liefhebberij, wat zou er anders van zo'n man z'n baantje overblijven? Als jij schoolopziener was zou je net zo zijn.’
Koning kwam er bij. ‘Staal zit in draf,’ zei Kraak, ‘v.d. Hoop was ontevreden over hem, vanwege het taalwerk.’
‘Dat lieg je,’ viel ik nijdig uit, ‘'k zit absoluut niet in draf, 'k heb alleen het land over de manier van zo'n vent om alles kwaadwillig uit te leggen.’
‘v.d. Hoop?’ zei Koning kalmpjes, ‘v.d. Hoop? Niks van aantrekken, 'n volgende keer, àls-ie ooit bij je terug komt, begrijpt-ie weer iets anders niet, en is-ie opgetogen over je.’
Ja, Kraak en Koning praten d'r wel gemoedelik over. Maar ik vind het toch beroerd. Die schoolopziener kwam vanmorgen net, toen ik bezig was voor de tweede keer in de nieuwe taalschriften, met enkele lijnen, te laten werken. Ik schreef zinnetje vóór zinnetje op het bord. ‘Doet u zeker om weinig fouten te krijgen?’ vroeg-ie, en ik, waarderend zijn vlugge inzicht, zei: ‘Juist meneer.’ Waarop hij duidelik sarkasties werd: ‘U geeft het nogal gemoedelik toe.’ Ik glimlachte - 'n stommiteit, 'k had metéén 'em uitlegging moeten vragen. Terwijl ik verder liet werken, zei hij: ‘U bent in nieuwe schriften begonnen, zie ik?’ ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘de oude begonnen vol te raken, en nu wou ik meteen maar overgaan tot....’ ‘En de oude schriften zijn natuurlik weg, hè?’ viel hij me in de rede. Ik moest me werkelik even bezinnen, en ging toen in m'n kast kijken. Gelukkig, ze lagen nog onderin, naast de lege bloempotten. ‘De oude staan nog hier,’ zei ik, ‘bij sommige heb ik de achterste blaadjes, die nog onbeschreven waren, uitgescheurd om als kladpapier te gebruiken.’ ‘Ik houd niet van cahiers met uitgescheurde blaadjes,’ zei hij ijzig, ‘maar mag ik dan die oude eens doorkijken?’
Ik bracht hem de stapel, en terwijl ik met de klas verder ging, zinnetje voor zinnetje van 't bord af, bladerde hij in die oude taalschriften. Al na vijf minuten wenkte hij me naar zich toe. ‘Erg veel fouten vind ik niet, maar dáár heb ik de