| |
| |
| |
Junie. Vrijdagavond.
Eerste dag m'n nieuwe klas gehad. Ze is precies zoals ik al dacht: prima in orde. Juffrouw Veldman mag trots zijn op die klas. Dat zal ik 'r Maandag zeggen ook, ik zal 'r m'n kompliment d'r over maken, ze is een kraan van een onderwijzeres. Trouwens, ze gaat in d'r vak op ook, en ze is razend ijverig. Zoals nou vanmorgen: ze hàd toch vrij, en er dan even goed al om negen uur te wezen! Om haar klas aan mij over te dragen, zei ze. Nou ja, overdragen, overdragen.... dat zag ze zelf wel in, toen ze 'm ‘overgedragen’ hàd dan zogenaamd - zulk overdragen is theorie. We stonden met ons tweeën voor de zoete stilzittende klas, en ze wees me kinderen aan; noemde namen, voor- en achternamen, zei er komplimentjes of bedenkelikheidjes hardop bij, fluisterde af en toe me een biezonderheid toe achter d'r hand: en ik knikte en glimlachte. Maar op 't ogenblik weet ik van al die inlichtingen niets meer; dat kan iemand niet onthouden toch, wat zo'n juffrouw in een kwartier tijd je aan biezonderheden over d'r leerlingen staat toe te vertrouwen! Ik luisterde beleefd voor het uiterlik, maar onderhand nam ik op mijn manier de verschillende verschijningen eens op, en trok bij sommige gezichtjes al 'n voorlopige konklusie. Juffrouw Veldman scheen toen langzamerhand m'n maar-half-luisteren bemerkt te hebben, tenminste ze besloot tamelik plotseling: ‘En dan natuurlik de zitten-blijvers, daar kan ik je natuurlik niets van vertellen, die zijn voor mij óók vreemd, daarvoor moet je bij Kraak wezen.’ Ik voelde de gelegenheid gunstig, om te bewijzen dat ik wel degelik stond
| |
| |
te luisteren, en vroeg: ‘Wie zijn de zitten-blijvers?’ Een paar kinderen wezen dadelik naar de achterste banken, maar juffrouw Veldman zei: ‘De meester vraagt jullie niets,’ en wachtte, tot allen weer netjes zaten. ‘Steek 'es even je vinger op, die van meester Kraak gekomen zijn,’ sprak ze toen tot de achterste banken. En toen gingen daar vier vingers omhoog. Op de allerachterste bank zat een jongen zeer duidelik te kijken met een gezicht van: ‘Ik vertik het.’
‘Hoor jij d'r ook niet bij, Fok?’ vroeg de juffrouw kalm en lief.
Fok haalde z'n schouders op.
‘Da's geloof ik een raar element,’ fluisterde zij tegen me, ‘hij deed gistermiddag ook al zo koppig, maar je begrijpt....’
Ik knikte alles-begrijpend: zo'n kreatuur laat je over aan z'n definitieve meester.
‘En dan is hier de ouë absentenlijst, met vóórnamen, en alle gegevens van leeftijd en adressen: de vijf zittenblijvers daar zal Kraak wel alles van hebben.’
Ik knikte weer, en zei, zeer duidelik tot besluit, want ik begon te verlangen dat ze nu maar ophoepelde: ‘Nou, en als ik af en toe nog 'es wat meer weten wil, Maandag ben je toch alweer terug, nietwaar....’
Dat is waarschijnlik iets speciaal geks van mij, maar ik kan er nooit goed tegen, met z'n tweeën grote mensen voor 'n klas te staan, terwijl die klas zit toe te kijken. Ik weet niet precies hoe dat komt, of het me verlegen maakt, dan wel, of het me irriteert - maar ik kan er niet tegen.
Juffrouw Veldman voelde in ieder geval ook, dat ze wel gaan kon. ‘Nou kinderen, dan ga ik weg, de meester zal jullie verder leren, maak maar dat-ie tevreden over jullie is. Dag hoor.’
D'r kwam een aardige, kalme roerigheid over de klas. De juffrouw liep langs de buitenste bankenrij, en de kinderen die daar zaten rekten zich en grepen, en slaagden er in, een hand van hun juffrouw te krijgen; de anderen zag je willen de bank
| |
| |
uitgaan, maar ze durfden geen van allen, en ze wuifden daarom maar zo'n beetje.
Toen kreeg ik in-eens een van die invallen, waar ik altijd een klas mee bederf, en ik wenkte die wuivende kinderen met m'n hoofd, en riep: ‘Ga d'r óók maar een hand geven!’
Nou, dat werd me even een herrie! Ze sprongen als losgebroken wilden door de banken op de juffrouw toe. Die gaf handjes, maar tegelijkertijd weerde ze af, en suste, en maakte van die beleidvolle gebaren, waarmee zij de orde herstelde, want een voor een keerden de uit de band gesprongenen gekalmeerd naar hun plaats terug. Ik stond er bij als kwajongen....
