| |
| |
| |
XIX.
Voor ik die avond insliep, maakte ik even de rekening op. Uiterlijk was de toestand deze: m'n ouders waren er van overtuigd dat ik de volgende morgen naar de H.B.S. zou gaan; zeer waarschijnlijk zou mama m'n vader nog sterken in die overtuiging door een aandoenlijk verslag van de moederlijk-taktiese wijze waarop zij, helemaal met Henricus alleen, de laatste wolkjes had weten weg te vagen. Aan de andere kant wist ik absoluut zeker, dat ik niet zou gaan.
Innerlijk echter stond het een klein beetje anders: khaagde in mijn ouders de twijfel, óf mijn onderwerping wel zo volledig zou zijn; hun machtswaan had de eerste grote schok gekregen. En bij mij was toch ook nog zekere ongerustheid: zou mijn goedhartigheid me weer geen parten spelen, of zou ik opgewassen zijn tegen allerlei praktiese, kleine maar netelige bezwaartjes, die een opstand meebracht? Stel je eens voor, dat papa door het dolle heenraakte, en we op straat een sleur-partij kregen. Zeker, ik kon gemakkelijk van te voren besluiten, in dat geval languit op de straat te gaan liggen. Maar zou ik er filosofies genoeg voor zijn op het beslissende moment? Vanwege m'n grijsheid had ik veel meer oog, en veel meer vrees ook, voor malle scènes dan andere jongelui. En vooral: hoe zou ik languit kunnen gaan liggen als het geregend had? Dat doe je nu eenmaal niet in koelen bloede, daarvoor moet je zekere graad van opwinding bereikt hebben. En van opwinding moest ik het niet hebben; wat hier handelend moest optreden, was het grijze kind, en dàt kon zich toch kwalijk opwinden? Ik gáápte, alleen al bij 't idee....
| |
| |
En zo kwam ik dan tot de konklusie, dat de beste taktiek zou zijn: de volgende morgen eenvoudig in bed te blijven liggen, om op die manier bij mogelijke scènes te kunnen meespelen in de voor mij sterkste positie. Er is later natuurlijk over die taktiek-keuze van me een hele theorie opgezet door een dokter, want als ergens een bed bij te pas komt, wordt het een medies geval. Maar ik weet zelf het best, dat die hele theorie nonsens is: 'k ben helemaal die morgen niet overvallen door een of andere kwaal die in 't latijn op ‘ie’ eindigt, ik nam doodkalm vóór 't inslapen het besluit, dat de beslissende gebeurtenissen van de volgende morgen zich om mijn bed zouden afspelen en nergens anders.
Laat ik er eerlijkheidshalve bijvoegen, dat als aangename neven-omstandigheid ook het vooruitzicht, eens lekker uit te maffen, die beslissing bevorderd had. De fatsoenlijkheids-eisen in het Gelderse pension hadden de hele vakantie elke poging tot uit-maffen verijdeld. En bovendien, 'k had een gevoel, dat me sterk herinnerde aan avonden uit een ver verleden, van een al te stevig fuifje achter de rug te hebben.
Maar natuurlijk heb ik aan dat uitmaffen een strop gehad. 'k Werd veel vroeger wakker dan anders. 'k Hoorde Maaltje naar beneden gaan; 'k hoorde het schellen en binnenkomen van het tweede meisje, 'k hoorde m'n vader plassen in de badkamer, 'k hoorde mama de trap afsloffen. En ik bleef maar wakker liggen wachten tot ik geroepen werd; wat erg lang duurde.
Eindelijk, eindelijk kwam het tweede meisje de trap op-huppelen; neuriënd hield ze stil voor mijn deur, en klopte ongegeneerd hard.
- Ja, ja, ja, maak maar zo'n drukte niet, ik hoor het al lang. Maar ik sta nog niet op, ik blijf nog wat liggen, zèg dat maar! - schreeuwde ik - maar toen m'n laatste woorden geklonken hadden, hoorde ik nog net de voetstappen van 't meisje onder aan de trap; ze had dus zeer waarschijnlijk m'n hele boodschap niet eens gehoord.
Ook al goed, dacht ik, en ik draaide me om en sloot m'n ogen,
| |
| |
hoewel ik natuurlijk heel goed wist, niet meer te zullen slapen.
Een klein kwartier later kwam er weer iemand de trap op, en gaf één grote zware bonk op mijn deur.
- D'r wordt beneden gewacht met ontbijt! - riep nijdig de stem van Maaltje.
- Lieg je - riep ik terug, - papa is óók nog niet eens beneden! -
Weer een zware bonk op de deur, sarderig, zonder woorden, en ze stapte verder, ging een trap hoger op.
