‘Ik aan vijftien,’ sprak Ko. ‘Ik dertien,’ deelde Henk mee; en hij zuchtte nóg eens.
‘Nou, nou,’ lachte Ay's moe, ‘dan wordt het tijd, er eens mee op te houden. Kom Ay, pak alles eens bij elkaar.’
‘In volgorde, zeg,’ waarschuwde Ay, en met z'n drieën scharrelden ze en zochten ze de afleveringen uit, en legden die op één stapel neer.
Toen liepen ze naar beneden.
‘Ik ga straks meteen verder,’ zei Ay.
‘Daar komt niets van in, hoor,’ sprak zijn moeder, ‘je hebt vandaag genoeg gelezen.’
‘Hè moe!’
‘Neen, geen denken aan. Na 't eten kom je niet meer op zolder.’
Ay zweeg.
‘Nou, dag juffrouw,’ zei Ko, ‘dan gaan wij maar naar huis.’ En de twee broers liepen door, de trappen af.
‘Ik kom straks bij jelui,’ riep Ay nog.
‘Goed,’ riep Ko terug.
Ze trokken de trapdeur open en stonden op straat.
Het zonnelicht deed hun pijn aan de oogen, maar dat was gauw over.
Ze stapten naar huis, druk redeneerend over het mooie verhaal.
‘Zal ik je vast het vervolg vertellen?’ bood Ko aan.
Maar Henk zei, 't liever zelf te willen lezen.