| |
| |
| |
XVII.
Dat ik zo ongeveer beloofde, de staande receptie van m'n zuster in volle glorie te beschrijven, pleit voor mijn literair besef: die beschrijving zou een dankbaar hoofdstukje in mijn verhaal leveren. Maar nu ik aan dat hoofdstukje beginnen ga, word ik lastig gevallen door deze zonderlinge overweging: zou ieder lezer eigenlijk dat hoofdstukje niet net zo goed zèlf kunnen schrijven? Nieuws kan er maar heel weinig in voorkomen: wie gelezen heeft wat ik tot hiertoe van de vier maanden huwelijksvoorbereiding vertelde, weet precies hoe de receptie geweest is. Dat Nel en mama alle zeilen hebben bijgezet om te maken dat het druk was, vreselijk druk, wanhopig druk, om daarna bitter te klagen, dat zo'n receptie zo'n ellendig ding was, met die drukte: iederéén kwam maar, familie of goeie bekende, of niet. Dat minstens één vierde der uitgestalde huwelijksgeschenken door Nel en mama zelf waren gekocht, maar prijkten met de namen van allerlei gefingeerde ‘Heer en Mevrouw’-en; en dat er óók-nog een geheimzinnig cadeau was: een grote kristallen fruitschaal, waar géén kaartje op lag - maar waar Nel op een middag met mama een uur lang over aan 't beraadslagen was geweest: had ze zien liggen in zo'n tweedehands-magazijn, gut bijna tegeef. Bij dit geheimzinnige cadeau werd die receptie-middag minstens twintig keer een soort fatsoenlijk opstootje georganiseerd, met mama als explicatrice: - Ja, en dit.... daar was geen kaartje of niets bij geweest. Maar 't adres was goed, en de jongen had ook nog gezegd: bij mej. v.d. Stadt moest-ie wezen, de aanstaande mevrouw Stokmans. Toch vervelend, zo iets, want wie moest je nou bedanken? -
| |
| |
Och, dat weet u immers allemaal al vanzelf. Ook, dat toen de man van één der mevrouwen komiek is geweest en geroepen heeft: - Nou weet u wat, bedankt u d'r dan mij maar voor! - waarop 'n pijnlijk moment ontstond, omdat er nog nergens van die meneer en z'n vrouw een kaartje lag.
Ik zie derhalve àf van de voorgenomen beschrijving; maar nu zijn er bij die receptie toch óók nog een paar dingetjes gebeurd, die u niet weten kunt, en die toch wel aardig waren.
Ten eerste de ellende met onze ‘gong’. Mama had ergens een ‘gong’ gezien, en toen durfde ze de receptie niet meer aan, of in onze vestibule moesten de bezoekers tegen een gong aanlopen. Nog net de Zaterdag van te voren was het ding bezorgd: een soort gestyleerde platgedrukte takkenbos met een bel er in hangend. Het bleek dat de verkoper van dit soort gepatenteerd-oosters moois mama in één moeite door nog meer ontroerende op dat gebied had aangesmeerd: een bruine lap met uitgeslapen-glimlachende wajang-poppen. En die Zaterdagavond moest hals-overkop onze vestibule met deze twee rekwisieten ver-oosterd worden. De lap tegen de muur, de gong d'r voor. Maar waar? Alle mogelijke plaatsen werden geprobeerd; Nel beoordeelde het effekt telkens door haar oogharen, vanaf de stoep, door de openstaande buitendeur, en ten laatste werd de plaats gekozen die de volgende dag de ongelukkigste bleek. De gong hield er een eigenwijs evenwicht op na, en letterlijk elk binnenkomend bezoeker raakte het ding bij 't voorbij-lopen aan, en dan reageerde de gong onmiddellijk door eerst tegen de lap aan te vallen, en daarna onderuit te glijden, de argeloze binnenkomer tot een zenuwachtige sprong opwekkend.