Ik probeerde een voorlopig program te ontwerpen: nu zou eerst weer Maaltje kloppen bij d'r terugkomen naar beneden; daarna mama onder aan de trap gaan roepen; vervolgens mama aan de deur; eindelijk bij me naar binnen, want sluiten kon ik de deur niet; eerste scène. Mama weg om papa te roepen; tweede scène. Het kon tóch interessant worden.
Het liep een klein beetje anders: papa had zeker de herhaalde wekkerij van z'n zoon gehoord, want toen hij uit z'n slaapkamer kwam om ook naar beneden te gaan, deed-ie de deur van mijn kamertje open, en z'n hoofd naar binnen stekend zei hij niet onvriendelijk:
- Vooruit jongeheer, 't wordt je tijd. Mama zit al met het ontbijt klaar. -
Ik keek op, om hem in z'n gezicht te zien, of ik góéd hoorde: dat-ie nattigheid voelde. Maar z'n hoofd was al verdwenen, en de deur weer toegetrokken.
- Alweer even uitstel - dacht ik.
Maar ditmaal duurde het vrij lang eer er weer wat gebeurde. Nu kwam mama-zelf de trap op. Reeds op het portaaltje begon ze tegen me te redeneren, en al redenerend opende ze m'n deur en kwam ze voor mijn bed staan.
- Kom, Henricus, waar blijf je nou, we zitten te wachten. Papa is al begonnen, zo laat is het al. Maar jongen, ben je d'r nog niet eens uit? Da's helemáál wat moois, dat zijn we toch niet gewend, dat jij je driemaal roepen laat! Je was toch niet weer inge- | |
| |
slapen? Maar weet je wel hoe laat het al is? Kom, Henricus, word nou 'es flink wakker, ja ik ben het; maar je bent zeker al wel 'n keer of vijf geroepen. -
En ze eindigde haar toespraak, liefderijk over me heen gebogen, met een arm op elke zijkant van mijn bed; d'r hoofd was precies loodrecht boven mijn hoofd.
Ik ging op mijn rug liggen en keek haar aan.
- Kijk, nóu is-ie wakker! - zei ze, idioterig-lief, zodat ik plotseling de kracht kreeg om het gevecht te openen:
- Ja, nou is-ie wakker, maar hij staat niet op. -
Ze begreep vermoedelijk dadelijk, waarom het ging, maar zei toch nog:
- Je moet toch ontbijten? -
- Dat doe ik straks wel er 'es. -
- Ja maar je moet naar school óók. -
Daar waren we d'r!
- 'k Gà immers niet naar school. -
Ze trok haar armen van m'n bed af, en ging overeind staan, en keek me aan.
- Ik sta vandaag op wanneer ik verkies, en die H.B.S. kan naar de maan lopen! - riep ik, en hupla - wierp ik me weer op m'n zij, en sloot m'n ogen.
- Hèb je dan wat, voel je dan ergens wat? - probeerde ze.
- Néé - zei ik kortaf, met m'n ogen dicht.
Ze gaf een zucht die door het kamertje weerklonk, en verdween toen zonder verder een woord te zeggen.
- Volgende bedrijf - kommandeerde ik.
En jawel, daar hoorde ik beneden in de gang herrie. De stem van papa, en die van mama jammerend er tegen in. Toen stap - stap - stap, m'n vader die bij drie treden te gelijk de trap op kwam, en daar stond-ie al voor m'n bed.
- Vooruit met die kunsten, opstaan. Gauw een beetje, want ik heb niet veel tijd meer, 'k moet naar kantoor! -
- Nee - zei ik, me maar weer eens omdraaiend.
- Of ben je ziek, heb je wat, mankeer je ergens wat, dan laten
| |
| |
we de dokter halen. Maar anders.... of moet ik je d'r uit trèkken? -
Ik gaf maar helemaal geen antwoord meer.
- Ik keer een kan met water op je kop om - dreigde papa, en ik greep voor alle sekuriteit de dekens, om mijn hoofd te beschutten, àls-ie 't soms werkelijk zou doen.
Maar daar was mama ook weer binnengesukkeld, en opponeerde tegen die watergooierij.
- Je zal toch zeker wel om m'n beddegoed denken? Trouwens, 't kind zal zó wel opstaan, als-ie tenminste goed is. Maar ik maak me ongerust. Als-ie maar niks gekregen heeft, van gisteren.... -
- Wat van gisteren? - blafte papa dreigend.
- Nou dat kan je toch niet wéten. -
- 'k Heb 'em zo goed als niet aangeraakt, mens. -
- Z'n zenuwen kunnen wel in de war geraakt zijn - zwenkte mama.
- Zenuwen, dàt kan natuurlijk - was papa opgelucht.
