| |
| |
| |
XVIII.
Nel was getrouwd. Neen, van de trouwerij vertel ik niets meer. Nel is getrouwd, zoals iedereen die onze familie zo'n beetje kent, begrijpt dat het gegaan is: keurig; en toen op de huwelijksreis gegaan, óók keurig. Een volle maand, Chris z'n vakantie, wat héél goed uit-kwam, want toen kon papa half Julie in vakantie nemen.
Met aandoenlijke trouw kwamen Nel d'r ‘ansichten’, en mama beleefde glorie op glorie, als ze de visite overbluffen kon met deze illustraties van het goede huwelijk, dat Nel gedaan had.
Toen kwam ik te sjezen voor mijn overgangsexamen. Hoe, dat heb ik door m'n ongeregelde manier van vertellen, al uitvoerig uitgelegd, zodat ik er verder wel over zwijgen kan.
Maar toen begon voor mijn arme ouders een beroerdigheid, waar ze geen raad mee wisten. Na de eerste ontsteltenis van mama en de bittere verzekering van papa, dat-ie 't had zien áánkomen - scheen men het als vanzelfsprekend te beschouwen, dat ik maar weer van voren af aan die tweede H.B.S.-klas zou ondernemen. Mama begon zelfs al maatregelen te nemen, om haar kennissen in de waan te brengen, dat ik ‘overgegaan’ was; en papa opperde het vage plan, om 'es met die direkteur te gaan praten over privaatlessen; wou, geloof ik, me omringen met een staf van privé-leraren, die me dan met vereende krachten verder die H.B.S. moesten door-slepen.
Ik heb toen ernstig nagedacht, en kwam tot een verrassende ontdekking: ik zag het bespottelijke van m'n ouders, om te menen, dat zulk verder-op-die-H.B.S.-blijven eenvoudig van hùn beslissing afhing.
| |
| |
Deze bespottelijkheid is geloof ik, zo goed als regel. Maar heeft men zich wel eens afgevraagd, hoe het zou gaan wanneer per ongeluk de jeugd eens oog voor die bespottelijkheid kreeg? Neen, hè; welnu, dan kon het nu volgende stuk van mijn vertelling voor deze en gene wel eens 'n beetje leerzaam zijn.
We zouden ‘huren’ ergens in Gelderland; in een ‘pension’, waar mama een geheel publiek van ‘andere gasten’ tot haar beschikking had om de zaligheden harer bevoorrechte positie aan te beleven - en van waar papa zich ten minste nog 'n keer of wat kon laten wegroepen voor ‘zaken’ naar Amsterdam. Papa zat even de brief te schrijven, met de definitieve afspraak.
Het ging over de datum; tot hoelang we precies zouden huren.
- Wanneer begint jouw school ook weer? - vroeg papa aan mij. Zonder het flauwste vermoeden van wat er komen zou.
- O, dàt doet er toch niet toe - antwoordde ik glimlachend.
Mama, even weinig vermoedend waar 't heen ging als papa, viel dadelijk in:
- Nou, domme jongen, we moeten toch terug zijn vóórdat je school weer begint! -
- Waarom? - vroeg ik, koud-onnozel.
Ze lachte.
- Nou, pa en ik kunnen toch niet buiten blijven logeren als jij hier al weer alle dagen naar school moet? -
- Ja, maar wie zegt er dan dat ik weer alle dagen naar school ga? -
Mama begon een serie gebaren om een uitroep van verbazing in te leiden; maar papa zei kortaf, en nog steeds onbekommerd-zakelijk:
- Nou ja, maar wanneer begint je H.B.S. weer? -
- Ik gà niet meer naar die H.B.S.! -
- Vráág ik je niet, snotneus. 'k Vraag wanneer-ie weer begint. -
- Gaat mij niet meer aan. -
'k Geloof, dat m'n ongelooflijk-brutale antwoord niet verstaan werd door papa, want mama overschreeuwde het door te ratelen:
| |
| |
- Nou, dat steekt toch niet op één dag. In September begint-ie weer, de hoeveelste weten we nog niet precies, maar niet eer dan September, dus schrijf dat we blijven tot eind Augustus. Och, en dan is ook eigenlijk de goeie tijd voorbij, de avonden worden al langer, en 't wordt 's avonds al gauw te fris voor buiten, en iedereen is alweer in de stad - schrijf maar tot eind Augustus. -
Papa hàd al geschreven, terwijl mama doorratelde; toen, de brief dichtplakkend, keek-ie mij aan, en vroeg:
- En wat zanikte je nou eigenlijk van 'k ga toch niet naar die H.B.S.? -
Ik beraadslaagde even met mezelf, hoe nu zonder scène m'n, toch niet domme, vader tot besef van de juiste machtsverhoudingen te brengen; en natuurlijk nam mama zonder aarzelen de afwerking vast op zich:
- Och, Henricus moppert nog wat, hij is er natuurlijk nog niet over heen, dat-ie weer gezakt is, hij is een beetje humeurig nog, maar als we maar eerst een lekkere vier weekjes met ons drietjes vakantie hebben gehad, dan is-ie zelf weer blij als de H.B.S. weer begint, dan verlangt-ie zelf weer.... -
Papa had mijn antwoord niet eens afgewacht, en was onder mama's redevoering al naar de gang gelopen om z'n hoed te pakken.
