| |
| |
| |
XVI.
Men heeft het al kunnen merken aan de uitlatingen van mijn zuster Nel: de ‘rapporten’ die ik wist te kweken toen ik voor de tweede keer de tweede klas van de H.B.S. door ging, waren schandelijk.
En kort vóór de staande receptie waar ik straks van vertellen ga, keerde ik op een goeie dag grijnzend huiswaarts met een puntenlijst die alles overtrof wat ik tot nog toe op dit gebied had bereikt: ik had voor àlle vakken onvoldoende.
Op mijn vorige rapport was tenminste nog één vak niet onvoldoende geweest: had ik voor aardrijkskunde tenminste nog een vijf, hetgeen betekende zwak, maar toch nog net op 't nippertje voldoende.
Alle dingen zijn betrekkelijk; en tussen al die enen, tweeën en drieën en bij die ene vier, maakte toen die vijf voor aardrijkskunde nog wàt een bemoedigende indruk. Zo zelfs, dat papa zei: - Helemáál achterlijk is-ie toch niet, anders zou-ie geen vijf voor aardrijkskunde halen. -
En mama (u hoeft niet te vragen van hoeveel rapporten-misère haar optimisme 't gevolg was) - mama zei toen: - Nou, en vier voor Nederlands is toch ook niet zo vreselijk bar slecht. -
Ik zweeg min of meer weemoedig. Ik wist namelijk precies hoe ik in de aardrijkskunde zo knap kwam: de leraar in aardrijkskunde had een notitieboekje zonder lijntjes.
U snapt het verband niet; u denkt: nou blijkt-ie toch niet ten onrechte in die inrichting te zitten. En 't is toch zo eenvoudig:
| |
| |
Die leraar noteerde onze cijfers, in zijn notitieboekje, achter onze namen. Om het rapportcijfer uit te rekenen, telde hij op, en deelde door het aantal keren, dat-ie cijfers gegeven had; bij voorbeeld door twaalf. Het kon je gebeuren dat je door ziekte of zo verzuimd had, en zo geen twaalf cijfers achter je naam had staan. Deelde hij evengped door twaalf. Met al die biezonderheden kon-ie zich niet ophouden. Nu stond vlak boven mijn naam in dat boekje de naam van Jan Reders en doordat het boekje ongeliniëerd was, verdwaalden er wel eens cijfers van Reders achter mijn naam, en cijfers van mij achter de zijne. Reders kreeg altijd hoge cijfers; en ik altijd lage, zodat zo'n geval van verdwaling voor hem een strop, voor mij een bof was. Maar protesteren deed Reders nooit, want door die ongeliniëerdheid van dat boekje kreeg hij ook wel eens een voordeeltje: kreeg hij ondanks z'n absent-zijn tóch een cijfer achter z'n naam d'r bij. Bovendien was protesteren uitermate gevaarlijk: dan zei die leraar: - Ik werk me al kapot om jullie cijfer eerlijk uit te rekenen, als ik daar nou nog gezanik over krijg, dan is mijn geduld uit. Dan geef ik je gewoon een cijfer naar mijn algemene indruk, en ik bezweer je, dat die algemene indruk die ik van jou heb, dat die allertreurigst is, jongeheer. -
Enfin, dank zij dan die delerij door hetzelfde standaardcijfer, en dank zij ook de ongeliniëerdheid van het boekje, liepen de rapportcijfers waarmede deze man ons begiftigde nooit zo erg uit elkaar, dat wij ons er druk om maakten; en wij aksepteerden onze aardrijkskundecijfers als zovele andere onberekenbare noodlottigheden in ons H.B.S.-leven.... En ik persoonlijk, ik vond die leraar nog lang de beroerdste niet. Hij keek me wel 'es aan, als-ie z'n rapportcijfers ‘klaar’ had, en zei: - Hoe kom jij in vredesnaam aan een vijf? - Maar eerlijkheid ging hem zo boven al, dat-ie me toch de vijf gaf...
