| |
September, Zaterdagavond.
Van ochtend waren er toch weer verdacht-veel verzuimen; 'k heb niet minder dan negen verzuimbriefjes laten wegbrengen. Laat ik nu toch verstandig zijn Maandag, en met de nodige gestrengheid die Zaterdag-verzuimerij behandelen; dat de kwaal weer begint, is alleen gekomen doordat ik na de vakantie weer ben gaan slabakken. Het is toch werkelik, of die moeders op de loer liggen: láát-ie 't begaan, of laat-ie 't niet begaan. Het ongelukkige is, dat ik mezelf telkens zo dwingen moet tot gestrengheid wat die Zaterdagmorgen betreft; ik ben steeds geneigd tot toegeven, doordat ik eigenlik me veel te goed kan indenken, hoe de moeders er toe komen, hun meisje dan thuis te houden. Ze gaan die dag uit werken, óf ze hebben allerlei Zaterdagswerk in hun eigen huishouden, en dan kunnen ze zo goed zo'n oudste dochtertje gebruiken om op de allerkleinsten te passen. Er komt nog bij, dat door de Joodse kinderen, die tóch thuis blijven, die ochtend vanzelf een minder serieus karakter heeft. Oppervlakkig beschouwd, zou het, èn met het oog op die Joodse kinderen, èn met het oog op de oudste dochtertjes, nog niet eens zo'n beroerde maatregel zijn, de hele Zaterdag officieël vrij te geven in plaats van de halve. Dan was meteen de kwestie opgelost, die er nu met Sara Lam en Marcus Meyer is. Die verschijnen tegenwoordig Zaterdags als een soort vrijwilligers. ‘Me vader en moeder bennen liberaal’, heeft Marcus verklaard, toen ik twijfel opperde, óf-ie wel Zaterdags komen mocht. En Sara zei: ‘Als ik graag wil, mag ik Zaterdags óók naar school, heeft m'n moeder gezegd.’ Mij best, die liberaliteit; maar nu Maurits Stam, die z'n ouders blijkbaar orthodox-joods zijn -; hij blijft tot nu toe Zaterdags nog weg; maar verkeert die nu eigenlik niet onder 'n soort pressie? Ik heb tenminste heel stellig het gevoel, dat ik tegenover hem
| |
| |
altijd op m'n hoede moet zijn; hem nooit de indruk moet geven, dat er in zijn afwezigheid iets gedaan is dat de moeite waard was; dat ik voorkomen moet zijn gedachte, dat ik het wèl komen van Sara Lam en Marcus Meyer erg waardeer.
't Vertellen op Zaterdag zetten, heb ik daarom ook nog niet aangedurfd. Doe ik, getrouw aan de rooster, steeds Woendags. Maar ik verbeeld me werkelik door die beroerde tijd niet op slag te kunnen komen met vertellen.
Dinsdagmiddag om vier uur had ik weer ‘schoolblijvers.’ Weer zo'n eigenaardig mengelmoes. 'n Stuk of wat waren er weer ingevlogen voor een leesles, en toen het op die manier eenmaal vaststond, dàt ik om vier uur nableef, heb ik een en ander ingericht op het slaan van vele vliegen in één klap. Lodewijk Tamminga was een minuut of vijf te laat gekomen, en ik had hem onthaald op een boetpredikatie, maar daarbij niet duidelik laten uitkomen, of-ie nu nog gestraft werd of niet. Hij was dan ook volkomen in z'n recht, toen hij om vier uur gelijk met de anderen opstond om naar huis te gaan. Maar ik, uitgeslapen, heb hem in stomme verbazing gevraagd: ‘Zeg, wat dacht je nóu: dat je naar huis mocht? Jij bent te laat gekómen vriendje, nou moet je ook maar 'es te laat wèggaan!’
‘U had niets gezegd’, verontschuldigde de arme-duvel-van-een-jongen zich nog, maar natuurlik overtroefde ik hem finaal: ‘Omdat het ook van zelf sprak, hè.’
Ja, ja, vanzelf sprak, volkomen juist.... maar als ik geen ándere nablijvers had gehad, dan had het niet zo vanzelf gesproken....
Fokkie Goossens en Leentje Roos profiteerden van dezelfde gulheid; die hield ik ook na, niet voor straf, helemaal niet voor straf, maar om ‘nog 'es wat van de tafels op te schrijven.’ Mijn sluwheid ging zelfs zo ver, dat ik ze dat werkje op papier liet maken, en net een gezicht trok, of daar een geweldig overleg aan was voorafgegaan: ‘Die papiertjes nemen jullie maar mee huis, dan kan je ze thuis nog 'es goed leren.’