De receptie was nog geen kwartier aan de gang, of mama schreeuwde bij elk rumoer dat uit de vestibule tot de suite doordrong: - De gong! -
Ik was bijna niet uit de gang weg te krijgen, zo belangwekkend deed die gong de hele middag. Soms sleurde hij de lap van de punaises af, en met zeer duidelijke blijdschap lieten dan de wajangpoppen zich dubbel vallen. De onheilstichtende meneer
| |
| |
deed dan schuchtere pogingen om de gong weer recht te zetten, meestal onder gefluisterde, maar felle verwijten van z'n vrouw. Eén heb ik heel behendig een stukje hout, dat van de takkenbos afgebroken was, in z'n zak zien wegmoffelen. Die man bofte, dat het een grijs kind was, dat op de trap zat te kijken: een gewoon kind had 'em verraden - maar ik grijnsde vol begrip, en was alleen maar nieuwsgierig hoe het zou lopen als dat zo door-ging, en de arme gong zo stiekum-weg half gesloopt zou zijn.... Maar zo'n vaart liep het niet; wel was elke keer aandoenlijk de zorg waarmee de meneer de gong weer rechtzette, en een weggesprongen punaise wilde opzoeken om de lap weer opgehangen te krijgen; maar dan was op mama's alarmroep Maaltje al te hulp geschoten om te vertellen dat het ‘niets’ was, en de zaak weer klaar te maken voor een volgende bezoeker.
Tegen vier uur was de situatie deze, dat papa, met een rood hoofd, vanwege de port en de herhaalde alarmkreten van mama, met de gong de trap op liep om het beroerde ding ‘ergens weg’ te zetten; de wajang-poppen keken hem veelbetekenend na. En de bel gleed van z'n koperen haakje, en kwam, met een voor die middag spiksplinternieuw alarm, de trap afgerold. Papa vloekte tegen mij, wat ik daar ook te zitten had - en deed boven op het portaal een gluiperige poging om de takkenbos te wurgen; ik bracht de bel tot rust, die me vervolgens door Maaltje op gillend bevel van mama werd afgenomen.
De hele verdere receptie heeft toen mama besteed aan een uiteenzetting, dat ze zo met ‘Indiese dingen’ dweepte en ze is er met veel beleid toe overgegaan, in deze sympathie ook China te betrekken, toen een van de meneren liet doorschemeren dat de gong ‘meer Chinees’ was. En ik ben overgegaan tot een nieuwe sport: te kontroleren hoe Maaltje de fooien der weggaande bezoekers toucheerde.
De lezers merken het al: er was iets met die Maaltje, want haar naam is mij bijgebleven, terwijl al onze dienstbaren overigens een lange grauwe stoet naamloze individuen vormen. Nou,
| |
| |
laat ik het maar zeggen: Maaltje zag er in mijn geoefende, grijze ogen zeer waardeerbaar uit, vooral die receptiedag, toen ze in haar kwaliteit van éérste dienstmeisje (mama had het eindelijk tot de glorie van twee dienstmeisjes weten te brengen) een zwart japonnetje droeg, listiglijk opgefleurd door een heel klein koket wit mutsje en een even koket boezelaartje. Een soort fantasieuniform, produkt van zorgvuldige beraadslagingen door mama, Nel en Maaltje zelf.
Bij het begin der beraadslagingen had een krisis gedreigd, toen Maaltje bij alle bereidheid om zich in deftiger uniform te steken, opgemerkt had, dat zo iets nogal prijzig was.
- Gut, ik dacht vast en zeker, dat je nog een keurig aanneemsjaponnetje had - sprak mama.
Maar Maaltje bleek nèt dat keurige aanneemsjaponnetje overgedaan te hebben aan een zuster, en moest dus de uniform expres voor deze gelegenheid aanschaffen.
- Kan je gerust doen - zei Nel dadelijk, - dat haal je d'r in één keer aan verval uit. D'r komen minstens dertig, veertig mensen.... -
En mama ging voort:
- En mócht het tegenvallen, nou dan praten wij nog wel 'es Maaltje. -
- Dan heb ik al die drukte feitelijk voor niks - sprak Maaltje, - dan ben ik na de receptie net zo ver als vóór de receptie. -
- Maar je hebt er je japonnetje uit gehaald voor volgende gelegenheden. -
- Volgende gelegenheden? Nou ja. Maar ik heb eigenlijk nog nooit gehoord, dat het verval niet voor 't meisje was. -
- Het verval is toch voor jou. -
- Maar ik kan het zó besteden aan een japonnetje dat een mens nooit meer draagt. Nee mevrouw, en dan daarenboven, m'n vader zou me zien aankomen. -
- Je vader, je vader heeft er nou helemaal niks mee te maken. -
| |
| |
- Zóveel, dat m'n vader de baas is, en die laat me maar niet ráák kopen, al is het dan van m'n eigen geld! -
- Ja je vader zal veel over jou te zeggen hebben - smaalde Nel deskundig. Maar mama was tóch angstig geworden, en zweeg al.
