bij Hendrika. ‘Stop weg! Stop weg!’ En ja hoor, Hendrika koos partij, en stopte het zakje weg, ergens onder haar vale jurk.
'k Had 'n hele kalmerings-karwei, eer we weer met de nodige rust onze leesles konden voortzetten; eigenlik bleef het de hele leesles door maar zo-zo met de orde: telkens en telkens wilden de meisjes weer de komedie beginnen, en ik begreep het: normaal zou de klas pas weer worden als het zakje lekkers goed en wel gekonsumeerd was.
Vlak voor 't speelkwartier wenkte ik Hendrika, dat ze kon ‘uitdelen’. En met voldoening zag ik, hoe het kind daaraan begon met het trotse gevoel, werkelik te gaan trakteren; ik loerde d'r op, of één van de meisjes nu soms nog bedanken zou voor 't gepresenteerde lekkers; ik loerde d'r op, of er iemand soms iets zou laten merken van de verfsmaak. Die zou ik dan even, nam ik me voor.
Welnu, ik loerde vergeefs. Allen námen; ieder twee, want Hendrika zei telkens ‘Op één been kan je niet lopen’; en ofschoon de verflucht duidelik uit de klas opsteeg - allen smulden. Ze deden niet alsof, zoals ik, ze smulden wèrkelik. Ach, verwend op 't gebied van snoepen zijn ze ook géén van allen.
Er bleven nog wat flikjes over in het puntje van het zakje. Hendrika hield het trots omhoog en zei: ‘Voor de handwerkjuffrouw, vanmiddag!’
Mooi, dacht ik, kan die juffrouw, Montagne heet ze geloof ik, óók even van de verf genieten.... en dadelik daarop dacht ik aan juffrouw Veldman. En hoog-ethies fariseërde ik: ‘En juffrouw Veldman, je oue juffrouw, krijgt die niets, vergéét je die?’
‘Neemt tóch nooit,’ zei Hendrika. En van alle kanten werd het met ijver bevestigd: Juffrouw Veldman liet je wel altijd uitdelen als je jarig was, maar zelf lustte ze niets er van.
Ik zou liegen, als ik beweerde, dat er kritiek in klonk, toen