En toen, tegen mij weer:
- Vooruit zeg, wat ben je nou van plan? -
Ik glimlachte; ik begreep hoe mama's toespeling op z'n handtastelijkheid van gisteren, met de mogelijke gevolgen, net op tijd was gekomen om hem vandaag z'n handen te laten thuishouden; en dat was tóch wel een hele geruststelling: 'k herinnerde me vroeger eens ergens een ledikant uitgesleurd te zijn met van die scherpe bovenkanten aan de zijstukken; maanden lang heb ik toen 'n pijnlijke lende gehad... Zo iets zou me nu tenminste bespaard blijven.
- Ik ben van plan - antwoordde ik zó rustig en uitvoerig, dat ze alle twee stom-verbaasd bleven toeluisteren, - ik ben van plan nóg een beetje te blijven slapen, en dan straks op te staan en te ontbijten, en dan wel 'es verder te kijken, wat ik doe. Maar naar die H.B.S. krijgt u me niet. -
- Zie je wel - barstte papa uit, - dàt is het. Jij wist het beter, jij had het in orde gekregen met 'em - nou zie je het. M'neer doet het niet. M'neer denkt.... -
| |
| |
- Ga jij nou naar kantoor, ga jij nou kalm naar kantoor, en bega hier nou geen ongeluk, want je maakt je weer woedend, dat hoor ik al. Laat het nou 'es aan mij over. Hè, Henricus, wij praten wel even samen, en dàn, hè? -
Dat leek blijkbaar papa nog zo beroerd niet: hij d'r tussen uit naar naar kantoor, en mama de verantwoordelijkheid voor alle verdere mislukking:
- Ja ik móét wel naar kantoor, want om half twaalf moe 'k de trein naar Rotterdam ook hebben. Maar dàt zeg ik je, jongeheer, als ik van avond thuiskom, en ik hoor van malle kunsten, dan neem ik andere maatregelen. -
Dat woord ‘maatregelen’ deed me weer glimlachen. Het is een troostrijk woord. Ik heb het ontelbare malen horen gebruiken door iemand die geen raad meer wist. Máátregelen. Afdoende maatregelen. Overgaan tot afdoende maatregelen. Ik wist precies, dat papa maar één maatregel zou weten: mama verwijten, dat zij de boel bedorven had.
- Heb je me verstáán? - riep papa nog helderig, toen-ie al bij de trap stond.
- Dag pa! - zei ik, indrukwekkend-idioot van puur, baldadig, machtsgevoel.
Mama was gaan zitten op de enige stoel in 't kamertje.
Ik begreep: ze zou nu eerst wachten, tot papa goed en wel werkelijk weg was; en dan begon háár aktie.
Maar nog vóór het dichtslaan van de buitendeur klonk, klopte Maaltje aan:
- Mevrouw, hoe doet u met ontbijt. Kan 't al àf-genomen? -
- Laat nog maar éven staan, Maaltje - antwoordde mama bedachtzaam, onderhand naar mij kijkend, hoe ik reageerde bij het horen van dat woord ‘ontbijt’. Maar ik lag met gesloten ogen, en dacht, baldadig weer: straks zal ik voor de variatie eens gaan snurken....
- Mevróuw - riep Maaltje aan de andere kant van de deur, duidelijk geïntrigeerd.
| |
| |
- Ja, Maal? - antwoordde mama, alsof ze zeggen wou: bedankt alvast voor de deelneming.
- Mevrouw, is 't er wat met de jongeheer? -
- Nee Maaltje, 't zakt alweer wat. -
- Wàt zakt er nou in vredesnaam? - vroeg ik, tóch nog weer verbaasd, al kende ik mama nóg zo goed.
- Kan 'k soms ergens mee helpen? - kwezelde de nieuwsgierige Maal.
- Ja met op te hoepelen! - riep ik.
Mama stond haastig op, en ging buiten op 't portaal wat smoezen met Maaltje, mijn deur zorgvuldig achter zich dichthoudend. Onderhand sloeg ook de buitendeur beneden dicht: papa was dus naar kantoor.
- Ziezo - sprak mama, en kwam weer op de stoel zitten, - nou moeten wij 'es rustig praten. Wat is er nou eigenlijk? -
- Gut, d'r is niks, mama. Heus d'r is niks. Maar ik vertik het om naar die.... -
- Ja, dàt weten we nou al. Maar heb je ergens pijn, of ben je benauwd, duizelig. Zeg het nou maar, jongen, wáár zit het. -
- Nou het zakt immers al wat - wou ik er een aardigheid tussen door gooien, maar mama begreep me verkeerd en vroeg gretig:
- Wáár zit het dan nou? -
Ik ging overeind zitten; zij schoot toe, als om me te helpen, maar ik duwde haar armen weg en zei:
- Ik mankeer geen stéék. -
- Maar een gezonde jongen blijft toch niet in z'n bed liggen? Nee je hèbt wat Henricus. -
- Ik sta straks op, heus. 'k Had daarnet nog geen zin, maar ik stá dadelijk op, zal u zien. -
- Zie je wel, zie je wel - kraaide mama victorie, - je gaat je lekker fris wassen, en je komt beneden, en je blijft nog een beetje rustig op je gemak na 't ontbijt binnen, ja mama zal je wel weer opknappen. -
| |
| |
En ze liep langs me, en streelde me over m'n haar, en knikte me nog eens toe, en verdween.