- En dan daarenboven - vervolgde Maaltje, zogenaamd bereidwillig, - het zal best in m'n gewone japon gaan. Het hóéft toch ook niet. Als u tegen de kosten opziet.... -
- Mááltje! - waarschuwde mama, en Nel dreigde:
- Nou moet je niet ordinair worden. -
Maaltje keek onnozel, en vroeg:
- Zie 'k er dan zó zo schooierig uit? -
En ze streek over haar helder katoentje. Ik dacht: om de weerga niet. Maar mama en Nel zag ik een ellendig vizioen doorleven: de receptie, en het dienstmeisje niet eens in 't zwart! Mama boog het hoofd:
- Op hoeveel is toen je aanneemsjaponnetje gekomen? -
Ja, hoor 't u 'es, dat was toen iets anders geweest. Toevallig zat een kennis eigenlijk met die lap verlegen, en d'r vriendin was zelf naaister, en zo doende.... Maaltje kon eigenlijk geen getal noemen.
- Maar die vriendin.... -
Die vriendin, daar had ze al in geen jaren konversatie meer mee.
Het was schitterend, zoals Maaltje dat schaakspel speelde; mama en Nel, de toch gewiekste Nel, ze werden precies het weggetje op gedreven dat Maaltje uitgekozen had; en het eind was dat Maaltje carte blanche kreeg, en de rekening zou wel komen. Nel deed op 't allerlaatst nog één poging om op de een of andere manier een maximum-bedrag vast te stellen, maar Maaltje verijdelde dit door een nog veel mooier tegenvoorstel: ze zou niets doen zónder mevrouw en de juffrouw, ze moesten juist met z'n drieën samen nou 'es zorgen dat het werd zoals juffrouw Nel het graag had. Want nietwaar, de dag was toch eigenlijk de receptie voor juffrouw Nel.
| |
| |
En Maaltje keek zo argeloos-animerend, dat mama alle gevoel van gedrevene verloor, en deze eerste konferentie eindigde in een geestdriftige afspraak, dat men zo gauw als 't kon, een tweede zou beleggen, maar dan in tegenwoordigheid van de naaister.
Nou, toen is de zaak buitengewoon goed in orde gekomen; want deze naaister was voor mama een gewichtige persoonlijkheid: zij verbreidde allerlei roem van de ene familie bij de andere. In dit geval moest zij meehelpen om faam te scheppen rondom onze receptie door rond te vertellen hoeveel alléén-al 't japonnetje van het dienstmeisje had gekost. En zo hoefde Maaltje-zelf geen schaak meer te spelen: haar japonnetje werd een gebeurtenis, waarachtig bijna zo erg als de bruidstooi van Nel zelf.
Schaakspelen moest Maaltje weer op de dag van de receptie-zelf: zij moest haar medewerking verlenen tot een zo hoog mogelijk opvoeren van 't ‘verval’. En ik heb zeer genoten van de taktiese wijze waarop ze voor de meest schuchtere en stoethaspelige receptie-gangers de netelige kwestie van ‘het fooitje’ tot een vlot proces wist te maken.
Als moment van de fooi had zij in 't algemeen vastgesteld: het weggaan. Op zeer eenvoudige wijze: zij verdween absoluut met jassen en hoeden der bezoekers naar een onzichtbare vestiaire; en 't weggaan was daardoor volslagen onmogelijk zonder haar medewerking. Maar niemand voelde dit als een maatregel van geweld, integendeel, het was een heerlijke verlossing, als men hulpeloos stond rond te kijken naar iets als een kapstok, en al bijna besloten was, in vredesnaam maar met kleren en al z'n entrée te maken en daarna wel 'es verder te zien - het was een heerlijke verlossing zoals daar dat kalme, korrekte wezentje met een glimlach het afgeven der kleren tot een vanzelfsprekend iets dekreteerde.
Er waren mensen, die grimmig-vast besloten hadden, géén kleren af te doen en de hoed in de hand te houden; maar Maaltje glimlachte alle vastbeslotenheid weg, en trok zich als een bescheiden roofdier met haar kleren-prooi terug in de onzichtbare vestiaire.
| |
| |
Daarna volgde meestal het konflikt met de gong, dat ik reeds beschreven heb.
