| |
| |
| |
XX.
Zoals het altijd gaat, wanneer je te véél tijd hebt; tenslotte heb ik heel hard moeten aantrappen, om nog enigszins op etenstijd thuis te zijn; en toen ik binnenkwam, waren m'n ouders de maaltijd al begonnen.
Mama zuchtte. Papa probeerde heel gewoon te praten, maar slaagde daar niet erg in.
- Waar kom je vandaan, waar heb je gezeten? -
- Gefietst papa, maar 'k was ongemerkt 'n beetje ver gegaan, helemaal in de Haarlemmermeer terechtgekomen, en het eind terug viel tegen, hè. -
Hij bromde; maar mama, waarom of waardoor zal ze zelf wel niet geweten hebben, verkoos dat van die Haarlemmermeer niet te geloven. Ik denk voor 't naast, dat het àl te gewoon was....
- Zeg nou maar eerlijk waar je naar toe geweest bent, Henricus. Je bent ergens naar toe geweest. -
- Tóch niet, mama. -
- Jawel, je had zo'n vreselijke haast om weg te komen. -
- O dat was omdat ik Nel liever niet afwachtte. -
- Ja waarom heb je tegen je zuster óók zo gek gedaan, waarom ben je niet even afgestapt, toen ze je riep? Nee, je had haast, je werd kwaad, dat ze je zag, hè, en.... -
- Welnee mama, maar ik wou d'r niet spreken, ik heb besloten, alléén met papa.... -
- Ik.... heb.... besloten.... - bauwde mama me na; en toen ik doodkalm zweeg, en niet zoals Nel in zulke gevallen een duel opende, keerde ze zich tot papa, hoofdknikkend vol ergernis:
| |
| |
- Meneer.... heb.... besloten. Hoor je dàt? -
Er scheen iets in papa mijn besluit te begrijpen, maar natuurlijk moest de arme man z'n opvoedersfatsoen houden. Hij knipoogde onhandig-sussend, tegen mama, ('k heb later zoveel van dat geknipoog bijgewoond) en zei:
- Nou, eet dan nou maar dóór, dan zullen we straks samen wel eens een kwartiertje kalm praten. -
Maar hij had de werking van z'n knipoogje overschat; want mama stond met een zwaar-beledigd gezicht op, en zei:
- Dan moest ik nou meteen maar weggaan, als ik te véél ben! -
M'n arme papa knipoogde verwoed; ik had het wel willen uitschreeuwen: denk toch niet dat ik stekeblind ben, papa, maar hij knipoogde wanhopig door, en zei tenslotte, toen ze tóch nog naar de deur wou lopen:
- Denk jij asjeblieft even aan wat ik gisteravond zei.... -
- O dacht je me daarmee - begon ze dreinend.
- Hou je bek en ga zitten en eet àf! - schreeuwde papa, zich vergetend. Goed zo, dacht ik. Het hielp kolossaal: mama gehoorzaamde, eer ze 't wist, greep zelfs d'r vork. Maar toen kwam ze weer tot zichzelf, en smeet d'r vork neer, en greep d'r zakdoek, en klaagde:
- Nou is 't helemáál mooi. En waar 't kind bij is! -
Papa, alweer bedaard, deed onnozel:
- Wat is er nóu weer? 'k Zeg, dat-ie nou verder z'n mond houdt tot we klaar met eten zijn. Heb ik daar soms géén gelijk aan? -
De onnozelheid was zó brutaal, dat mama sprakeloos bleef, en in een gruwelijk stilzwijgen ‘aten we af’.
Papa begreep waarschijnlijk intuïtief, nu maar meteen de leiding te moeten houden, en terwijl mama 't een en ander met het dienstmeisje beredderde, zei hij tegen mij met een soort militaire stem:
- Jij gaat naar boven naar je kamertje, en wacht dáár. Ik kom wel. -
| |
| |
- Gut - viel mama dadelijk in, - jullie kunnen wel hier blijven, de tafel is zó afgenomen, en ik heb in de keuken ook nog wel wat te doen, als dat beter uitkomt. -
- Heb je me verstaan? - negeerde papa haar flinkweg, en ik verdween.