- Nou 'k doe de brief meteen wel even op de post - riep-ie van uit de gang, en weg was-ie.
'k Was met mama alleen.
- Hè, Henricus? - zei ze onnozel.
Ik zuchtte, en verwenste mijn zachtmoedigheid, om niet te hard te willen zijn tegen deze ouders van me. En die goeie mama legde dat zuchten op haar manier uit:
- Heb je zó het land om d'r weer naar toe te gaan? -
- Och nee; alleen-maar: ik gà niet meer. -
- Maar 't zal wel meevallen. Je hebt alles al tweemaal gehad.
en als papa nou bijtijds voor die privaatlessen zorgt. -
- 'k Doè het nou eenmaal niet. -
| |
| |
- Jamaar lieve jongen, luister nog 'es. Je moet toch weer naar die H.B.S. om verder te leren, dus dan is het toch het verstandigste, om met nieuwe moed je best te doen? -
- Ja, kan allemaal wel; maar ik ga d'r niet meer naar toe, dàt is het. -
Het werd een eigenaardige worsteling. Mama sprak me hoe langer hoe meer moed in, en verviel daarbij in de afgrijselijkste boekentaal, van ‘toekomst’ en ‘wilskracht’ en ‘nieuwe kracht’ en ‘aanvatten’, en ik probeerde door 'n kalm maar grimmig herhalen van m'n besluit om niet meer naar de H.B.S. te gaan, haar te doen beseffen, wàt er eigenlijk aan de hand was. En, gelukkig, tenslotte won ik het in zoverre, dat ze op een gegeven ogenblik zei:
- Maar je doet óók maar net, of je doen kan wat jij wil. Of je al koppig wordt, dat geeft je niks. Het móet van papa, snap je dàt? -
Ik grinnikte, voldaan, dat het die kant uitging.
- Ja lach nou maar niet, Henricus, papa is de baas, dat weet je toch ook wel. Papa en ik weten wat goed voor je is, en wat papa en ik willen, gebeurt. -
- Dan moet u nou 'es opletten, mama - zei ik welwillend, - ik ga niet meer naar die H.B.S., zeg ik. -
Ze keek me aan, geschrokken. En toen las ik voor het eerst in haar blik, wat ik er later zo dikwijls in las: twijfel, of ik wel helemaal bij m'n verstand was. Een ogenblik duizelde ze blijkbaar van medelijden met zich zelf: wat dit voor haar 'n ellende zou zijn: 'n kind, dat niet helemaal.... Maar meteen wist ze zich weer aan die nachtmerrie te ontworstelen, en ze sprak, alsof ik nog 'n jochie van zes jaar was:
- En hou nou maar op met die ondeugendigheid, anders vertel ik het allemaal aan pa, wat je hebt durven zeggen, lelijke brutale jongen, leren jullie dat op die H.B.S. in plaats van wat je leren moet? Foei. Nee stil nou maar, ik wil het niet meer horen. -
| |
| |
Ik wàs stil. Ik had het gevoel, nu graag met de nodige verwoedheid een sigaar in zeer snel tempo op te willen roken.... maar ik wist ook, dat m'n opstand begonnen was.