Ik sprong m'n bed uit, om op m'n horloge te kijken, dat boven het tafettje aan de muur hing. Ze zouden me toch niet te pakken hebben genomen met de tijd? Neen, 't was al bij half tien, dus werkelijk al te laat om nog naar de H.B.S. te gaan. Dan kon ik zonder m'n positie te verzwakken, me ook wel gaan aankleden.
Toen ik een kwartiertje later de trap kwam afgedaald, hoorde ik mama net in de keuken zeggen: - Zóveel heb ik alvast gewonnen, dat-ie d'r uit is gekomen. -
En toen ik op de kamerdeur af stapte, kwam zij de keuken uit en zei: - Zo, nou zullen we eventjes voor m'neer z'n ontbijt zorgen hè - en gleed gelijk met mij naar binnen.
Ik herkende haar stralende blik. Dat was haar blik van verstandige moeder, die raad weet met kinderen - als je d'r maar laat begaan. De blik waarmee ze rondliep, als Henricus z'n ‘hoofdpijndag’ had, u weet wel, als ik 's middags een kanapee-kuur doormaakte na 's ochtends op stap te zijn geweest.... Ze wist natuurlijk op geen stukken na, hoe nu verder de dag zou verlopen; maar ze geloofde heilig, met het nodige beleid de zaken wel te kunnen leiden. Of neen, zo was het niet precies. Het was zo: ze wist eigenlijk drommels goed, dat ze niets te leiden had, dat ze enkel-maar de gebeurtenissen zou achterna lopen, mèt d'r leidende blik; maar ook, dat ze in de loop van de dag tegen Maaltje en 's avonds tegen papa en volgende dagen tegen de vriendinnen of tegen Nel het verhaal zou voordragen van de gebeurtenissen op zulk een manier, dat zij naar voren kwam als de behendige aan-de-touwtjes-trekster.
Och, wie weet hoeveel leiderschap in het algemeen niet van 't zelfde kaliber is?
Mama toog dus ijverig aan 't boeken van overwinningen. Ze wist, dat ik grotendeels door trek in een stevig ontbijt zo betrek- | |
| |
kelijk-vlug naar beneden was gekomen; derhalve schoof ze me een bordje met boterhammen toe met een echt-moederlijk-bezorgd maar toch dirigerend: - Zie nou eerst maar 'es een stukje te eten. Een jongen van jouw leeftijd moet éten. -
Ik at niet, maar ik vrat; derhalve schoot mama naar de keuken, om daar even aan Maaltje mee te delen:
- Nou 'k heb hem tenminste zo ver, dat-ie zit te ontbijten. 't Gaat wel niet hard, maar enfin, als er maar wàt in komt, hè. -
Toen kwam ze weer binnen, en schonk me nog een glas melk in. Ik kon het zó gauw niet naar binnen spoelen, of ze zei nog onderhand: - Melk drinken is een kwestie van willen, zet maar even dóór, wat binnen is, is binnen. -
En toen Ik, uit mezelf, de hand naar de broodschaal uitstak, sprak ze: - Toe, neem nóg een paar sneetjes! -
Ik ontbeet, tot ik niet meer kon....
Na m'n stevige ontbijt stapte ik ons tuintje in; 't was prachtig weer; wat dàt betreft, had ik ook wel een sleurpartij over de straat kunnen riskeren, dacht ik. Ik konstateerde, dat ik tenminste al zoveel gewonnen had, dat er een kink in de kabel was gekomen met het gaan naar de H.B.S., dat 'n paar dagen geleden nog zo helemaal vast stond. Maar toen ik probeerde, verder te denken, en mezelf wou afvragen: als je dat nu definitief wint, wat dan? - toen overviel me weer dat eindeloze gegaap.
Ik kan niet zeggen, dat het onaangenaam was, dat gapen. Maar het was wel ongerieflijk, want net toen ik het zó erg had dat ik de tranen uit m'n ogen moest vegen, toen ontdekte ik op de veranda mama, die me met een bezorgd gezicht stond gade te slaan.