Boven, alleen op m'n kamertje, dacht ik: als ik nou m'n vader goed ken, dan komt-ie straks binnen met de mededeling, dat-ie niet veel tijd heeft.
En jawel, toen papa binnentrad, had-ie z'n hoed waarachtig al op; hij trok met welbehagen aan in sigaartje, een héél goed sigaartje, vond ik; en zei:
- Nou jong, gauw nou maar, wat heb je nou eigenlijk voor geheimzinnigs? -
- Nou papa, we zijn d'r gauw mee klaar. U bent natuurlijk bezig met het probleem van m'n boterham. U en mama. Ik moet wat wórden, nietwaar? -
Hij schrok van dat rare taaltje van me, zoals ik wel begreep trouwens.
- Ja, let u d'r nou maar niet op dat ik wat eigenwijs lijk te praten, dat kan ik natuurlijk óók niet helpen. -
- Nee dat kàn je ook niet - zei hij zonderling verlegen.
- Enfin, het komt hierop neer, dat u allebei vindt, dat ik wat wórden moet. En ik, och ik heb al zóveel meegemaakt.... -
- Jij? -
- Ja, ik. Zóveel, dat ik kan me d'r onmogelijk druk om maken. -
Hij keek me even aan, alsof-ie beraadslaagde: moet ik daar nu ernstig op in-gaan. En hij viel me mee: hij ging er op in:
- Nou, 'k zou anders zeggen, je maakt je áárdig druk. Je beweegt hel en hemel om.... -
- Hemel en aarde bedoelt u - zei ik glimlachend; ik heb er nooit tegen gekund, dat men vaststaande uitdrukkingen verhaspelt.
- Hoor 'es, snotneus - werd-ie weer onredelijk.
Ik had alweer spijt van onze zijsprong, en zei dus haastig:
| |
| |
- U bedoelt dat ik me zo verzet tegen die leerderij op die H.B.S.? Ja kijkt u 'es: wat ik worden moet laat me koud, het draait toch allemaal op hetzelfde neer. -
- Zo? Maar als je je tijd voorbij laat gaan.... -
- Och, papa, u moest 'es weten, wat ‘tijd’ eigenlijk is. -
Hij schrok weer. Toen scheen-ie te denken, dat-ie te veel achter mijn woorden zocht - ook alweer begrijpelijk. En hij was zakenman, en sprak:
- Ja nou, verkoop die kletspraatjes nou maar 'es op een andere keer. Me dunkt, je bent toch oud en wijs genoeg om te snappen dat je niet voor bedelaar kan opgroeien? Wat wórden moet iedereen. -
- Ach gut ja papa - riep ik wanhopig. Want ik voelde: ik kan deze blinde, die maar van één leven weet, tóch niet duidelijk maken hoe ik al die levensgewichtigheden zie? Maar hij begreep m'n uitroep verkeerd, en toog aan t verhandelen over m'n toekomst; hij leek mama wel.... Op een gegeven ogenblik (ik luisterde al lang niet meer, en gaapte zo fatsoenlijk mogelijk) zei hij:
- Nou dan - en keek me vol verwachting aan.
- Ach papa - zei ik zuchtend, - ik zal ook nou wel weer heel zoet wat ‘worden’, net zoals de vorige keren. Maar.... -
- Wat vorige keren? -
- Ja nou enfin. Maar de malligheid moet niet de spuigaten uitlopen, dàt doe ik niet meer. Daarvoor heb ik al te véél meegemaakt. -
- Jij? - vroeg-ie weer sarkasties. Leuk wel, dacht ik, zo sarkasties als iemand toch in z'n blindheid denkt te kunnen wezen...
