| |
| |
| |
Julie. Maandagavond.
Verslapt mijn dagboek-ijver al? 'k Geloof het niet, want nu 'k er weer voor ga zitten, om een overzicht te maken van de schooldagen, voel ik, er wel weer lust toe te hebben. En dat ik Zaterdagavond geen pen op papier gezet heb, is geen wonder: als je visite van je schoonouders hebt, kun je je toch kwalik afzonderen aan je schrijfbureau. En na afloop van de visite opblijven - mijn vrouw zou veel te nieuwsgierig zijn, wat ik in-eens voor haastwerk had. 'k Geloof dat ze tóch al met enige bevreemding mijn plotselinge bevlieging voor al dat schriftelike ‘studeren’ aankijkt. Ik zal tenminste voor sekuriteit telkens een paar boeken geopend naast me leggen. Ze moet absoluut niets merken van dit dagboek, want dan ging ze 't met allerliefste belangstelling ‘volgen’ - en mijn aardigheid zou er gauw af zijn. Want dan werd het tóch weer - nou ja, geen onechtheid, geen aanstellerij - maar toch iets als literatuur, iets voor een publiek. In 't gunstigste geval werden 't brieven áán mijn vrouw - maar wie schrijft er nou brieven aan z'n vrouw, als-ie gewoon thuis bij d'r zit? Nee, dit dagboek moet een partikulier idioterigheidje van en voor mezelf zijn, en blijven, anders komt er binnen 'n maand de klad in.
'k Had Vrijdagavond geen tijd meer, anders had ik wel 'es uitvoerig mijn gedachten over dat miserabele ‘vrije tekenen’ op papier gezet; nu zal ik er maar mee wachten, tot de ergernis weer 'es vers is; ofschoon, wat na de jongens de meisjes presteerden.... dat zit me nóg tot boven aan toe.... Ik was
| |
| |
blij, toen het half vier was, en de klas weer kompleet voor me zat, en we iets respektabels konden doen, iets respektabels voor mijn gevoel tenminste. Op de rooster stond ‘rekenen’, en ik besloot, te onderzoeken hoe het met de ‘tafels van vermenigvuldiging’ stond. Want als die er niet muurvast inzitten, dan kan ik niet beginnen met de kinderen de edele kunst van het schriftelike ‘vermenigvuldigen’ te leren. Wat heb ik aan kinderen, die, als ik ze vraag hoeveel zeven maal acht is, mij netjes gaan zitten voorrekenen, dat vijfmaal acht (even nadenken) veertig is, en tweemaal acht zestien, en dat veertig en zestien is.... de tien bij de veertig is vijftig, en nog zes is zes en vijftig? Het moet er volkomen machinaal uitkomen, onmiddellik, zonder rekenen en nadenken: ‘Zes en vijftig’. Als een kind zou zeggen: zeven en vijftig, dan zou dat 'n reuzenfout zijn, veel erger fout dan bij voorbeeld acht en veertig, want acht en veertig is tenminste een van de tafelgetallen, en zeven en vijftig, dat is niets!
't Is toch maar goed, dat niemand, ook m'n vrouw niet, dit dagboek leest, want wat zouden ze wel denken van 't opschrijven, 't serieus opschrijven van zulke pure schoolmeesterij?....