- Je bent nog helemaal niet goed hoor. -
Dat werd gevaarlijk: als ze d'r in slaagde, m'n niet naar school gaan die eerste dag geheel op rekening te schuiven van ‘ongesteldheid’ - dan was er nog maar weinig gewonnen. Het eerst-nodige leek me thans: 'n demonstratie van volkomen gezond-zijn.
- 'k Verveel me.... - begon ik.
- Tja - zei mama dadelijk, in de hoop algemene beschou- | |
| |
wingen te kunnen plaatsen over leegloperij van jongens die nièts wilden, maar ik voorkwam dat, door resoluut verder te gaan:
- 'k Zal maar een eindje gaan fietsen. -
En meteen stapte ik naar het tuinhuisje, om mijn fiets te halen.
Tip, tip, tip, daar kwam ze me achterna over de nette kiezelsteentjes.
- Neen Henricus, vandaag kan je nog niet, hoor.... -
Maar ik duwde m'n fiets al voor me uit, en maakte er een dreigend gebaar mee, mama's kant uit. Och, ze had natuurlijk zonder enig levensgevaar kunnen blijven staan, en het wiel kunnen beetpakken. Maar voor vrouwen als mama heeft elke fiets, zelfs een stilstaande, de dreigende suggestie van over-rijden, en dus week ze op zij, en liet me passeren. Ik duwde m'n fiets voor me uit, en dacht: als ik maar eerst de keuken gepasseerd ben, met die twee meiden die me daar kunnen tegenhouden als mama ze waarschuwt....
Mama liep achter me aan:
- 'k Geloof nooit, dat papa dàt goed zou vinden, Henricus, luister nou 'es. Van mij, och, van mij mag je desnoods, maar papa zie je; laten we 't vanavond aan papa vragen, heus.... -
Ik, vlegelachtig, maakte dat ik de keuken door kwam; maar toen gilde mama: - Hou de deur dicht, Maal, hou de deur dicht! -
En Maal, die de situatie begreep, was al naar de buitendeur gesneld, en stond daar geposteerd. En zij bewoog niet eens, toen ik mijn voorwiel dreigende bewegingen tegen haar rokken liet maken.
Ja, daar stonden we.
Ik draaide me om, en vroeg: - Hoe moet het nou? -
- Neemt u 'm de fiets àf, mevrouw! - stookte de gevaarlijke Maal; ik liet m'n fiets weer 'n kleine uitval doen, maar ze schopte ongegeneerd tegen de voorband. Ik alarmeerde hevig met de fietsbel, en mama scheen daarin iets als de aankondiging van een storm-aanval te horen.
- Henricus! - zei ze dus, streng vermanend, - Henricus! Je weet wat ik gezegd heb: papà. Ik laat je niet gaan, of papà... -
| |
| |
- Belt u 'm dan op - zei ik opeens, met m'n hoofd de kant van de telefoon uit knikkend, en bij wijze van aansporing m'n fietsbel weer bespelend.
Mama keek twijfelmoedig de gang rond. Dat werd vechten en worstelen en kalk-van-de-muur en de gong omver, en herrie, en schandaal voor de buren, en aanbellen door de politie, wat er was.... En eeuwige verplichting aan Maaltje, en missen van de glorie van handig-leidende moeder... Ze greep de horen en belde papa op. En wij luisterden, in geduldig wachten: Maaltje voor de gesloten buitendeur, en ik leunend op de fiets.
- Ja luister 'es man. Ja. Nou 't bevalt me niks nee. 'k Heb 'n tijd met 'em zitten praten - dat vertel ik je later wel 'es allemaal, en toen is-ie dan opgestaan. Wou eerst niet eten, lusteloos, hè, maar eindelijk dan toch.... Ja, z'n maag sprak, jà. Ja, maar zie je, hij laat z'n hoofd zo hangen, en dat bevalt me maar niet. Op 't ogenblik slentert-ie nou hier rond, en zucht. En gapen, o je wordt naar, als je 'm ziet gapen. En nou heb ik zo'n idee, hè, als-ie 'es een eindje ging omrijen op de fiets.... -
Op dit moment stapte Maaltje verontwaardigd van de deur vandaan, en schoof sprakeloos langs ons, en verdween in de keuken, en smeet de keukendeur achter zich dicht.