- Enfin papa, 't komt hier op neer: er is niet aan te ontkomen, ik moet ‘wat worden’, maar ik zie geen kans, neemt u dat noumaar aan, daarvoor àl die malle kunsten uit te halen die bij de zogenaamde opvoeding te pas komen. -
- Kom jong, - werd hij gemoedelijk, - het zal zo meevallen. Niemand komt er vanzelf.... -
- Wáár, papa? -
- Wat ‘waar’? -
| |
| |
- Wáár komt niemand vanzelf? -
- Tot 'n bestaan. Tot 'n behoorlijk bestaan. -
Ik glimlachte. Ik doorleefde bliksemsnel enige van die behoorlijke bestaantjes.... En die goeie vader van me dacht, goed op slag te komen met me:
- Iedereen moet in 't begin zo'n beetje een rijstebrijberg door-eten.... -
- Om in Luilekkerland te komen? - vroeg ik, ondanks m'n wijsheid tóch ook sarkasme bedrijvend.
Maar papa, stekeblind, werd nijdig:
- Ja, dacht jij zo-maar vanzelf.... -
- Ach gut néé papa. Maar ik wou.... ik wou ditmaal 'n niet àl te onbehoorlijke rijstebrijberg, dat is alles. -
Het kwam er zielig uit. Niet, omdat ik zo'n medelijden met mezelf had - ik was veel te zeker dat ik m'n weggetje wel zou weten. Maar omdat ik voelde, hoe 'n onmogelijkheid het was voor m'n vader, om me te begrijpen.
Toch maakte m'n zieligheid indruk. Papa keek me een ogenblik aan, en zei toen meewarig:
- Heb je d'r dan zó de pest an? -
Hoor nou weer dat koor! Over die schandalige vader, die zulke taal uitsloeg tegen z'n zoon. Ja, natuurlijk, geachte pur-sang-opvoederige dames en heren, u staat te hoog om zulke uitdrukkingen te gebruiken, tegen uw zoon nog wel. Maar ik zeg u, die onnette uitdrukking is een van de mooiste en gelukkigste momenten van mijn vader geweest in zijn hele ouderlijke carrière. Zij was eenvoudig voortreffelijk - in haar soort. Ik werd er zo door aangegrepen, dat ik opeens er maar van af zag, mijn vader in te wijden in mijn eigenlijke gedachten en gevoelens. En ik besloot, mijn geval maar te houden in de voor hem begrijpelijke sfeer, en zei:
- Verschrikkelijk. -
| |
| |
Papa keek op z'n horloge. De tijd viel hem zeker nogal mee, want hij zag af van het voorstel om morgen verder te praten:
- Maar jong, wat had jij dan in je hoofd? Had jij dan een bepaald ander idee? -
Ik knikte; en aangezien de sfeer waar ik nu toe besloten was, dat vereiste, zweeg ik beschroomd. Maar onderhand dacht ik: als ik m'n eigenlijke bedoeling goed kamoufleren wou, moest ik nu een idioot verlangen demonstreren om ‘naar zee’ te gaan. Dat zou óók het voordeel hebben, dat alle argwaan, alle verdenking van krankzinnigheid, die ik gewekt heb doordat ik me zo af en toe te veel als grijs kind heb laten gaan, wegnemen. De jongen die ‘naar zee wil’ is een zó veel-voorkomend literatuur-type, dat z'n malste uitlatingen voor normaal worden genomen. Maar hoe kom ik in vredesnaam weer met goed fatsoen van m'n zeemans-aspiraties àf, en tót het kompromis dat ik wil: bij papa op kantoor? Nee, laat ik m'n geval niet àl te samengesteld maken....
- Kom er dan 'es mee voor de dag - drong papa goedig aan.
- Nou, u vindt het misschien 'n beetje raar.... - bleef ik aldoor nog maar beschroomd.
Papa keek weer op z'n horloge, bij wijze van aanporring, begreep ik.
En toen flapte ik het er uit, zo kinderachtig als ik maar kon:
- Ik wou bij u op kantoor. -
Hij zweeg. Ik keek hem in afwachting aan; met een blik, die hij helemaal verkeerd begreep; maar wat hinderde dat, nu ik toch eenmaal afgezien had van alle echte openbaring?
