‘mijnen’ en ‘eene’ en waarin de kinderen elkaar met ‘gij’ aanspreken: ‘Zaagt gij ooit zulk eenèn goedèn zoon?’
Bàh. Wat een leesles! Ik kreeg het gevoel, of ik baldadig alles aan 't vernielen was, toen ik de stakkerds zich door dit struikgewas van monstrueus Hollands liet heen worstelen! Enfin, het malle boekje had tenminste de bekoring van het nieuwe, en er kwam geen enkel slachtoffer: ze lazen tenminste allemaal méé. Maar ik neem dit idiote antikiteitje Zaterdag mee naar de schoolvergadering, en zal d'r een en ander uit vóórlezen, en ze vragen, wie d'r nou met zulke leesboekjes behoorlik leesonderwijs kan geven! Niemand natuurlik. Hou ik dus drie boekjes over voor tien maanden, moet ik telkens een kwartaal lang over één boekje sabbelen....
Het allermooiste kwam om vier uur, toen ik, met werkelik een gevoel van schaamte, de leesboekjes ging opbergen in de kast. Toen stak Hilletje d'r vinger op, en vroeg met 'n schittering in d'r ogen: ‘Meester krijgen we morgen dat boekje wéér?’
‘Néé,’ zei ik nijdig. En.... er ging een hè van teleurstelling door de klas!
Of ze ook geleden hebben onder de verveling van 't vorige boekje, dacht ik; en om dat eens hardop te horen getuigen, vroeg ik: ‘Hoe dàt zo?’
En ach, de sentimentele blik die Betje Bakker naar de kast wierp, waar ik de leesboekjes in had weggesloten! ‘Omdat er nu juist zulke schàttige lesjes in staan!’ zei ze, onder ijverige instemming van de andere meisjes.
‘Zo, vindt gij dat,’ trachtte ik de taal van het leesboekje te parodiëren, maar het maakte niet de minste indruk op ze. Zou het soms kunnen zijn, dat de kinderen op school zóveel ontmoeten wat in hun ogen mal is, dat ze de biezondere malligheden van zo'n leesboekje niets opmerkeliks vinden, heb ik toen gedacht.
En onder 't eten heb ik eens mijn vrouw gepolst: ‘Zeg, kan jij je nog iets herinneren van de leesboekjes op school, hoe je die als kind vond?’