* * *
M'n opstand. Het zou nutteloos zijn, van dag tot dag de historie te verhalen daarvan. De grote moeilijkheid was: ze te doen begrijpen, hoe volslagen machteloos ze waren. Ze als 't ware op te voeden tot het begrip van hun machteloosheid. In 't begin mislukte die opvoeding volkomen: men zweeg eenvoudig over 't hele geval, en ging met me uit logeren alsof er geen vuiltje meer aan de lucht was. Ik ben op het ogenblik te veel vervuld van de herinnering aan dit in z'n soort grote opstand-drama, om te kunnen vertellen van de logeerderij in dat pension, hoewel die op zichzelf ook heel interessant was. Eind Augustus waren we weer op de Nassaukade terug. 2 September zou de H.B.S. beginnen. De opstand herleefde plotseling, toen mama begon over de boeken. Nieuwe boeken hoefde ik zeker niet te hebben?
- Helemaal geen boeken - sprak ik.
Mama werd kwaad.
- Dáár; begint-ie weer. De hele vakantie doet-ie net, of-ie gehoorzaam zal zijn, en nou begint het gemopper weer. Maar nóu krijg je met je vader te doen hoor. -
Ik kréég met mijn vader te doen. Hij deelde me mee dat ik niet meer zeuren moest, want dat het toch niet gaf. Dinsdag de tweede móest ik. De eerste dag was misschien 'n beetje onplezierig - maar daar was ik gauw genoeg overheen. - Afgelopen. Je gaat. -
Het was werkelijk 'n beetje komies. Hij twijfelde nog geen ogenblik of dat klopte: hij zei eenvoudig, dat ik ging, en dan was verder het heelal zo ingericht, dat daarop volgde, dat ik ging.
- Heus papa, ik doe het niet - zei ik nog.
'k Geloof niet eens, dat-ie 't gehoord heeft....
| |
| |
De avond van de eerste meende ik, toch nog, voor de zuiverheid der verhoudingen, te moeten waarschuwen, en vóór papa van tafel opstond, zei ik kalm:
- Luistert u nou 'es allebei. Morgenochtend begint de H.B.S. -
Mama knikte goedkeurend. Dacht waarschijnlijk, o, hij wil 'n belofte afleggen, aardig toch van 'em.
- En ik ga d'r niet naar toe - sprak ik, me speciaal tot papa wendend.
- Nou het zal wel meevallen.... - begon die.
Maar ditmaal begreep mama me beter dan hij, en ze viel jammerend uit:
- Dat zegt-ie nou telkens en telkens. Daar plaagt-ie nou telkens en telkens z'n arme moeder mee. Hij wil niet meer zegt-ie. En om jou geeft-ie geen steek. Hij is van plan z'n eigen kop te volgen zegt-ie. Hij zegt dat jij 'm toch niet dwingen kan als hij niet wil. Je moest 'es weten wat-ie allemaal zegt. -
Papa keek me aan, nu toch een beetje verontrust.
- Wat zijn dat nou voor kunsten? -
- Nou, dat ik morgenochtend niet ga. -
- En je bent ingeschreven. -
- Kan me niks schelen. -
Papa keek me wéér aan; mama jammerde, ik weet niet eens meer, wàt ze eigenlijk allemaal zei.
- Wàt kan je niks schelen? - vroeg-ie toen, en ik hoorde dat-ie met moeite een uitbarsting van woede tegenhield.
- Of u me weer ingeschreven hebt. Ik ben niet gevraagd... -
- Hij-is-niet-gevraagd! - herhaalde mama met een zwakke poging om sarkasties te zijn.
- dus, dus... dus je zegt dat je 't verr... dat je 't verrr... -
Hij stond op, wit. Nou werd het ranselen, begreep ik. En mama ook:
- Denk er om, och denk er om, sla nou maar niet, hij zal het wel doen, hij gaat wel. Hè, je gaat morgen wèl, hè Henricus? -
Ik had geen gelegenheid om te antwoorden, want mijn arme vader had me beetgepakt en ranselde al.
| |
| |
'k Had al lang vooruit vastgesteld, hoe ik daarop reageren zou: niets tegen-doen, lijdzaam ondergaan. Maar de eerste halve minuut lukte dat niet erg, en kon ik niet nalaten, tenminste m'n hoofd zo'n beetje te beschermen met m'n armen, en te trachten onder de neerregenende slagen uit te komen. Maar toen hoorde ik de gekke bewering, waarmee papa de tuchtiging begeleidde:
- Nou heb je je zin, daar heb je om gevráágd! -
En plotseling had ik de kracht, om met neerhangende armen te blijven staan als een gewillig lam.
'n Visioen doorvloog me, misschien een herinnering; ik was die vader, en vóór me stond het lieve tere kereltje met z'n dunne halsje, het wezentje dat je alleen-maar strelen en zoenen kon altijd. Ik wist, dat ik niet kón slaan....