- O nee als je 'm zàg op 't ogenblik zou je daar óók maar je mond over houen. Het kind hèb wat. Maar enfin. Es een eindje omrijen zeg ik.... Tot de koffie, ja, natuurlijk. Och, hier in de buurt, en als 't 'em niet bevalt kan-ie meteen weer naar huis komen.... Nee maar ik wou het jou toch eerst vragen.... Dàt zal wel, och fietsen zijn ze altijd voor te vinden hè.... Dus dan zal ik dat maar.... ja zo wijs is-ie zelf wel. Dag hoor. Ja? O, 'k ben blij da 'k 'em alweer zóver heb, daarvan niet. Vanmiddag? Nou vanmiddag is-ie in ieder geval terug.... Ja hoor 'es, een zuster is nog geen moeder.... O nee, laat ze dàn asjeblieft wegblijven. Laten jullie mij nou 'es met 'em begaan.... Da's wat anders, enfin dat leg ik 'r wel uit ja. Dus dan , ja, goed, Dág. -
Ik duwde m'n fiets al naar de deur.
| |
| |
- Pa hàd eerst nog 'n beetje bezwaar, maar toen heb ik gezegd.... -
- Ja mama, 'k heb het gehoord, 'k stond er immers bij? Och, doet u nou de deur even open, dan kan ik.... -
En ach, die dirigerende moeder van me. Daar hielp ze me liefjes met de deur, en riep - Voorzichtig maar! - en keek me nog even na, toen ik wegtrapte.
* * *
Hoor nou dat koor van opschepperige opvoedsters en opvoeders eens los komen!
Ze kwebbelen zo hevig, dat ik waarachtig niet eens ongestoord verder kan gaan met mijn verhaal, dat trouwens zowat is afgelopen ook.
O! Puh! Wat hadden ze 't allemaal beter geweten dan die sukkelige ouders van mij!
Ze zouden dit en ze hadden dàt....
Bluf, m'n beste dames en heren. Bluf, en anders niet. U had het óók verloren. Wees stil en dankbaar, dat uw zoons en dochters geen grijze kinderen zijn, want als puntje bij paaltje komt, dan kunt ge 'n bedroefd beetje beginnen tegen een kind, dat anders wil dan u. Wees verstandig, en laat het nooit zo ver komen, dat ge de krachten gaat meten....
Het enige, wat u onderscheidt van mijn arme sukkel van een mama, het énige is: uw handiger manier van retireren; ge loopt niet zó in de kijkert, uw nederlagen zijn niet zo duidelijk. Maar vergis u niet; gij staat niet openlijk te kijk in een verhaal, beschreven door een grijs kind, dat onbarmhartig de waarheid schrijft. Gij kunt uw verliesjes wegmoffelen; het werkelijke leven is vol van handige schuilhoekjes en bedriegelijke omweggetjes, en daardoor kunt gij, bluffende dames en heren, die zo geweldig de baas zijt over uw kroost, u de weelde permitteren net te doen, alsof ge leidend vooraan gaat, ook wanneer ge als een lammetje de feiten achternaloopt. Terwijl die arme vader en moeder van mij maar
| |
| |
hebben af te wachten, in hoe verre ik ze genadig wil behandelen in dit verhaal; en erg verre is dat niet....
Trouwens, de opvoeders-verwaandheid is iets als een hagedissen-staart, als het tenminste waar is, wat wij als jongens elkaar van die hagedissen-staart vertelden: dat-ie telkens weer aangroeit, al had je hem nog zo radikaal af getrokken:
Terwijl mama, na me uitgelaten te hebben, van de voordeur naar de keuken wandelde, kweekte zij waarlijk alweer in zichzelf de heilige overtuiging, dat ze bezig was, het lastige geval-Henricus met wijze takt te behandelen; ze boekte 't om te beginnen als een sukses, dat ze me tot opstaan en ontbijten gekregen had, en ging, met dit sukses tot basis, tegen Maaltje in de keuken een tweede verbeterde editie voordragen van haar telefoniese onderhandeling met papa. Konstrueerde vervolgens haar nieuwe opgaaf: nu kwam het er op aan, me bij m'n thuiskomst, straks, over te halen tot normale deelname aan de koffie-tafel. En zo zou ze Henricus wel weten te bewerken, om de hongerstaking die hij begonnen was, op te geven....
En hoewel die hele hongerstaking puur fantasie van mama was - weldra twijfelde niemand er aan, of het had werkelijk in mijn bedoeling gelegen, zo'n staking te ondernemen; zelfs de nuchtere Maaltje voegde me bij m'n thuiskomst toe: - As je mijn jongen was, ik liet je stil een paar dagen begaan, je zou vanzelf wel weer trek krijgen. -
Ik begreep dat toen niet dadelijk, en bracht haar tot plotselinge razernij door te zeggen: - Je jongen? Bèn je dan nog niet geëngageerd? En.... wáár zou ik trek in moeten krijgen? -
Maar ik wàs nog niet thuis. Ik fietste nog rond; en aan mijn gapen bemerkte ik, dat aan de oppervlakte van mijn onderbewustzijn het probleem: wat nu verder? naar behandeling solliciteerde.