De klas deed vervelend. Ik had blijkbaar een andere manier van ‘overhoren’ gekozen, dan ze van de juffrouw gewend waren. En dat schenen ze een reden te vinden, om mij te instrueren, hoe 't moest. Vijf, zes van die kleine schreeuwlelikies tegelijk begonnen, door elkaar, mij te overladen met aanwijzingen en raadgevingen, allemaal met zo'n air van: arme vreemdeling, wij zullen je wel even op 't goeie pad brengen. En de rest zat, in een bijna-onbegrijpelike gemoedsbeweging, mee te helpen door ja en neen en lachend gewijs. Ik vroeg kalm en koeltjes, wie ze nu eigenlik wat gevráágd had, maar mijn sarkasme ging langs ze heen, en ze bléven me, bedillerig, terechtwijzen. 't Zou me nog niet kwaad gemaakt hebben, als ik niet duidelik bij de ‘zittenblijvers’ zekere slechte vreugde om het rumoer had gekonstateerd, ondanks hun overigens
| |
| |
neutrale houding. ‘Zó!’ riep ik met een dreigende schreeuw, ‘nou is 't uit, nou houdt ieder z'n mond.’ Het hielp, behalve bij Hilletje. Die zat met glimmende oogjes te lachen, en bleef roepen: ‘U doet het helemaal fout, helemaal fout, lekker helemaal fout!’ Het was werkelik een tamelik gekke toestand; nu achteraf beschouwd, begrijp ik die hele historie wel. Maar op het moment zelf voelde ik werkelik mijn gezag min of meer aangerand, en ik greep met vaste hand in.... Ik keek, als star van ontzetting, dat volhardende Hilletje aan, en toen ze eindelik, bedremmeld, zweeg, wees ik naar haar, en vroeg ijskoud aan de klas in 't algemeen: ‘Doet dat kind wel 'es méér zo raar?’ En o, wat een stelletje verraders is een klas toch: van verschillende kanten werd instemmend geknikt; men ófferde het arme Hilletje gemoedelik.... en toen ze plotseling haar hoofdje tussen d'r handen op de bank liet vallen, met een snikje, toen zei er een jongen: ‘Ja, bij de juffrouw doet ze óók altijd zo mal.’ Terwijl ik hier over deze kleine scène schrijf, komt er mededogen met dat Hilletje boven - maar toén bleef ik koud en wreed. Alleen blafte ik die jongen af met 'n: ‘Vraag ik jóu wat?’
Als ik die vraag gedaan had in m'n klas die nu weg is, dan had ik veel kans gelopen op het volkomen logiese antwoord: ‘Ja, u vroèg het toch.’ Maar nu zweeg de jongen, en allen zwegen.
Ik voelde me voldaan; wees op de getallen twee tot tien, die 'k door elkaar op het bord had geschreven, en zei tot het meisje op de rechterhoek vooraan: ‘Zeg óp, de tafel van twee.’ Ze zweeg. Ik zei niets, schreed op indrukwekkende wijze door de klas tot aan de achtermuur, draaide me om, en zei zèlf de tafel van 2 op, zoals ik het hebben wou. Er ging 'n zucht van het nu te begrijpen door de klas. ‘Nou jij,’ sprak ik weer tot het meisje op de rechterhoek. En nu ging het goed. Het volgende kind liet ik toen de tafel van drie opzeggen - ging ook goed. Ik wandelde weer naar m'n plaats voor de klas, en gaf nu verder geregeld beurten. Af en toe
| |
| |
ging het niet vlot; dan vroeg ik de naam van 't slachtoffer, meer niet. Toen de bel van vieren ging, had ik zowat het derde deel van de klas 'n beurt gegeven. ‘De rest zullen we morgen eens aan de tand voelen,’ zei ik; ze begrepen de uitdrukking natuurlik geen van allen, maar dàt komt wel in orde. Overigens geloof ik, dat ze de tafels aardig kennen. Natuurlik, 't zal niet zó grif gegaan zijn als bij de juffrouw, maar dat went gauw genoeg. Laat ik er morgen om denken, verder te gaan met die beurten, want ik heb er verder nog niet aan gedacht, schiet me nu te binnen.
Zaterdagochtend opvallend veel verzuimen. Drie die ‘nooit Zaterdags kwamen’; ‘Is-ra-élieten’ verklaarde Hilletje in 't Veld, met blijkbare trots, dat ze het zei zonder van uitschelden beschuldigd te kunnen worden. ‘O, dus die hebben vandaag Zondag,’ zei ik, zakelik-kort. Dan was die Garres de Veer d'r nog niet. ‘Waar zit die toch?’ vroeg ik, wat korzelig. Ze begrepen me verkeerd, want ze wezen naar z'n plaats. Ik schoot even in een lach. Maar dan waren er nóg vijf meisjes absent, en dat leek me verdacht. Dat ken ik als het oude gevaar in deze buurt: dat sommige moeders Zaterdagsmorgens hun dochtertje thuis zo goed kunnen gebruiken - en het dan onder allerlei voorwendsels doen ook. Nou is er een nieuwe meester in die klas, nou proberen ze het, hoor. Ik weet het al vooruit: merken ze dat ik in deze zaak wat slap ben, dan heb ik andere week Zaterdag tien meisjes die thuisblijven - misschien nog meer. Dat wordt 'n paar maanden schermutselen tussen die moeders en mij, en dan is 't afgelopen.