M'n vader kón het ook niet meer, en trachtte z'n figuur te redden door z'n afgezakte manchetten weer z'n mouwen in te peuteren. Mama zat hele verhalen te gillen, en tot m'n innige voldoening grauwde papa tegen haar:
- Och, hou jij toch je malle bek! -
Het scheen mij het meest takties, me nu een ogenblik terug te trekken, opdat zij ongehinderd met elkaar beraden konden, - wat ze natuurlijk nog nooit hadden gedaan.
Ik stapte naar de deur.
- Waar ga je naar toe? - gilde mama angstig.
- Naar de W.C. - antwoordde ik kalm, en men liet mij in vrede naar dit veilige oord vertrekken.
In de gang liep Maaltje; de keukendeur stond open; daar leunde, duidelijk-bevend, het andere dienstmeisje tegen de deurpost.
- Je staat zeker klaar om de politie op te bellen? - vroeg ik.
- Je moest je schámen, schandaal - zei Maaltje.
En terwijl ik de W.C.-deur achter me dichttrok, hoorde ik haar tegen 't andere meisje zeggen:
- Hij huilt niet eens! -
| |
| |
Er wordt tegenwoordig zo druk geschreven en gesproken over het nut van de film. Maar heeft men wel eens bedacht, hoe 'n uitstekend opvoedingsmiddel voor opvoeders de film zou kunnen zijn? Ik voor mij ben er zeker van: iedereen die op de film eens zo'n scène als ik daarnet getracht heb te beschrijven, gezien had, zou genezen zijn van zo'n opvoedingsmethode. Het is o zo gemakkelijk gezegd: 'n flink pak voor de broek. Maar de film zou onbarmhartig aantonen, wat er bij een zestienjarige van die ‘flinkheid’ terechtkomt. De zieligheid van het bedrijf, de stakkerigheid, de botte domheid zou er van afstralen. En de belachelijke lelijkheid. Neem nou zo'n achtenswaardige kerel als mijn papa. Zie hem op z'n kantoor zitten met aangenaam-aandoend aplomb; of in konferentie met twee direkteuren wat fladderende papieren doorkijken met een wachtende typiste achter zich; zie hem rustig biljarten, en met één woord iets bestellen aan de kelner; zie hem met een kennis een taxi pakken, en terwijl de ander al plaats neemt, nog even de chauffeur 't adres geven; zie hem thuis komen, op de stoep z'n sleutels al opdiepend uit z'n broekzak. En zie dàn diezelfde man in z'n zelfde goed-zittende heren-kleding malle schutterige stoei-bewegingen maken, maar met een akelig-verwrongen gezicht; allerlei gekke standen aannemen, 'n zeer on-rythmiese dans uitvoeren om een smalle slappe pop heen; een ellendig gevoel van wanhopige schaamte zou toch over je komen, als je die metamorfose op de film eens op je gemak kon gadeslaan?
Alleen - die film zou 'n beetje moeilijk te maken zijn; spéélde men zo'n scène, ach hemel, de kunst gaat ver - dan werd-ie waarschijnlijk nog indrukwekkend. Nee, de echte malle werkelijkheid zou de film moeten geven, de werkelijkheid die van mijn vader een volslagen Jan Klaassen maakte, met z'n ‘Hou jij je malle bek’ tegen Katrijn.
Ik kwam weer de kamer binnen.
Het rook er naar Eau-de-Cologne, dus mama had hoofdpijn. Ze zat uit het raam te staren, en wreef af en toe haar ogen droog,
| |
| |
met haar hand natuurlijk, want haar zakdoek zat met Eau-de-Cologne, en zo iets wrijf je liever niet in je ogen.
Papa rookte; aan z'n hele wezen was te merken, dat-ie zichzelf ook als Jan Klaassen had gezien. Toch begon-ie koppig:
- Hoe laat moet je d'r morgenochtend zijn? -
- Waar? - vroeg ik.
- Hoe laat je d'r morgenochtend zijn moet! - schreeuwde papa.
- Ik moèt nergens zijn - zei ik, onwillekeurig óók 'n beetje schreeuwend.
Hij werd weer wit. Hij stond weer op.