Hij glimlachte. Hij vond dat idee nog zo verwerpelijk niet, precies zoals ik al gedacht had. Hij had zich natuurlijk al vaak met zekere zorg afgevraagd: hoe moest dat nu met die zonderlinge zoon van hem, die niet scheen te kùnnen leren; hij had zich voor die jongen nooit eigenlijk goed helder een bepaald beroep voorgesteld. Leren, zo in 't algemeen beginnen met leren, en dan later wel 'es verder zien, waar 't op uit kon draaien. Maar de
| |
| |
laatste tijd was die zorg toch wel erg geworden: vréémden vinden op zo'n jongen al heel gauw wat aan te merken, zien niets door de vingers, weten niet van geven en nemen, hebben geen geduld. Zonder diploma's komt zo'n jongen nergens terecht, behalve als je hem zelf neemt, en och wie weet hoe het dan in de praktijk weer meevalt. De jaren doen óók wat....
Tamelijk verward gingen deze gedachten door het hoofd van mijn glimlachende vader, ik zag het duidelijk; en vooral dit lokte hem aan: dat-ie op die manier allerlei mogelijkheden zelf kon beheersen. Diep, diep, ach, zó diep in hem, dat hij 't zelf niet dan héél vaag besefte, woelde bovendien nog deze cyniese wijsheid: en al wordt het niks met 'em, wat bliksem, ‘de zaak’ kan een hoop verdragen aan ornament; met een paar goeie assistenten èn die gare Chris, zit er voor Henricus nóg wel een positie in, al kan-ie niet anders dan z'n handtekening zetten: doet tegenwoordig bij voorbeeld Verwulft zoveel méér?
- Hm - zei hij, om de tijd te hebben, tot een slotsom te komen. En hij, getraind zakenman, rekapituleerde: zit er wat in de jongen, dan heb ik wat aan hem of ik krijg hem wel ergens anders onder dak; wordt het niks met hem, dan is-ie het veiligst geborgen in onze zaak. Hij was al besloten.
- Nou, ik zal er eens over denken, jong. En met meneer Verwulft d'r over spreken. Als je maar niet denkt, dat.... -
- O nee natuurlijk niet papa. -
- Enfin, dat brengen we je dan nog wel 'es aan je verstand, jongeheer. Ik moet nou weg, morgen praten we wel 'es verder. En leg het straks je moeder maar vast uit. En doe me een plezier, en hou verder die malle eigenwijze gezegdes voor je. En.... e.... belóófd heb ik nog niks hoor. -
Hij opende de deur, en de tocht hield opruiming onder de rook die in mijn kamertje hing. Ik liep mee de trap af.
Papa stapte zowaar nog de huiskamer in. Mama stond dadelijk op.
- Moeten jullie thee! - vroeg ze, met een intonatie alsof ze twee mannen toesprak.
| |
| |
We dronken vredig thee, alleen, papa hield z'n hoed op. - Nou, moeder - begon hij gezellig. Er zou een boekdeel zielkundige beschouwingen te houden zijn over dat woord ‘moeder’, dat papa daar zo plotseling gebruikte, en over de volslagen verzoening die hij er in mama mee bewerkte.
- Nou, moeder, we hebben 'es gepraat, en 't is erg, heel erg meegevallen. Hij wil in de zaak, dat was alles, in plaats van weer naar school. En ik heb gezegd: dáár is over te praten. -
- Is-ie nog niet wat jong? - vroeg mama, me hoofdschuddend aankijkend, maar toch merkbaar opgelucht.
- Ja natuurlijk. Maar we zijn nou tenminste zò ver, dat ik het er uit gekregen heb, wat er achter zat bij 'em, en eerlijk gezegd, ik weet niet, als-ie dan avond of morgen tòch in de accounterij zou belanden, of nu juist precies zo'n H.B.S..... -
- O zwijg stil over die H.B.S., is me dàt een school; ik heb het nooit willen zeggen, maar ik hèb wel 'es gedacht.... -
- Nou stil nou maar - suste papa. Hij zat nou wel eventjes gezellig thee te drinken, maar wou zich toch liever niet begeven in àl te langdurige beschouwingen. En hij stond op, en zei:
- Nou, da's dan zó ver alweer in orde. Maar nòu moet ik toch heus weg -
- Zal ik je nog 'es inschenken? - deed mama een zwakke poging.