'k Heb derhalve bij al die vijf meisjes, en bij Garres de Veer ‘verzuimbriefjes’ thuis laten brengen.
Van ochtend waren ze er alle vijf, met op de briefjes de ‘reden’ van 't verzuim ingevuld - de gewone smoesjes van hoofdpijn en dokter en noodzakelike boodschap en op broertje moeten passen. Korte metten gemaakt: met een onverbiddelik
| |
| |
gezicht gezegd: ‘Ongeoorloofd verzuim’ - verder niet gezanikt. Als ze maar eenmaal wéten, dat ik op mijn hoede ben voor die Zaterdagochtend verzuimen, dan is dat voor de meesten voldoende.
Meer bevreemdend was het antwoord op 't briefje van Garres:
Meester Garres durft niet meer en ik heb geen tijd 'sochens. Die zich noemt.
'n Volkomen mysterie. In de klas geïnformeerd. Garres bleek op straat te spelen; had aan één jongen verteld, van school àf te zijn. Juffrouw Veldman, die 'k er om twaalf uur even naar vroeg, begreep er ook niets van; Garres was een raar, stil jongetje, gauw zenuwachtig, maar hij verzuimde bij haar nooit. ‘En zeg,’ ging ze lachend door, ‘heb je ze Vrijdag een standje gegeven?’
‘Standje, standje?’ vroeg ik, onderdehand m'n geheugen raadplegend.
‘Ja, Hilletje in 't Veld en Frieda Dekker zijn van ochtend even hier bij me geweest, en die vertelden, je was vreselik streng, je had de héle klas een standje gegeven, ze waren erg onder de indruk. 'k Wist niet dat je zo'n bullebak was.... Enfin, 'k heb ze geplaagd: ze hadden nou 'n meester, daar zouen ze van lusten.’
Ze sprak lachend, en luchtig schertsend, maar toch kon ik merken, dat ze d'r iets onprettigs in gevonden had. Ik vertelde wat er eigenlik gebeurd was, en zei tot besluit: ‘Och, ze moeten natuurlik eerst eventjes weer aan mijn manier van doen wennen hè.’ - ‘En hoe gingen de tafels?’ informeerde ze gretig, blijkbaar het ‘standjes-geven’ nu in z'n ware proportie ziende.
‘O patent,’ getuigde ik.
‘Bij mij konden ze ze tenminste drómen,’ sprak ze, 'n beetje vinnig, naar 't me leek.
't Is een puike onderwijzeres, en een geschikte kollega ook, maar toch wèl gauw op 'er teentjes getrapt, geloof ik. Ze zegt
| |
| |
het wel zo niet, maar ik krijg zo de indruk, dat ze d'r hart vasthoudt, of ik haar werk wel goed zal voortzetten. Ach ja, zijn we eigenlik niet allemaal 'n béétje zo?.... Vandaag zijn er vijf van mijn oue klas voor 't eerst naar de ‘vervolgklas’ geweest - 't zal mij benieuwen, hoe ze het daar gehad hebben. En als ik nu even eerlik m'n gedachten kontroleer - betreft m'n nieuwsgierigheid nu mijn vijf oud-leerlingen, of die kollega van die vervolgklas? Wel, het staat vast, dat mijn vijf een aanwinst voor die klas zijn, en af te wachten is, of de kollega.... 'n aanwinst.... voor mijn vijf leerlingen zal zijn! Waarlik, wij schoolmeesters moeten voorzichtig zijn voor ons-zelf.
'k Zou dit punt wel eens uitvoerig willen be-filosoferen, maar vanavond niet meer.
Van ochtend heeft juffrouw Veldman me intussen van m'n àpropos afgebracht, want ik had d'r ook nog willen vragen, waarom de rooster zo gek is ingericht: Zaterdags géén vertellen. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Zaterdags is de week om. Zaterdags 't laatste uur ga je vanzelf voorlezen of vertellen. Maar Woensdagsochtends.... 'k heb nog nooit Woensdags verteld.
|
|