Ik hield z'n sigaar in de gaten. Als-ie die weglegt, dacht ik, wordt-ie waarachtig wéér handtastelijk. Maar gelukkig was mama d'r ook nog. Die deed net als een wekkertje dat onverwachts begint af te lopen, en hield een idiote improvisatie betreffende de almacht der ouders over de kinderen. Een ogenblik was ik bang dat papa weer over d'r malle bek zou beginnen; maar neen, hij blies glimlachend een grote kolom rook recht omhoog, en zei niets anders dan: - Zèg! -
Mama betoogde dóór.
- Zèg, - herhaalde papa, nu bijna met een lachje, zodat ze plotseling zweeg en hem nieuwsgierig aankeek.
- Zèg, - en hij wees haar mij aan - ik weet het goed gemaakt. Jij neemt morgenochtend het jongetje aan je hand mee, en je brengt 'em d'r even naar toe. -
- Ik zou je danken, hij is in staat om midden op straat te gaan liggen en 'em te laten slepen, om schandaal te maken. Als-ie nou geen váder had, dan.... maar hij hèb nog een vader, en zolang.... -
Papa kreeg plotseling een zéér helder ogenblik.
- Jij gaat naar boven, naar je kamertje - onderbrak hij mama's dreigende redevoering, - en als we je nodig hebben, laten we je wel roepen. Opgemarcheerd! -
Ik gehoorzaamde zonder aarzelen. 't Was werkelijk: gehoor- | |
| |
zamen. Ik was slechts oproerling tegenover abnormale ouderlijke aanmatiging; maar dit bevel was er een uit de normale sfeer. Als papa gezegd had: - En gauw 'n beetje! - dan had ik gehóld, zonder bedenken.
Op m'n kamertje ging ik uit het raam liggen kijken naar de stadstuintjes, waar hier en daar iemand vredig aan 't gieten was, en één van de buren werkte met een sproeier. Ik dacht natuurlijk na. Niet meer naar de H.B.S. Maar wat dan wel? En die vraag maakte me aan 't gapen. Zodra ik dàt probleem aanpakte: wat dan wel, overviel me al maanden lang een goddelijke lusteloosheid: aan de uitwerking van dat probleem, daar was immers geen beginnen aan! Ik bracht het niet verder, dan tot gapen. Bovendien begonnen weldra m'n ellebogen zeer te doen van die harde vensterbank, en ik dacht: laat de hele rommel verrekken, ik ga 'n beetje lezen. Bij 't naar binnen werken van m'n bovenlijf stootte ik daarna op 'n gemene manier m'n achterhoofd tegen de onderkant van het opgeschoven raam. Ik dacht waarachtig, dat m'n vader gluiperig naar binnen was gekomen, en me met 'n stok een klap gaf, en éér ik het wist, gaf ik met m'n ene been een nijdige trap achteruit. Meteen snapte ik hoe 'k me vergiste, en keek glimlachend het lege kamertje rond. Maar ik zag met volkomen helderheid in, dat ik slechts door een betrekkelijke toevalligheid m'n vader géén trap had gegeven; en ik begreep: het wordt oppassen voor de oude heer, anders krijgt mama het nooit-gedachte schouwspel te verwerken van een vèchtende familie.
Zeker, zeker, ik geef toe, dat het ontzettend zou zijn geweest, en ik kan me begrijpen, dat hier en daar 'n goedaardig lezer het eigenlijk schandalig vindt, dat ik maar zo doodkalm dergelijke verschrikkelijke mogelijkheden bespreek. Maar het is wel 'es goed als sommige mensen horen wat er alzo in een zestienjarige jongen kan omgaan, als de ouders denken dat de kinderlijke onderdanigheid nooit 'es een grens bereikt. Er komt een leeftijd, dat het ‘flinke pak voor de broek’ maar theorie moet blijven, want men
| |
| |
is dan niet meer zeker, op wèlke broek het flinke pak terecht komt....
Enfin, ik ben eindelijk maar, languit op m'n bed, gaan liggen lezen. Een boek. 'k Behoorde me eigenlijk levendig te kunnen herinneren, wèlk boek of wàt voor een boek. Nietwaar, die avond van eenzaamheid na zulk een heftig gebeuren, die moet me toch nog tot in de kleinste biezonderheden levendig voor de geest staan. Maar ik weet d'r niets meer van af, van dat hele boek niet. Wel herinner ik me iets anders: onder het lezen dreinde het telkens door m'n bewustzijn: 'k had eigenlijk m'n schoenen eventjes uit moeten trekken, voor ik op 't bed ging liggen.