Maar papa zette kloek door, en wist te verdwijnen.
* * *
't Spreekt vanzelf, dat we d'r nog niet helemaal wàren. Er moest nog een geweldige portie diplomatie verwerkt worden met Nel, die Chris z'n positie meende te moeten beveiligen; en met de Verwulfts, die gerustgesteld moesten worden met het zéér voorlopige karakter van mijn plaatsing op 't kantoor. Maar mij dunkt, ik heb de beslissende periode van mijn geval wel zó gedetailleerd verteld, dat iedereen me de rest van 't verslag graag schenkt; en zo volsta ik dan verder maar met de mededeling, dat ik de vol- | |
| |
gende Maandag 's morgens met papa mee stapte naar de Leliegracht, om 'es te kijken, of het ‘zou gaan’.
En dat kijken heeft toen een kleine vier jaar geduurd.
Ik voor mij, ik wist al binnen een week, dat het zou gaan; maar de diplomatie eiste, dat de voorlopigheid gehandhaafd bleef, en waarom zou ìk drukte gemaakt hebben over zulk een vormkwestie?
Mama had natuurlijk onmiddellijk haar nieuwe opgaaf gezien: al de kennissen, al de mede-mevrouwen moesten voorzien worden van het ware inzicht in de betekenis van mijn carrière-zwenking.
- Hè, is Henricus zo in-eens van de H.B.S. afgegaan? Ik heb er van òp-gehoord, moet ik u zeggen. En heeft uw man hem nu-maar in de zaak genomen? -
Zo luidde de voortreffelijk-geformuleerde vraag, die de lieve mevrouwen deden naar de haar tamelijk-wel bekende weg. Nietwaar, zo wàs het toch ook: ik had de H.B.S. opgegeven, en nu hadden ze me in vredesnaam maar op dat eigen kantoor gestopt. Maar hoe wist mama daar háár visie tegenover te stellen:
- Och, inééns, zegt u niet: inééns. Van het begin af ging-ie d'r met tegenzin naar toe. Niet dat-ie 't er niet goed maakte, dat niet. O gunst, de mensen hebben wel 'es verstomd gestaan van de rapporten die hij geregeld thuis bracht. Maar hij hàd wat tegen die school. Z'n hele vrolijkheid verdween. Geen klagen, hoor, 'k zou moeten jokken; maar u begrijpt wel, altijd zo stil. In geen weken een lachje op z'n gezicht, en dan had u 'm als klein-kind moeten kennen! Enfin ja, u hèbt 'em gekend, da's waar ook. Maar ja, het leren zèlf ging goed, en wat doe je dan hè. Da's zeker z'n aard denk je, met het opgroeien zo. Ik ben op die leeftijd net zo geweest, zei m'n man wel 'es. Maar ik maakte me toch dikwijls ongerust, en vroeg zo dikwijls: is er dan wat, heb je dan wat. En dan was het altijd: och nee mama, hoe dat zo, bent u ontevreden. Nee kind waarom zonen we ontevreden over je zijn.