Ik wist die behandeling uit te stellen tot het Vondelpark. Daar ben ik bij een laantje afgestapt, en heb m'n fiets tegen een bank gezet, en ben er naast gaan zitten. De moeilijkheid is deze, zei ik
| |
| |
tot mezelf: je bent pas zestien jaar, en nou verlangt de hele wereld de aanstellerij van je, dat je in de rats zit, hoe in je verdere leven aan een boterham te komen. Er zijn hele drommen mensen die niks uitvoeren, dan elke dag het eten op-eten dat men voor ze klaar zet; hoogstwaarschijnlijk heeft je oue heer al geld genoeg, en in ieder geval ‘verdient’ hij met z'n zaak al geld genoeg, om z'n zoon te laten rentenieren; maar in zake het rentenieren heerst er nu eenmaal zekere moraal, dat iemand van zestien jaar niet behoort te weten, dat het bestaat. Van zes-en-twintigjarige renteniers is de wereld vol; maar zestienjarige renteniers zijn ontoelaatbaar, tenzij ze, zoals mijn zuster Nel, meisjes van nette familie zijn.
Je moet dus nog 'n jaar of tien de komedie vertonen, beducht te zijn voor je boterham; hoe speel je die komedie het best?
Geacht koor, schep nu toch niet op. Verbeeld u nu toch niet, dat u tegen die filosofie van mij wel raad zou hebben geweten. Als u een goed gesitueerde familie bent, dan geeft u je zoon, al voert-ie geen steek uit, alle dagen z'n eten, en op tijd schoon goed, heus; en u laat hem niet voor schandaal lopen, en dus krijgt-ie, net zo goed als een normaal zich tot de strijd om de boterham voorbereidend individu, van tijd tot tijd een nieuw pak; en u laat geregeld z'n schoenen repareren, enfin, u blijft voor hem zorgen. Ge kunt niet anders; en onderhand zoekt ge maar steeds naar een aksepteerbare vò;rm voor zijn vastbesloten rentenieren. Ge ‘zet hem in een zaak’, of ge laat hem ‘studeren’ in het buitenland, vanwaar de lui-ste ezels terugkomen als achtenswaardige intellektuelen; ge vindt er wel wat op, heus. Als het jongemens maar vastbesloten genoeg is, dan laat gij hem stiekum rentenieren, totdat hij de leeftijd heeft, waarop uw maatschappij het openlijk rentenieren tolereert.
Ik, dank zij mijn grijsheid, was zo vastbesloten als nog nooit een jong-mens geweest is; en zag met volkomen helderheid waar
| |
| |
de eigenlijke moeilijkheid zat: in de vorm, die ik voorlopig te kiezen had voor mijn rentenieren. En weldra was ik het met mezelf over die vorm ook eens: bij papa op kantoor, bij papa ‘in de zaak’. Daar zat een schat van mogelijkheden aan komedie-spel in, dat mijn familie tegenover de buitenwereld kon vertonen.
En glimlachend besteeg ik m'n fiets, en trapte.... naar de Leliegracht, om regelrecht met papa te onderhandelen, als mannen onder elkaar, zonder dramatiese en romantiese begeleiding door vrouwvolk.
M'n komst op het kantoor verwekte een beetje opschudding. Chris maakte duidelijk aanstalten, een hartig woordje met me te spreken; maar ik negeerde dat en vroeg nadrukkelijk naar papa. En toen ik hoorde, dat papa d'r niet was, zei ik, dan maar weer weg te gaan. - Waar ga je dan naar toe? - vroeg Chris, waarlijk ietwat geagiteerd, en meelopend tot op de stoep. Maar ik zat al weer op m'n fiets en wuifde hem familiaar schoonbroederlijk toe: - Dan kom ik nog wel 'es terug, hoor. Aju! - Hij riep me nog wat na, maar dat verstond ik al niet meer; en ik fietste naar huis met een gevoel, alsof ik met papa 't zaakje al in orde had gekregen. 'k Wist trouwens ook wel, dàt het in orde zou komen: was de ‘oplossing’ waartoe ik besloten had, niet de allerbeste?