Ik heb daar onder 't naar huis gaan nog eens even over nagedacht. Allereerst konstateerde ik, dat de herrie was gekomen dóór mijn rare aanmoediging. Had ik niet toegegeven aan m'n opwelling, dan waren allen kalm in bank gebleven. Verder herinnerde ik me de houding van die grote zittenblijver Fok; dat heer had toch niet de minste behoefte om van ‘z'n’ juffrouw hartelik afscheid te nemen, en was tóch z'n bank uitgesprongen, en had meegedaan. Niet aan het afscheid, maar aan het relletje, dat hìj er in zag natuurlik. Dat tekende de situatie; ik heb m'n entree gemaakt als een meester, die herrie toelaat, en al kan ik nu honderdmaal beredeneren, hier in dit dagboek, of tegen juffrouw Veldman, als die d'r eens over begint, dat ik eenvoudig àlle kinderen 'n hand wou laten geven - ik weet zeker dat in het oog van de kinderen ik als eerste indruk die gemaakt heb van een rare malle sul, waar je zómaar bij uit de banken loopt....
Nou is dat geen onherstelbare ramp, zo'n beroerde eerste indruk. Ik zal ze wel gauw aan d'r verstand brengen, dat ik géén sul ben. Trouwens, dat heb ik van middag al gedaan.... Maar aan de andere kant, laat ik het mezelf in dit dagboek bekennen - hier is nu toch zo'n stommiteit van de soort die ik me voorgenomen had nooit meer uit te halen.
| |
| |
Overigens - onmiddellike gevolgen van m'n ogenblik van zwakte, of wat ze d'r dan voor aan hebben gezien, heb ik niet kunnen konstateren. Ze waren de zoetheid zelf. 'k Ben eerst gaan lezen, en heb onderhand voor mezelf een ‘plattegrond’ van de klas aangelegd. Op 'n papier de drie rijen banken aangegeven; van het kind dat ik een beurt gaf, de naam gevraagd, en die naam dan gezet op m'n plattegrondje. Met.... meteen een waarderingcijfer er bij voor 't lezen. Zo'n eerste onbevangen indruk is wat waard, vind ik.
Nou, da's een hele rek, om op die manier alle kinderen een beurt te geven, als is 't een kleine. Maar tot half elf hebben ze 't uitgehouden, zonder één wanklank. En allemaal braaf ‘bijgewezen’ met hun griffels! 'k Heb nog extra opgelet bij het omslaan der blaadjes; 'k heb nog 'n paar keer, midden onder 't lezen door, een wandeling, op m'n tenen, door de klas gemaakt - maar geen enkel kind kon ik er op betrappen, 'n verkeerde bladzij voor zich te hebben. 't Is waar, ik had ze geanimeerd, door gewichtig te zeggen: ‘Nu zullen we eerst 'es horen, hoe jullie lezen. Doe je best hoor, als 't je beurt is.’ Maar dat neemt niet weg, bijna anderhalf uur oude, bekende lesjes te lezen, ik vind het een mooie prestatie voor 'n klas, om er dat af te brengen zonder onaangenaamheden.
Die waarderingcijfers, daar zal ik waarschijnlik later nog wel 'es om lachen; nou goed, ze geven een voorlopige indruk weer. Maar die is toch gunstig; weinig ‘onvoldoenden’. Alleen die ‘Fok’.... Wat die deed, wàs eigenlik geen lezen. Is tóch een raar type. Ik noem hem in gedachte ‘de boef’ - óók nog 'n voorlopige indruk, want na dat afscheids-relletje is-ie de hele dag onberispelik geweest. Noemt zichzelf ‘Fokkie’, met zekere eigenaardige zelf-vertedering. Dat gaf een klein konflikt. ‘Hoe noemt je moeder je?’ ‘Fokkie.’ ‘En meester Kraak?’ ‘Fokkie.’ ‘Hm.’
Ik keek hem eens aan. 'k Vond de naam te kinderachtig; hij leek me zo'n grove grote jongen, té groot, vergeleken bij de anderen. Maar toen ik om half elf op de gang stond voor
| |
| |
't spelen, viel het me op, hoe klein van stuk al die kinderen waren; 'k was natuurlik aan de groten van m'n hoogste klas gewend. En de boef Fok bleek me óók 'n klein ventje, dat groot gelijk had, Fokkìe te willen heten....