Nou enfin, in zekere zin bóften ze toch....
| |
| |
Maar zo zat ik dan Dinsdagmiddag met dat stelletje nablijvers-van-gemengd-karakter; twee jongens die bij 't aflopen enigszins dartel hadden gedaan, had ik ook nog mee terug genomen: ‘Jullie mogen straks nóg 'es met me aflopen, maar dan wat kalmer.’ En ik dacht er over na, hoe ik dat uurtje nablijven nóg produktiever kon maken. Werk te korrigeren had ik niet; boeken te kaften ook niet.... een stel sommetjes voor Woensdag stond al op de achterkant van 't bord. ‘Morgen vertellen’ bedacht ik toen plotseling, en de braafheid kwam over me: ik zou het er nu eens niet op aan laten komen, of me een geschikt verhaal te binnen schoot, als ik aan 't vertellen toe was; ik zou me eens, omdat ik tóch een verloren uur had, voorbereiden.
Het is wonderlik, zo hardleers een mens kan zijn. Ik ken mezelf precies wat het vertellen betreft: zo lang ik nu schoolmeester ben, heb ik m'n hoofd vol verhalen, ik heb het gevoel, altijd wel ‘iets te hebben’ om te vertellen - en elke keer als ik beginnen zal, wil me geen enkel geschikt verhaal te binnen schieten. Ik heb het wel eens gehad, dat de klas kláár zat, te wachten - dat ik van allerlei verhalen vliegensvlug de korte inhoud door mijn brein liet gaan, en het ene na het andere afkeurde, in geen enkel verhaal zin had. En altijd kwam het terecht, als ik maar eenmaal over dat kieskeurige begin-moment heen was. Het kwam ook wel eens niet terecht; ik ben wel eens zo gemeen geweest, ruzie te gaan zoeken met m'n klas, te beweren, dat ik zó niet beginnen kon, als ze nog niet allemaal klaar waren om te luisteren, en bitter te eindigen met te zeggen: ‘En nou is mijn geduld uit, aan zó'n klas vertèl ik niet; dáár bedank ik voor.’
Herhaaldelik ben ik werkelik ‘geprepareerd’ naar school gegaan, met het vaste plan om een pasgelezen verhaal te vertellen.... en in het verteluurtje kwam plotseling een onbegrijpelike tegenzin tegen juist dàt verhaal in me op, en ik ging iets heel anders vertellen!
Ik ken mezelf precies wat dat betreft - en tóch ging ik Dinsdagmiddag naar de kast, en pakte het dikke vertelselboek
| |
| |
er uit, dat juffrouw Veldman ook altijd voor d'r vertellingen gebruikte. Ben gaan zitten lezen, tot bijna vijf uur, en vond geen enkel verhaal geschikt. Heb toen, toppunt van goede wil, heb toen het boek mee naar huis genomen, en er 's avonds in zitten bladeren, en gelézen, wat me niet al te ongeschikt leek. En zei 's avonds om elf uur tegen m'n vrouw: ‘Da's nou een vertèlselboek. Over de vierhonderd bladzijden. Maar wil je wel geloven, dat ik er niets geschikts in vind?
‘Jullie zullen toch wel meer dan één zo'n vertelboek hebben?’ vroeg m'n vrouw.
‘Die zijn even beroerd,’ zei ik stoutweg, zó vast was ik er van overtuigd, nu eenmaal niets te zullen vinden dat me leek.
En Woensdags, toen ik vertellen moest, heb ik op het punt gestaan, ruzie met ze te zoeken, en ‘voor straf’ niet te vertellen. Maar daarmee heb ik aan deze klas een strop: die ruikt het gevaar, en zit dan ineens als de oude zoete klas van juffrouw Veldman, en ontneemt me elk voorwendsel om niet te vertellen.... En ik ben begonnen aan een oud, halfvergeten verhaal, in plaats van een van de talrijke pas-gelezene. 't Is prachtig gegaan, ze hebben gezucht van heerlike beroerdigheid, en de volgende keer komen we nóg niet eens klaar!
Het wonderlike nu is, dat ik waarschijnlik over een maand of wat, misschien andere jaar pas, een van de verhalen zal vertellen die ik Dinsdag zo totaal ongeschikt vond. Ik vind nooit een verhaal geschikt, als ik het de volgende dag vertellen moet....
Of dat nu een privé-eigenaardigheid van mij is? 'k Twijfel er aan. De meeste kollega's, die je over vertellen spreekt, verklaren, dat ze zowat nooit vertellen. Die lezen altijd een boek voor, dat gaat altijd wel.
Maar op 't gebied van voorlezen ben ik helemaal niet te hanteren. Dan ga ik, al voorlezende, de zinnetjes die me te stijf of te onbegrijpelik voorkomen, veranderen, ik kàn het
| |
| |
niet laten, en dan slàgen die geïmproviseerde veranderingen weer niet, en het wordt een gescharrel, een lezen met horten en stoten; 'k heb het wel eens gehad, dat een van de kinderen duidelik kriegel werd, en zei: ‘Hè, vooruit nou.’ Ik vertel tienmaal liever dan dat ik voorlees.