Maar nu was dan ook de aardrijkskunde onvoldoende geworden: drie. De leraar had zich een nieuw boekje aangeschaft, helaas ditmaal wèl geliniëerd, en zo moest mij dan ook de troost
| |
| |
ontvallen, van de aardrijkskunde nog iets te weten. De leraar keek me weer aan, toen-ie met uitrekenen klaarwas, en zei: - Ja, 'k heb het al lang zien aankomen en je genoeg gewaarschuwd. - M'n hart was goed, en oud, genoeg om te zeggen: - Waarde heer, doe geen moeite, verontschuldig je maar niet voor deze kleinigheid -, maar om taktiese redenen zweeg ik, en produceerde zelfs met tamelijk sukses een zorgelijk uiterlijk.
Dezelfde taktiek deed me ook zwijgen toen ik bij de direkteur het rapport in ontvangst nam.
- Jij mag wel 'es stevig aanpakken, jongetje - zei deze pedagoog, na een vluchtige blik op mijn rapport dat de concierge hem overhandigde, - alle heren klagen over je, en je zal in Junie met het overgangs-examen een harde dobber hebben. Wie volgt - en hij waardeerde waarschijnlijk mijn zwijgend verdwijnen zeer, want hij had nog een goeie honderd rapporten met bijbehorend redevoerinkje af te werken.
Vóór de school vond ik de luitjes van mijn klas in sportieve spanning. - Wat heb je voor duits? - vroegen ze. Ik moest even kijken in m'n rapport. - Twee min - antwoordde ik, voor m'n fatsoen grinnikend. Een geestdriftig gebrul brak los, en één gaf uitleg: er was van onze klas nog niemand met een voldoende voor duits naar buiten gekomen, en nou was de kwestie: zouden we allemaal onvoldoende hebben of niet. - Kan me niks schelen - zei ik, en ik wou naar huis stappen. - Kom jong, wacht nou nog even, we moeten d'r nog zes hebben, en dan weten we 't - zei Jan Reders; en meteen brak het gebrul weer los: m'n opvolger was ook met 'n onvoldoende voor duits naar buiten gekomen.
Ook in mij ontwaakte de sportieve belangstelling; ik was het eens met de anderen: 't zou beroerd-jammer zijn, als nou één spelbreker de zaak kwam bederven. We vertelden elkaar wie er nog binnen waren, waagden ons aan voorspellingen, berekenden de kansen.... Daar was weer het gebrul.
- 19-0! - konstateerde er voldaan eentje, alsof het een voetbaluitslag betrof. Nog vier waren er binnen....
| |
| |
- 20-0! - galmde het koor nu.
En we wreven ons in de handen: - Je zal zien, het wórdt 23-0!
Eindelijk stond het 22-0.
We trappelden. Wie was het die nog binnen was? ‘Oliekoek’. O maar dan wórdt het 23-0. Nou dat kan je niet weten, die slome kan nou juist wel.... Maar dan wordt-ie gekielhaald hoor, als hij de boel bederft, die smerige Oliekoek.
't Werd éven stil. Daar trad de Oliekoek naar buiten. We waren waarachtig zó in spanning, dat we niets vroegen. Maar zijn bolronde bakkes lachte.
- Je hebt toch geen voldoende voor duits? - vroeg er een.
De oliekoek wees: 'n één. De helft ving al aan te juichen; maar een stuk of wat riepen: - Lieg je! - wilden zich overtuigen, gristen hem het rapport af. En begonnen toen een wilde rondedans:
Drie en twintig, drie en twintig.
De hele bende hoste mee, ik ook. En ik kreeg een helder ogenblik, en verduitste de deun, en ik had reuzen-sukses:
Drei oend zwanzig - noel,
Drei oend zwanzig - noel,
Drei oend zwanzig, drei oend zwanzig.
Drei oend zwanzig - noel!
- Is duitse Bet d'r nog? - informeerden we, toen onze ergste geestdrift zowat verwerkt was.
Nee, duitse Bet was al weg. Jammer, anders had-ie een ovatie gekregen.
