als Jood te worden betiteld; integendeel, dat nette woord Israëliet, dat jullie met zo'n kies gezicht menen te moeten gebruiken, heeft voor mij een beroerde klank, zei hij.
't Zal wel zo zijn, maar op school, tegenover de kristenkinderen, voel ìk het woord ‘Israëliet’ toch als meer beleidvol. Doch Kraak.... daar is 't wat anders mee; zo smeuïg en onbevangen-hartelik als die 't heeft over de ‘joodjes’ en de ‘krissies’ - daar kan niemand aanstoot aan nemen. 't Is of-ie al zulke apartheden omsluit met één grote, alwijze, goedhartigheid. 't Is een gerust idee, dat Kraak dit nooit lezen zal, en daarom durf ik de vergelijking neerschrijven: hij doet me denken aan een kloek, die àl het gebroed onder z'n vleugelen neemt, witte kuikentjes en zwarte en gespikkelde....
En hij heeft feitelik gelijk met die rooster ook. 'n Belangrijk vak op Zaterdag te zetten, daarmee benadeel je de Joodse kinderen. Alleen - ik heb nooit geweten dat Kraak voorlezen of vertellen zo'n belangrijk ‘vak’ vond. Ik voor mij heb nog nooit over de kwestie nagedacht, doordat ik bijna geen Joodse leerlingen had; maar mijn éérste idee, nu, is toch, dat ik de Zaterdagse thuisblijvers nóg meer benadeel als ik ze een uur onthoud van wat we dan een leervak noemen. Dat is ook m'n tegenwerping tegen Kraak geweest. Maar met dergelijke gesprekken ben je bij Kraak aan 't verkeerde kantoor. ‘Doe toch niet zo gewichtig met al die snert-leerderij, léér jij de kinderen soms wat in één bepaald uur? Maak jij dat een schoolopziener of een ambulante bovenmeester wijs - wij onder mekaar weten toch wel beter!’ Hij maakte daarbij een gebaar van oneindige breedte, en het deed me bepaald komiek aan, zoals-ie daarna onmiddellik tegen het meisje, dat het bord schoongemaakt had, de peuter-opmerking maakte: ‘Kindje, d'r zitten nog witte plekkies in de hoeken, hoor!’ Een schoolmeester is toch een vat vol tegenstrijdigheden; ik kan me zo goed begrijpen, dat buitenstaanders van een goeie, echte schoolmeester niet altijd evenveel snappen....