Reinier ook helemaal niet over hem gesproken heeft. En Douwe Speerstra was er ook niet; en Marie Scheltens heb ik toch ook gemist, meen ik. Of heb ik alleenmaar niet op ze gelet? Gek, dat ik dat nu ineens voel - en