En toen gingen we uit elkaar, met rode hoofden nog van de spanning en de pret....
| |
| |
Ik liep dan naar huis met mijn rapport, en grijnsde. Ziedaar nou toch een stel behoorlijk ontwikkelde mannen, dacht ik; door welk soort massa-betovering worden zij er nou toe gebracht, om een jongen de boodschap mee naar huis te geven, dat-ie in letterlijk alle opzichten een nietswaardig intellektueel prul is? Is het eigenlijk nog niet een wonder, dat niet hele scharen kinderen tot zelfmoord overgaan, als ze veroordeeld worden, om bij hun ouders met zulk een wanhopende boodschap aan te komen? Je moet nu mij niet rekenen, redeneerde ik; want ik weet wel, dat de waarheid een heel andere is, dan iemand zou denken die op zulke rapporten af-ging. Ik weet, dat mijn geest heel aardig groeit, en dat mijn geregelde omgang, hoe ook 'n omgang vol hindernissen, met deze leraren, die waarachtig allemaal wel hun weetje weten, die groei flink bevordert. Mijn ontwikkeling neemt geregeld toe. De geschiedenis-man bij voorbeeld, die zou alle reden hebben om in bewondering neer te zinken voor zijn eigen werk, als hij zien kon, zoals ik, wat 'n geweldige hoeveelheid stukken inzicht, stukken causaliteits-begrip hij ons bezorgde, hoe veel helderder ons reeds nu, ons vijftien-zestienjarigen, allerlei dingen van het tegenwoordige zijn geworden, al weten we daar nog niet over te spreken met een rustig hanteren der geijkte termen, zoals volwassenen dat kunnen. Het is niet veel, als je 't vergelijkt bij wat de menselijke geest kan bevatten, dat is waar. Maar het is onmeetbaar-veel wanneer je bedenkt, hoe leeg de menselijke geest aan begrip van historie kan zijn, en dat ziet deze wanhopige man maar niet, hè. Hij zit nog maar aldoor vast aan dat malle idee, dat wij van zijn vak iets moeten kunnen ‘opspuiten’, hij wil aan derden het bewijs kunnen leveren dat hij ons kennis heeft bezorgd, en nu verwart hij twee dingen: het resultaat van zijn eigenlijke werk, en ons vermogen om dat resultaat tastbaar te vertonen.
Het zou allemaal niets zijn, als deze mensen nou maar konsekwent waren, en er zich op gingen toeleggen, ons mooie cijfers te bezorgen. Maar ze denken, dat die vanzelf komen van het ‘leren’ onzer ‘lessen’, en ze verknoeien (uit 'n oogpunt van 't rapport is het verknoeien) de tijd met een soort van onbekommerd lesgeven.
| |
| |
Prachtig, dàt ze dat doen, het pleit voor hun gezonde schoolmeestersinstinkt, het pleit voor hun geloof in de menselijke geest - maar ze moesten inzien, dat het bezorgen van ‘goede cijfers’ een heel ander bedrijf is.
Ze moesten kunnen kiezen of delen. Neem nou duitse Bet. Die beweert nou toch maar, dat van ons allemaal geen enkele zoveel duits heeft geleerd, dat het voldoende is te noemen. Maar wat mij betreft, is hij alvast mis; ik heb juist verleden week al de schetsjes uit mijn duitse leesboek door-gelezen, uit nieuwsgierigheid naar de inhoud; en of duitse Bet nou hoog of laag springt, ik heb duits gelezen, en mama bij voorbeeld zal het wel uit d'r lijf laten, om aan die lesjes te beginnen. Maar dat niet alleen: ik weet nog heel goed, dat ik van de winter óók-al die lesjes wou lezen, maar toen heb ik het op moeten geven. Laat er nou van alles-en-nog-wat aan te merken zijn op duitse Bet; de man is toch mis, als hij met een ‘2 min’ alarmeert over zijn sukses bij mij; ik ben wel degelijk een eind opgeschoten.
Enfin, zo liep ik dan grijnzend te mijmeren; en als ik toen geweten had wat ik nu weet, had ik die rapportcijfers nog veel belachelijker gevonden. Ik kan nu vergelijkingen maken tussen mezelf met mijn drie volslagen mislukte H.B.S.-jaren en anderen die helemaal na hun lagere school geen opzettelijk onderwijs meer kregen. Ik heb nóg een geweldige voorsprong. Ze hebben me daar véél meer geleerd, dan ze zelf vermoeden, en veel meer dan ze mijn arme ouders hebben wijsgemaakt.
Och, het is toch zo droevig, zoals het misverstand deze wereld regeert....