En waar draait bij mij het vertellen altijd op uit? Dat ik fantaseer, op een gegeven; of om een half-vergeten inhoud heen; ik kàn me niet vergenoegen met de rol van middelaar tussen het kind en het verhaal, ik moet iets scheppends doen bij 't vertellen. 'k Geloof, als ik eens precies opgeschreven voor me kreeg wat ik in zo'n verteluurtje zeg, dat het een tamelik slordige, middelmatige kompositie zou blijken, lang zo presentabel niet als onze vertelselbundels. Maar toch.... óns, de de klas en mij, óns bevalt het altijd, het is altijd fijn, het slaagt altijd. Als je m'n oude klas 'es vroeg, of ik vertellen kon, - prachtig zouden ze zeggen. En deze klas.... Toen ik Donderdagochtend voor schooltijd zo'n beetje met een stelletje om m'n tafeltje heen zat te kletsen, en het plotseling in mijn hoofd kreeg om te vragen: ‘Wat hebben jullie eigenlik liever: voorlezen of vertellen?’, was de algemene keus: vertellen. ‘Ja maar, bedenk 'es goed: ik bedoel een héél bóek voorlezen,’ zei ik toen. ‘Een heel boek vertèllen,’ verklaarde Hilletje onder algemene instemming.
Dat ‘kletsen’ met ze voor schooltijd, ik weet niet, of dat wel verstandig van me is. Het is zo'n insluipsel, dat altijd bij mij ontstaat, en het is er tot heden toe altijd op uitgedraaid, dat ik op een kwade morgen er een eind aan moest maken, en met geweldmaatregelen weer ‘orde’ moest scheppen voor dat ‘voor-schooltijd’. Het gaat goed, een week, veertien dagen, een maand, en ik laat mezelf en de kinderen steeds verder begaan - maar dan komen de ongerechtigheden, er gaan kinderen stoeien, er valt een jongen uit een bank, er vliegt ergens inkt uit een inktkoker, er ontstaat een heus gevecht, enfin, de idylle van gezelligheid wordt verbroken. Ik maak me kwaad,
| |
| |
speel op, geef straf; en de volgende schooltijd geef ik ‘werk voor-schooltijd’ op, ben koel en afgemeten, eis dat iedereen op z'n plaats blijf, snijd alle discours over niet-schoolzaken af, en verdraag zelfs geen onderlinge gesprekken. Dan is het enige dagen voorbeeldig rustig in de klas, al lang voordat de bel van beginnen gaat.
Maar langzamerhand komt dan weer de verandering. Het ‘werk’ dat ‘voor schooltijd’ gemaakt wordt, daar heeft de een tien minuten voor, de ander één minuut - de hoeveelheden worden zo ongelijk, dat van ernstig nakijken door mij geen sprake is - en menigeen die ‘vroeg’ is, voelt er weinig voor, met ijver aan de slag te gaan. Toch zou de orde nog wel blijven, want als ik maar met een waakzaam oog rondkijk, en rustigheid eis, dan doen de vroegkomers tenminste wel ‘alsof’ ze werken. Maar dan ga ik zelf m'n zaak bederven door met deze en gene een praatje te maken. In 't begin alleen, als ik werkelik 't een of ander vragen wil, over verzuimen of zo; maar dan komen we soms van het een op het ander, ik ben er niet altijd als de kippetjes bij om een derde, die zich met ons gesprek bemoeit, af te blaffen.... d'r treedt een zekere gemoedelike losheid in; er komen er steeds meer, die openlik niets doen, die niet eens hun lei op tafel leggen. Er zijn meisjes, die het biezonder geraffineerd doen; ze maken hun lei maar steeds schoon, drie, vier keer, en trekken daarbij, al babbelend met elkaar of tegen mij, een zeer natuurlik bezigheids-gezichtje. Of het eigenlik wel geraffineerdheid van ze is? Ik geloof van niet, het lijkt wel of ze op dezelfde manier als ik zo zoetjesaan van de stijve ordelikheid in de gemoedelike konversatie glijden.... In ieder geval, zo samen zijn we na een week alweer zover afgegleden, dat ik vergeet, werk op het bord te schrijven voor ‘voor-schooltijd’ en d'r is zelden een verrader, die me op dat verzuim attent maakt. We leven zorgeloos verder, het aanloopkwartiertje wordt werkelik gezellig, niemand kikt nog van al beginnen met de ernst, vóór de bel gaat. Ze vertellen me hun hele hebben en houen, hun grote broer is met z'n meisje
| |
| |
thuis gekomen, hun oom gaat trouwen, ze informeren naar mijn dochtertje, enfin, het is onschools van menselikheid. 't Blijkt soms, dat ik zonder het te weten, er drie tegelijk de gunst heb verleend om de platen af te stoffen; ik zie een jongen met de waterkan naar de gang stappen.... ik heb dus vermoedelik ja gezegd op een vraag dáárover.
Zo is de toestand op het ogenblik weer. Maar avond- of morgen, dan gebeurt het: dan wordt de grens plotseling overschreden, en ik word weer ‘model’, voor-schooltijd.
|
|