Maaltje had het erg druk met bedienen, maar telkens als er een bezoek afscheid nam, dan wist zij toch weg te glijden naar haar vestiaire, en net als het bezoek weer hulpeloos in de gang aarzelde (wel erg op z'n hoede voor de gong, zelfs toen het ding er niet eens meer stond) schoot zij te voorschijn met hoed en jas van de meneer. Onfeilbaar met de goeie hoed en jas, ja zelfs met de paraplu of de stok van de meneer, die merkbaar opgelucht z'n zaken in ontvangst nam. Maar tegen de mevrouw zei ze, met een aanminnig lachje: - Och, als u even zelf.... 't is zo'n uit elkaar houden hè. - En de mevrouw stapte bereidwillig mee om in de bijkeuken, want daar had Maaltje haar vestiaire ingericht, zelf haar hoed en mantel aan te wijzen.
Daar stond in een hoek, zeer zichtbaar op een tafeltje, een schoteltje met guldens en kwartjes; en als de mevrouw weer terug kwam in de gang, gaf zij haar man een dringende wenk: - Denk je om 't meisje? -
Soms had de meneer de tijd van z'n alleen-zijn al gebruikt, om de fooi in z'n hand te nemen; soms vroeg-ie geagiteerd: hoeveel? Maar in ieder geval, als Maaltje passeerde om de buitendeur te gaan openen, dan was de meneer al klaar, en liet de fooi in haar hand glijden. Maaltje was dan een en al bescheiden verrassing; soms speelde zij haar rol van de niets-verwachtende zo goed, dat de mevrouw het nodig vond, haar opmerkzaam te maken op meneers hand.
Het gebeurde wel, dat 'n tweede stel al in de gang verscheen, als Maaltje nog bezig was het voorgaande weg te helpen. - 'n Ogenblikje - verzocht Maaltje dan, terwijl ze alweer naar d'r vestiaire gleed.
- Keurig meisje - zei dan de mevrouw.
- Ja - e - moet ze.... - vroeg dan de meneer, naar z'n portemonnaie grijpend. En net op dat moment klonk helder-op uit de vestiaire het gerinkel van de gulden die Maaltje op haar
| |
| |
schoteltje deponeerde, en als geëlektriceerd greep dan de meneer al de fooi uit z'n portemonnaie.
Zo'n beetje zwervend door de gang, maar meestal boven aan de trap over de leuning hangend, probeerde ik de groei van het fooien-totaal te kontroleren, en konstateerde dat Maaltje al over de twintig gulden moest zijn.
Eénmaal hokte het op pijnlijke wijze.
De meneer keek benauwd.
De mevrouw wenkte.
Maaltje naderde hoorbaar.
De mevrouw wenkte dringender.
- Ja, verdomme, heb je klein? -
- Suffert - siste de mevrouw.
Maaltje bleef naderen, maar verscheen nog niet.
De meneer deed een stap naar de deur, scheen leuk-weg te willen vluchten.
- Ben je gek? - vroeg de mevrouw angstig.
Maaltje wàs er; verzocht mevrouw, even zelf.... 't was zo'n uit-elkaar-houen, hè.
De meneer, alleen, peilde z'n vestjeszakken; bleef toen wezenloos staan met een rijksdaalder in z'n hand; ik zag duidelijk de rijksdaalder.
Daar was de mevrouw, aangekleed, alweer terug. Met een wanhopig gebaar liet hij de rijksdaalder zien; was blijkbaar besloten, in vredesnaam dan die maar te geven.
Maar de mevrouw - over zoveel tegenwoordigheid van geest zal een man nooit beschikken - griste hem plotseling de rijksdaalder af, gaf die aan de toegeschoten Maaltje, en zei lief:
- Kun je wel even wisselen voor meneer hè? -
Maaltje verzekerde dat ze dacht van wel, en verdween.
- Zo'n overdreven fool staat niet eens netjes - zei de mevrouw fluisterend.
- 'k Sta voor gek - konstateerde meneer fel.
Mevrouw haalde d'r schouders op. Maaltje verscheen nog steeds niet.
| |
| |
- 'k Heb m'n buik alweer vol van die recepties van jou - mopperde meneer, heen en weer stappend.
