Weer veel te veel laten passeren. En toch eindelik weer in straffen vervallen. En om vier uur was de bel weer een verlossing - en 'k heb weer de boel laten waaien, en bij wijze van vergeten 'n stilzwijgende amnestie gegeven.
Wel had ik behoefte om 'es tegen iemand te klagen, en daarom ben ik opgelopen met Koning. Wat liepen we daar kalm als twee rustige kerels, met onze wandelstokken en onze sigaren. Niemand zou gezegd hebben, dat ik eigenlik me te zwak en te moedeloos voelde, om morgen weer te beginnen op school.
‘'t Schijnt geen winter te worden,’ zei Koning, en een ogenblik had ik neiging, om op deze neutrale konversatie in te gaan; maar toen zei ik:
‘Och, dat kan me een schijntje bommen. Weet jij geen ander baantje voor me dan schoolmeester?’
‘Voor jou?’ vroeg Koning lachend.
‘Ja voor mij. Vind je dat zo gek?’
‘Nou, eerlik gezegd - ik dacht dat jij d'r nogal lol in had.’
‘Gehad misschien. Maar tegenwoordig heb ik er m'n bekomst van. Mijn klas is gewoon gek, en ik word het óók als ik niet oppas.’
‘Nou, pàs dan op, da's nogal eenvoudig.’
‘Makkelik gezegd; en 't zal wel aan mij liggen, maar waarachtig zeg, die klas van me gun ik je.’
‘Merci,’ zei Koning, lachend weer, ‘ik heb genoeg aan m'n eigen stel.’
Ik bleef even zwijgend naast hem lopen. Zou 'k het durven zeggen, dat 'k dat wel wist, dat de hele school tegenwoordig één brok misère was? Vooruit maar, dacht ik:
‘Ja, jij had ze óók liever met houten koppen en vastgeschroefd, en innemen op kommando....’
Koning schoot weer in een lach:
‘Ja, dat was een kolossale droom. Was het eigenlik wel een droom, of heb ik dat zo maar 'es in bed liggen denken?’
‘O,’ zei ik voorzichtig.