D'r is anders een vreemd stelletje namen bij. Eén jongen heet ‘Douwe.’ Douwe Speerstra. ‘Ben je nog familie van de oue Speerstra?’ heb ik hem geestig gevraagd. En ik had de voldoening, de kinderachtige voldoening, om helemaal in m'n eentje schik te hebben van het antwoord: dat-ie zelf Douwe Speerstra was.... Een ander heette ‘Sjang.’ Sprak het onmiskenbaar Chinees uit. De absentenlijst leerde me, dat-ie Jean Baptiste Rogge heette. En dan was daar Hilletje. Hilletje in 't Veld. Een pienter klein ding, een kind als een zonnestraaltje, zoals ze daar netjes en ingetogen in d'r bank zat. 'k Had de onweerstaanbare neiging, om d'r uit te nodigen: ‘Hilletje, geef 'es een gilletje’ - ja zulke idiote invallen heb ik helaas; dat is weer een van de stommiteiten waarmee ik zelf de geest in een zoete klas in gevaar breng. Gelukkig hield ik me in - gedachtig aan 't afscheidsrelletje, da'k al uitgelokt had.
Eén plaats van de twee-en-veertig was leeg. ‘Zit daar naast jou niemand?’ vroeg ik aan de jongen die daar alleen zat. Hij stak z'n vinger op - deed me even aan een gebaar van eedsaflegging denken, en zei: ‘Garres de Veer’. Om gestrubbel over die naam te vermijden, keek ik weer in de absentenlijst. Er stónd Garres. De gekste naam die 'k nog ooit gehoord had. ‘Waar is Garres?’ vroeg ik, met zeker welgevallen de naam uitsprekend, of 'k hem héél gewoontjes vond. De buurman haalde z'n schouders op, een onbeschoft jongensgebaar, dat mij altijd irriteert, zodat ik grimmig zei: ‘Kan je niet spreken? Waar is Garres?’ ‘Misschien thuis,’ antwoordde hij, even goed nog z'n schouders ophalende. ‘Enfin’ heb ik toen maar gezegd.
In 't ‘speelkwartier’ natuurlik niet laten spelen, maar een ingetogen wandeling gemaakt. En daarbij laten merken, hoe
| |
| |
ik gesteld was op een ‘nette rij.’ 't Kostte wel moeite, om daartoe de gelegenheid te vinden, want de klas liep netjes, zoals ze van de juffrouw geleerd had. Toch wist ik twee keer 'n verwijtende blik te plaatsen, waar een te groote gaping dreigde te ontstaan, en één keer heb ik Fokkie van een zijsprongetje weerhouden door vol dreiging even te blijven stilstaan en enkel maar naar hem te kijken.
Verder 's morgens een leeslesje laten overschrijven op losse velletjes papier. Ze hebben zich uitgesloofd, mag ik zeggen, Ik onderhand even naar Kraak z'n klas overgewipt, om de ‘gegevens’ van de zittenblijvers. Kraak had ze al op een papiertje staan, en zo was ik gauw weer terug in m'n klas. Maar toch, het trof me, hoe volmaakt rustig ze waren blijven doorwerken. Da's een verschil met m'n vorige klas; die kon ik óók wel alleen laten, zeker, maar als ik terugkwam voelde ik toch altijd dat mijn aanwezigheid iets herstelde....
Terwijl de klas doorging met dat lesje-schrijven, heb ik m'n nieuwe absentenlijst in orde gemaakt, en gekontroleerd of de adressen nog goed waren. Alle adressen wàren goed, juffrouw Veldman had ze uitstekend bijgehouden; maar de indruk van deze administratieve handeling, zo kalm en zakelik, door de nieuwe meester, scheen geweldig te zijn. Sommige kinderen hadden moeite, om hun adres behoorlik op te geven, zo zenuwachtig als ze geworden waren, tegen dat hun beurt kwam! Idioot, onbegrijpelik, zo onnozel als ze feitelik nog zijn....
's Middags gymnastiek. Zaalberg kwam 't eerst de meisjes halen, en maakte nog even 'n praatje. Zei dat het een modelklasje was; alleen die slungel van een Mina Helm wou nog wel 'es vervelend zijn, hoorde er feitelik niet in. ‘Och ik ken ze nog niet,’ zei ik voorzichtig. Ik had van de hele Mina Helm nog niets bemerkt.-
De jongens hadden ‘tekenen’. 't Was me volkomen raadselachtig, wat in deze klas dat vak moest betekenen, ik zat nog met m'n denken helemaal in dat tekenen van m'n hoogste klas.... Maar de jongens zelf hielpen me uit de verlegenheid;
| |
| |
één vroeg er: ‘Magge we vrij op de lei?’ - Ik keek gewichtig op m'n horloge, terwijl de klas in spanning wachtte. Ik zal 't eens een kwartier proberen,’ zei ik toen. En verheerlikt pakten ze hun leien, en gingen ‘vrij tekenen.’ Je had ‘geen kinderen’ aan ze, en de gymnastieker kwam ze al weghalen, eer ik er aan dacht.
Maar wat ze tekenden - dat was zielig, en voor mij een openbaring. Ik kan m'n indruk misschien het best zó samenvatten: 'k heb nog nooit zoveel toewijding en zoveel tevredenheid gezien bij zulke deerniswaardige werkzaamheden.
|
|