- Nou, doe het dan even. -
- Ja, 'k zal 't maar even doen - antwoordde ik mezelf heel welwillend, zo onder 't lezen door. Maar dóén deed ik het niet. En het dreinde weer:
- Je schoenen! -
Met m'n ene hand maakte ik een beweging, om te beginnen aan het losrijgen van een veter - maar toen bleef die hand verder maar stil m'n ene scheenbeen vasthouden.
- Leg er dan tenminste een krant onder - dreinde het in me.
- Da's een idee - dacht ik, en als er een krant binnen m'n bereik gelegen had, nou dan was ik tot de daad gekomen; maar ik zag nergens een krant.
Bovendien zou ik die krant telkens weer hebben moeten verleggen, want liggend te lezen valt in de praktijk niet mee, en om een haverklap zocht ik een geschiktere houding.
Toen was ik aangeland bij het probleem dat ik nog nooit heb weten op te lossen: hoe je boek te leggen, zo, dat je nou werkelijk volkomen op je gemak lezen kan?
Ik raak dan altijd aan 't ontwerpen van zeer vernuftige standaardjes; ze worden hoe langer hoe praktieser, maar lukken nooit helemaal; ik bevestig in gedachte hele machinerieën aan de zolder, maar stuit dan weer op de moeilijkheid dat de bladen vanzelf omslaan, voor ik er mee klaar ben. En al dat konstrueren van
| |
| |
die lessenaartjes gebeurt maar onder 't lezen door; goud zou je d'r mee kunnen verdienen, als je uitvinding slaagde; maar in afwachting van dat slagen konstateer je kramp in je nek net als je dacht, nu toch 'n tamelijke houding gevonden te hebben....
Het begon te schemeren. Wéér een moeilijkheid. 't Gordijn hoog ophalen.... straks. Kan nog wel éven zo. Andersom gaan liggen, boek dichter bij 't raam. Enfin, u kent natuurlijk al die situaties óók wel.
En 't gekste is, dat je radikaal van al dat gezanik met jezelf verlost zou zijn, als je maar het gevoel kon kwijtraken, dat boèk te moeten lezen. Maar dàt gaat niet: het boek is zo boeiend, zo interessant, je blijft maar lezen, je móét het blijven lezen.
Ik die avond ook, al weet ik me nu van het hele boek niets meer te herinneren - dan dat het op een gegeven ogenblik uit was. En toen dacht ik: hoe zouden ze beneden d'r mee staan?
Ik begreep, de mededeling van papa, dat ze me wel zouden roepen, als ze me nodig hadden, met de nodige korreltjes zout te moeten nemen, en dus liet ik me van de trap afglijden. De gang-lamp brandde al. De keukendeur stond open, en Maaltje zat in de keuken te lezen. Ze keek met een schrik van d'r boek op.
- Gut was jij niet binnen? -
- Nee hoe dat zo? -
- Och zo-maar. -
En ze plantte d'r ellebogen weer onder d'r hoofd, en ging verder zitten lezen. Ik begreep, dat ze meewerkte aan m'n opvoeding, door óók ‘kwaad’ op me te zijn; en dat vond ik zo'n aardige ontdekking, dat ik nog even dralen bleef, eer ik de huiskamer binnen ging.
- Zeg, Máál - fluisterde ik vertrouwelijk. Als ze opgekeken had en nieuwsgierig gevraagd had: - Ja, wat is er? - dan zou 'k waarachtig niet hebben geweten, wàt er was, om met haar te bespreken. 't Was me er alleen om te doen, Maaltje verder te laten demonstreren, dat ik ook bij haar uit de gratie was; en ja
| |
| |
hoor, - ze deed net of ze niets hoorde, en bleef verder lezen. Leuk is zo iets; alle mensen hebben die onnozelheid: denken zomaar zonder aparte voorbereidende studie zulk een zwaar komedie-spel van: niet naar je luisteren en verder lezen, te kunnen spelen....
Maaltje las geen ogenblik werkelijk; ze was integendeel een-en-al aandacht voor mij.
- Zeg Máál - fluisterde ik nog dringender. En Maaltje sloeg een bladzij om, die ze nog niet gelezen had.
Terwijl ik de deur van de kamer open deed, dacht ik: nou slaat ze die bladzij dadelijk weer terug, om verder te lezen, waar ze gebleven was toen ik beneden kwam. Ik keek nog even, en zag dat ik juist gedacht had; toen stapte ik maar de kamer binnen, voldaan dat die zielkundige proef met Maaltje ook al weer geslaagd was.