Maar nou van de zomer zijn we buiten - en we zitten 's avonds te praten, dat-ie zo'n geruste vakantie heeft hè, hij was gelukkig
| |
| |
weer verhoogd, hè, en daar barst-ie in-eens uit: Och papa, zegt-ie, och papa, waarom kan ik nou toch niet.... O nee maar mevrouw als u 't méé had gemaakt! Ze zeggen wel 'es: 't gaat je door je ziel, maar heus, dat ging me door m'n ziel. En m'n man trouwens ook, die werd er koud van zei-d-ie later. En d'r was daar in 't pension ook een dominee, en die zei ook: mevrouw, die jongen lijdt véél meer, dan u denkt. Die had het de eerste week al gemerkt.... -
- Hé, maar u zegt, hij zei: waarom kan ik toch niet; maar wat wou-ie dan eigenlijk? -
- Ja raadt u dàt nou 'es. Och achteraf hebben we wel begrepen, 't was óók wel 'n beetje onze eigen schuld. Hoe gaat dat, hè. M'n man is nogal - hoe zal ik dat nou zeggen - nogal zó, dat-ie thuis veel praat over kantoor, en de drukte, en dat-ie nou dàt weer heeft, en dat er nou dat weer is. En u begrijpt, met m'n schoonzoon, die ook in de zaak is.... Och, en daar zit dan zo'n jongen bij, en merkt hoe je allemaal méé leeft met de zaak. Ook wel 'es de narigheid en de zorg en zo.... En je denkt er dan niet bij, wat er al in zo'n kind omgaat. Maar hij heeft het toen die avond, of nee dat was de volgende dag, toen heeft-ie het ons bekend: z'n hart trok naar de zaak. Z'n hart trok zó vreselijk naar de zaak, dat het was eigenlijk nooit uit z'n gedachten. Al mocht ik maar beginnen als jongetje voor de telefoon of voor de boodschappen of om de brieven op te bergen, als ik maar in de zaak van papa was. Ja nou u begrijpt, toen begon m'n man te lachen, dàt was natuurlijk onzin, maar zó overdreven was die jongen hè. Maar zo'n lieverd ook, hè, zo gewillig: maar natuurlijk, als het niet kan, och, dan blijf ik wel leren op die H.B.S..... En zo treurig als-ie dat zei, mevrouw, u hadt het moeten horen. En die dominee (waar mama die dominee vandaan heeft gehaald, heb ik nooit begrepen: we zijn nooit met een dominee in één pension geweest) die dominee zei ook: Weet wèl wat u doet. Denk om uw verantwoording.
Nou toen is m'n man es met die direkteur gaan praten. Maar daar schoot-ie niet erg mee op. Och u begrijpt, goeie leerlingen,
| |
| |
die hoùen ze graag. En die direkteur zei ook: laat 'em einddiploma halen, da's een kwestie van twee jaar, halen doet-ie 't vast; en dan kan u altijd nog....
Maar als u toen die treurigheid van dat kind hadt meegemaakt.... En onderhand liep mijn man ook maar aldoor rond met nog een ander idee.... Niet alleen dat die jongen z'n hart zo trok, maar m'n man vond het ook zo'n gerust idee: eigen volk in de zaak. En laat er nou net een week later een bediende weggaan! En m'n man, die komt daar 's avonds mee thuis en vertelt het zonder erg: Paap gaat weg, heeft 'n pracht van een betrekking in Utrecht waar z'n ouders wonen; anders was-ie misschien nòg gebleven. Nee maar, toen was die jongen niet meer te hoùden! Op in knieën heeft-ie voor ons gelegen.... neemt u me toch in de zaak, neemt u me toch in de zaak. Je leest het wel 'es in de boeken, maar zo was het nou óók precies!
Moeder, zegt m'n man, moeder wat moeten we nou. Och, ik zei maar niet veel. Probéért u het dan met me, smeekte het kind. Mevrouw ik moest me omdraaien, want de tranen kwamen me in m'n ogen. En m'n man net zo. En ineens draait die 'm weer om en zegt: Nou vooruit, ik doe het. Maar.... op proef. Als het niet gaat, stap je weer naar de H.B.S. En dàn zal je daar een klas lager moeten beginnen, dàt snap je.
En mevrouw.... van de eerste dag af, hè, het was of het een ander kind geworden was. En handig, èn gewillig, èn ijverig, iedereen had er schik in. Weet u wat m'n schoonzoon de tweede week zei? Papa, zegt-ie, we zijn gèk als we Henricus weer laten gaan. En meneer Verwulft, m'n mans compagnon, die was hier laatst, en die maakte gekheid met m'n man; hij zegt: amice, zegt-ie, pas maar op, over een jaar of wat zien ze Henricus voor de v.d. Stadt aan. Ja 't kan wonderlijk lopen met kinderen.... Maar of we blij geweest zijn, dat we hem z'n zin gegeven hebben? Dàt hoeft u niet te vragen -
En natuurlijk, de kennis vroeg niet meer!
|
|