Toen, thuis, na 't leuke intermezzo met Maaltje in de gang, mama in volle aktie:
- Zo, bèn je daar alweer. Nou da's goed. Maar hoor 'es Henricus, nou moet je niet zeuren of zo, nou ga je behoorlijk mee koffie-drinken hoor. -
Ik gunde haar wel enige voldoening en trok een lusteloos gezicht: - Och, mama.... -
En zij dadelijk gretig:
- Nee nou moet je niet zaniken. Zonder eten op tijd kan nièmand, hoor. -
Zuchtend liet ik me aan tafel neer.
| |
| |
Mama, met een erg krampachtige glimlach, bediende me, en zei onderhand, zonder me aan te kijken:
- Je bent nog op de Leliegracht óók aan geweest, hè? -
Dat oue wijf van een Chris had dus getelefoneerd, begreep ik. Zou waarschijnlijk tijdens de koffie geducht konfereren met Nel; en Nel zou 's middags zwaargeladen op bezoek komen om me méé te ‘bewerken’.... Vaster dan ooit kwam m'n besluit te staan, de zaak geheel alleen onder vier ogen met papa in orde te maken; en dus antwoordde ik:
- Ja, 'k had papà willen spreken. -
- Maar dat wist je toch, dat papa de stad uit moest? -
- Dacht ik niet meer aan. Maar met middageten is-ie toch thuis, nietwaar? -
- Ja, natuurlijk. Hier is de kaas. Maar.... toe, één sneetje met kaas moet je toch nemen (ik had er juist twee tegelijk op m'n bord gelegd). Maar, wat had je dan tegen papa willen zeggen, vent? -
Dat ‘vent’ kwam er heel eigenaardig achteraan. Mama had weer onwillekeurig gesproken als tegen een volwassene, en nu wou ze dat weer ongedaan maken, door ouderwets-kinderachtig te besluiten.
- Ik had een en ander met papa willen regelen - sprak ik koeltjes.
- O juist ja. Ja je was van ochtend erg lelijk tegen papa. Erg onbegrijpelijk ook hoor. -
- Ja, 'k wou nou eindelijk maar 'es bégrijpelijk met 'em praten.... -
- Met ‘hem’? Praat je zó over je vader? -
Zij trachtte een wéreld van opvoedend verwijt in de blik te leggen, waarmee ze me aankeek. Ik werd er draaierig van. Dat kan me een middagje worden, dacht ik, vooral als Nel ook nog d'r hele voorraad duiten in 't zakje komt doen. Gauw door-eten maar, dat ik wèg ben, voor die komt. En grimmig zwijgend verslond ik m'n boterhammen.
Mama zuchtte.
| |
| |
- 'k Moet zeggen, 't is een mooie manier van praten over papa.... -
Eér ik het kon tegenhouden, liet ik een afgrijselijke geeuw door de kamer loeien; mama schrok, en zweeg opeens zielig. 't Is toch beroerd jammer, dacht ik, dat elk verstandig woord-van-uitleg die goeie moeder van me onverbiddelijk nog meer van streek moet maken. 't Zal zelfs een krachtproef zijn, het met papa te proberen!
We zaten daar zó stakkerig bij elkaar, dat ik opeens besloot, de koffiedrinkerij maar te beëindigen.
'k Stond op.
- Wat ga je doen? - vroeg mama nederig. Akelig-nederig; en dat irriteerde me zo, dat ik voelde, haar het volgende ogenblik aan te zullen spreken met ‘mens’, als ik niet oppaste.
M'n fiets stond nog in de gang; wat mama allemaal vanuit de kamer jammerde en even later zelfs van de stoep af me na-riep, ik weet het niet meer. 'k Weet alléén nog, dat ik verwoed wegfietste, ondanks zeker vaag gewetensknagen, dat ik zo ruw tegen m'n moeder deed.
Maar van dat gewetensknagen werd ik al gauw verlost: ik kwam Nel tegen, en dacht: O, nou heeft mama het ergste alweer gehad: over een kwartiertje heeft ze het meest-geschikte gezelschap, om het geval mee te bebabbelen. En ik belde zó nadrukkelijk, dat Nel me wel zien moest, en ik wuifde haar vrolijk en hartelijk toe.
Nel, het deftige jonge mevrouwtje, vergat zich zo, dat ze stil stond en me iets naschreeuwde.
- Mens, hou je kalm. Aju! - riep ik terug, en ik fietste door. Daar is later door die lieve Nel van gemaakt, dat ik een hele poos treiterend om haar heen ben blijven rijden onder het uiten van allerlei gemene vloeken en verwensingen. 'n Bewijs, hoe fijn mijn zuster onze verhouding op dat ogenblik heeft aangevoeld; maar overigens weer pure fantasie; want ik was een veel te grijs kind om me zó te laten gaan.
Wel dacht ik: nou, die heeft óók voortgemaakt met koffiedrinken; Chris heeft zeker gezegd: ga d'r maar gauw naar toe.
| |
| |
En die gedachte was het begin van een heel gedachten-spinsel, waaraan ik die middag werkte, tot ik eenzaam langs de gladde wegen van de Haarlemmermeer kwam te peddelen. Met als eindresultaat toch weer die konklusie: 'k moet het onder vier ogen, met m'n vader-alléén, in orde maken.
|
|