zei ze. En terwijl de jongens toekeken, of 't wel goed ging, nam ze een lepel van het drankje in.
‘Dat zal wel helpen,’ verzekerde Henk.
Ko zette drank en lepel weg; Moe ging weer liggen, en Ko stopte de dekens toe, of 't winter was. Miep had, aan 't voeteneinde zittend, alles met groote oogen gadegeslagen, en wou nu ook maar weer liggen gaan.
‘Kom, Miep, jij het bed uit,’ zei Henk.
‘Juist,’ zei Ko, ‘ze moet er uit. Ik heb het daarnet al gezegd.’
‘Kom Miep, anders wordt Moe niet beter,’ verzon Henk.
‘Neen,’ knorde Miep.
Maar nu was Ko zonder genade, want Moe zweeg.
‘Hupla,’ zei hij en met een handige beweging tilde hij de kleine meid het bed uit.
Miep dorst niet te huilen, en Ko trok haar maar gauw de schoentjes weer aan.
‘Henk,’ fluisterde hij, ‘Henk, je moet dadelijk naar tante Riek gaan, heeft Moe gezegd, of ze komen wil...’
‘Eerst 'n paar boterhammen, hoor,’ vermaande moe.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Ko, ‘maar nu moet u gaan slapen, moes. Kom ga mee, jongens!’
Henk was al, de gang door, naar de keuken geloopen; Ko en Miep volgden. ‘Sst!’ zei Ko. ‘Sst! Moe gaat slapen!’ En Miep ging op haar teentjes loopen.
In de keuken stond Henk al voor de kast.