Binnen, in de schemerige kamer, zat mijn arme mama helemaal in d'r eentje ook met de zielkunde te worstelen. Maar ze bleek al wonderlijke vorderingen te hebben gemaakt.
Ze stond op uit de gemakkelijke stoel waarin ze bij 't raam had zitten nietsdoen, en vroeg:
- Had je nog thee gewild? -
De toon was zó precies, alsof ze papa toesprak, dat ik onwillekeurig naar de voorkamer keek, of papa dáár soms zat; en toen ik nergens mijn vader ontdekte, was het me nog zó moeilijk om mezelf als de aangesprokene te voelen, dat ik schuchter zei:
- Ja.... eh.... vroeg u 't mij? -
- Ja, of je nog thee wou - antwoordde mama kalm; maar er was in haar kalme manier van praten dat eigenaardige timbre, waarmee mensen hun gesprekken aanpassen aan een nog-niet-geheel weggedreven begrafenis-stemming. In deze zelfde toon vraagt dan ook in de wachtkamer van de begraafplaats ‘Zorgvlied’ de juffrouw altijd aan de heren, of ze koffie blieven, en de
| |
| |
heren, terwijl ze hun hoge hoeden op een stoel in veiligheid brengen, antwoorden dan met dezelfde weemoed van ‘alstublieft.’
- Ja, héél graag dan - zei ik, zorgvuldig alle sarkasme vermijdend. En terwijl mama bij haar theetafel mijn kopje thee zwijgend klaar maakte, verwerkte ik het nieuwe feit, dat ik blijkbaar opeens voor haar gevoel tien jaar ouder was geworden.
Het was niet meer de kleine onbenullige Henricus, waar mama tegen gesproken had, niet meer het kindje Henricus; ze had het duidelijk tegen een volwassene gehad, tegen zo iemand als Nel de laatste jaren voor haar was. En het weemoeds-timbre gold natuurlijk dat overleden kindje.
- Asjeblieft - zuchtte mama, m'n kopje thee op 'n hoek van de tafel zettend; even vergiste ze zich, en roerde oudergewoonte voor me, met m'n lepeltje. Toen sloop ze weer naar d'r stoel bij 't raam, en liet zich daarin voorzichtig neer.
Ik, onwillekeurig, nam m'n kopje thee op, precies zoals ik dat volwassenen had zien doen, en roerde zorgvuldig. En zo, in die eigenwijze houding van m'neer-op-visite, begon ik een gesprek met de dame daar in die stoel bij het raam.
- Is papa nog uitgegaan? -
Mama keek de tuin in, en antwoordde met een zucht, die een flauwe a-klank had, en dus ja betekende.
- En wat is er nou besloten? - vroeg ik, een tikje grover dan ik zelf bedoelde.
Mama zuchtte toonloos. Ik dronk m'n kopje achter elkaar leeg, en zette 't weer op de tafel; kwam toen ook naar 't raam toe, en bleef daar staan. Ik keek recht voor me uit, de tuin in; maar ik zag toch, hoe mama haar blik langs me liet gaan, van m'n voeten tot m'n hoofd, alsof ze een vreemde opnam, iemand die voor 't eerst op visite was bij haar.
En waarachtig, daar begon ze tóch nog weer tegen te spartelen:
- Je hebt zeker nou spijt hè, dat je zo te keer gegaan hebt? -
Ze sprak helemaal niet vechtlustig, ze behield het weemoeds-timbre zelfs; maar niettemin vond ik het kolossaal, zoals ze daar geschiedenis schreef: nu was ik degene, die ‘te keer gegaan’ had,
| |
| |
terwijl papa z'n manchetten uit z'n mouwen had geranseld, en zij nog schor moest zijn van haar gegil. En vol verbazing vroeg ik dan ook:
- Spijt? Waarvàn spijt? -
Mama zuchtte. Een halve dag geleden zou ze nog vervallen zijn in een toespraak tot het kind Henricus, over ondeugendheid en brutaalheid en ongehoorzaamheid - nu zuchtte ze en zweeg. Ik herkende dat zuchten en dat zwijgen: zo deed ze als ze iets onaangenaams had met papa of met Nel of met Maaltje; en ik dacht: och, wat komt het er nu nog op aan, hoe dit gesprek verder verloopt: we zijn nu tenminste zo ver opgeschoten, dat ze twijfel voelen, óf ze wel zó volslagen de baas zijn als ze dachten. Alleen vond ik het, voor de onmiddellijke afdoening der zaken, een beetje ondoelmatig van papa, uitgegaan te zijn zonder dat er iets afgesproken was hoe 't morgen zou gaan.