- Had dan om klein-geld gedacht - verweet mevrouw terug.
- Ze zal d'mee nog naar binnen moeten om te wisselen - voorspelde meneer somber.
Maar dat viel gelukkig mee: Maaltje verscheen en liet het gewisselde geld in meneers hand glijden, en stapte door naar de buitendeur.
- Hier nou! - schreeuwde meneer, nijdig om zoveel onnozelheid, en hij hield Maaltje d'r elleboog vast, en duwde toen een gulden in d'r hand.
- O gunst, dànk u wel - zei Maaltje met een lachje tegen mevrouw. En zij liet de twee plechtig uit.
Mijn trapleuning kraakte, en Maaltje keek omhoog.
- Wat leg jij toch de hele middag hier in de gang te koekeloeren? - vroeg ze, staan blijvend onder aan de trap.
- Jij slikt ze vandaag, zeg - sprak ik, de trap afdalend, en ik wilde met haar mee stappen naar het geldschoteltje. Maar ze duwde me weg.
- Ga jij nou maar naar binnen, daar hóór je, stiekemerd - zei ze kwaad.
- Over de twintig pop heb je al. -
- O moest jij daarvoor spionneren? Zijn jullie ongerust, dat ik óók wat krijg voor m'n drukte? Nou ga binnen maar vertellen dat het armoe is hoor. -
Ze stond in de keukeningang zo'n beetje op d'r heupen te wiegen, en ik keek haar aan.
Als zo'n Chris nou verstandig was, dacht ik, dan liet-ie nóg die uitgedroogde zuster van me schieten, en nam-ie hier die Maaltje....
- Kijk voor je, vuilak - zei Maaltje, dwars door me heen kijkend.
De kamerdeur werd geopend, er ging weer bezoek weg. Ditmaal een luidruchtige ongetrouwde oom van Chris. Dat was een man met heel wat meer aplomb dan al die stakkerds van menerenmet-hun-mevrouwen.
| |
| |
- Hallo - riep-ie, - waar zit dat kleine ding dat m'n spullen heeft weggestopt? -
En hij stapte de al weg-geglipte Maaltje achterna.
Dat kon óók al weer belangwekkend worden, dacht ik. Maar door de opengelaten deur had mama mij zien staan, en gebiedend riep ze: - Jij, hier, Henricus! Je hebt niks dáár nodig. -
En vol waardering voor haar zorg stapte ik maar naar binnen, waar de receptie zowat afgelopen bleek.
- Is het verval nogal meegevallen? - vroeg de volgende dag mama.
- O ja mevrouw, 'k heb geen klagen - zei Maaltje.
- Dus je bent nog al tevréden - probeerde mama verder te vissen.
- Och ja mevrouw. -
- Véél meer dan je gedacht had? -
- Och, wat zal 'k u zeggen. -
- D'r zijn anders héél-wat mensen geweest. -
- Ja nogàl, 'n hele drukte. -
Maar het bedrag, dat kreeg mama niet te horen. Toen wou ze zich troosten met wat pikante détails;
- Die lange grijze meneer, met die dikke mevrouw, herinner je je die nog? -
- Nou om u de waarheid te zeggen.... -
- Wàt? Is die zó weggegaan, zonder.... -
- Nou hoort u 'es, 'k heb het niet àngetekend, maar....
- O zwijg maar stil, dan wéét ik het al. Zo. Maar d'r zijn toch ook royaleren geweest, hè. Meneer Van Vliet bij voorbeeld, diè.... -
- Nou buitengewóón was d'r geen-één. Wat dat betreft.... -
En Maaltje zweeg. Haar ogen staarden zeer duidelijk in een verleden met record-verval, mama werd er verlegen onder, en zei ten slotte nederig:
- Maar, je hèbt je japonnetje. -
- Zeker mevrouw - gaf Maaltje welwillend toe.
| |
| |
Nel, 'n paar dagen later, ondernam een regelrechte frontaanval:
- Hoeveel is 't bij mekaar geweest Zondag, Maal? -
Maar Maaltje grijnsde en zei:
- La'we daar maar over zwijgen, juffrouw. -
En de beteuterde Nel zweeg; had niet eens mama's geestkracht, om nog te herinneren aan 't japonnetje....
|
|