- En.... eh.... hoe moet het nou morgen? - vroeg ik dus.
- Nou - zei mama rustig, - morgen ga je op gewone tijd naar de H.B.S. Héél gewoon. -
- O, dus da's afgesproken? -
- Ja dà's afgesproken. Papa zegt ook: d'r zal niks anders op zitten.... -
- Ja maar u zegt: 't is afgesproken! -
- Nou dat is 't ook. -
- Ja maar niet met mij. -
- Met jóu? -
- Ja met mij. -
Kijk, stond ik onderhand te denken, nu lijkt het net, of ik ze dàt nog aldoor aan hun verstand moet brengen: dat er zonder mijn meewerking niets van al hun afspraken komt. Maar dat is schijn. Dat punt heb ik al gewonnen. De Henricus, waarover men afspraken maakte zonder dat hij er in gekend werd, die is wel definitief overleden. Het ouderlijk streven is nu: mèt Henricus alsnog af te spreken... wat men eigenlijk al zonder hem afgesproken had. En ik doorzag dan ook volkomen de bluf, toen mama sprak:
| |
| |
- Ja, we zullen daar aan een kind gaan vragen, of-ie asjeblieft weer naar school will -
En ik haalde zwijgend m'n schouders op.
- Moet je nog thee? - vroeg mama, opstaand; en ik glimlachte, want zonder dat ze 't wilde klonk in die vraag weer de nieuwe intonatie, die zo duidelijk bewees, dat er wèl iets tussen ons veranderd was.
Zonder antwoord af te wachten - of misschien heb ik wel geantwoord, maar dan weet ik dat niet meer - schonk mama me nog een kopje thee in. Ditmaal liet ze 't roeren aan mij zelf over; waarop het dubbel komiek werd, zoals ze eindelijk zei:
- Je bent nog lang niet meerderjarig, ventjel -
'k Heb naderhand begrepen, hoe dat gezegde iets was, dat in haar geest was blijven haken uit het voor haar natuurlijk veel te zware gesprek, waarop papa haar had onthaald die avond; maar op het moment dat ze 't zei, zag ik het aan voor iets van eigen vinding, en ik verslikte me gruwelijk in m'n kopje thee.
En ik vergat me. Ik vergat me finaal, en mijn grijze wijsheid was me één ogenblik de baas. Ik klopte met een familiaar-beschermend gebaar (het moet idioot geleken hebben) dat domme onnozele moedertje van me op d'r schouder, zoals ik het als grootvader wel eens m'n schoondochter heb gedaan, en ik zei:
- Kom, kom, we worden het misschien nog wel ééns, zónder de wet d'r bij te halen. -
Toen ik het gezegd had, verwachtte ik de meest krasse uitspraken omtrent mijn ontoerekenbaarheid, al of niet begeleid door pogingen, om Maaltje te hulp te roepen, in afwachting van telefonies te ontbieden bijstand.
Maar mama....
Mama gaf me een luchtig tikje op m'n wang, net zoals ze in een moederlijk-flirt-aanvalletje Chris een enkele keer wel eens gedaan heeft, en sprak ontroerd:
- Ja, maak jij d'r maar een grapje van, ondeugd. -
En terwijl ik met inspanning van alle wilskracht weer de zes- | |
| |
tienjarige stond te worden, ging zij over tot allerlei bedrijvigheid, om te demonstreren dat we nou maar niet verder over al die nare dingen moesten praten. Ze knipte 't licht aan, en riep aan de deur, dat Maaltje de theeboel even moest komen weghalen, en pakte een stapeltje geïllustreerde bladen, en wierp dat op de tafel, en begon toen een rondgang langs de ramen, om alle gordijnen neer te laten.
Ik duizelde nog een beetje, en zei: - Nou, ik ga maar naar bed. -
- Ja, doe jij dat - zei ze met hartelijke instemming. En ze gaf me een zoen op mijn wang. - Slaap maar lekker hoor! - Ze hield me nog even omvat. En Maaltje kwam binnen, om de theeboel; en langs mama's arm zag ik, hoe die ons tweeën even opnam, met een blik alsof ze dacht: - Kijk dat oue mirakel nou, laat d'r eigen toch weer lijmen door die snotneus! -
|
|