Intussen, ik zag zeer goed in, dat niets ter wereld mij en m'n familie zou onttrekken aan het slachtofferschap van dat misverstand, en dus overhandigde ik met het plichtmatige zondaars-gezicht het rapport aan mama. Ze zag maar één ding: dat de vijf voor aardrijkskunde óók verdwenen was; en dat was dan ook
| |
| |
haar punt van aanval. Ze keek me streng aan, en zei met een eigenaardige altstem:
- Dáár zal je papa over horen, dat je met aardrijkskunde óók achteruitgaat! -
Ik zweeg. Ik zou wel eens de kranige kerel willen zien die in mijn omstandigheden iets had weten te zeggen!
Want zou er wel grondelozer diepte van onbenul denkbaar zijn, dan deze poging tot pedagogies optreden van mama? Laat ik zwijgen van haar algemene fout, om ièts te denken bij zulke rapportcijfers; nu zij eenmaal dacht, zou men toch verwacht hebben dat het radikale van de vernietigende uitspraak op alle punten haar trof. Mis: zij opponeerde alleen tegen 't ontbreken van haar plechtankertje, het treurige vijfje van het vorige rapport. En zag hiervan nog slechts dit onaangename: hoe papa dat opnemen zou. Ziedaar weer iets onbegrijpelijks van mijn cijfers-leverende leraren: ze trachtten zich nooit voor te stellen, hoe volslagen imbeciel de doorsnee-ouder is bij het lezen van zulke rapportcijfers. 'k Herinner me een heel sterk staaltje op dat gebied van Wiggers z'n vader.
Wiggers had iets aan zich, dat elk leraar welwillend stemde; het was zo'n trouwhartig serieus jong, dat iedereen hem een cijfer gaf, zo hoog als 't maar even lijden kon. Waar een ander, onaangenaam, type resoluut begiftigd zou zijn met een vier, daar kreeg Wiggers een vijf, zij het ook een dunne vijf, hetgeen de gewetensvolle leraar aanduidde door een mintekentje achter 't cijfer. En als men Wiggers de glorie mocht gunnen van een royale, stevige, ontwijfelbare zeven, dan werd dat meestal een acht met het geweten-sussende minnetje er achter. En zo is het eens gebeurd dat Wiggers thuis kwam met een rapport dat een ietwat deskundig vader tot juichen zou hebben gestemd; het leek wel, of heel de lerarenschaar gewéten had, dat ditmaal het rapport dienen moest om een vaderhart te bewegen tot het verschaffen van een nieuwe fiets. Ik zie nog de arme Wiggers de volgende dag verschijnen: had op z'n ziel gehad, niet zo'n klein beetje, voor al de ‘minnetjes’ - z'n vader had nog nooit zo'n schandalig rapport gezien,
| |
| |
en die fiets, daar was geen denken meer aan: eerst moest er eens een rapport met niet zoveel minnetjes komen!
Zo was er een andere jongen, die leed aan andere gevaren: die z'n vader kon er niet tegen, dat er ‘halven’ op het rapport voorkwamen. Had zich op een of andere manier in het hoofd gehaald, dat een cijfer met een half er bij, onverschillig verder of het een hoog of een laag cijfer was, een jobstijding betekende: Dat halve puntje had je d'r wel bij kunnen halen met een beetje beter werken, dà's nou maar gekheid.
Deze ouderlijke imbeciliteit in het lezen van rapporten heeft niets te maken met intellektueel peil der ouders, met ontwikkeling of zo iets. Een van ons z'n vader was hoogleraar in de wijsbegeerte, maar qua rapporten-lezer was er met die man ook geen land te bezeilen. Die verklaarde de onvoldoenden van zijn zoons rapport uit overdreven veel tijd, door de jongen besteed aan andere vakken. - Daar zit je nou met je mooie cijfer voor algebra en meetkunde - nou moèst het wel mis lopen met duits en frans. Je móét het een niet door het ander later lijden, da's geen manier. En die acht voor gymnastiek bevalt me helemáál niet, kan iedere ezel halen. -
Nee, eerlijk gezegd had ik het met mijn vader nog niet eens zo erg beroerd getroffen. Die luisterde niet eens naar de zonderlinge jeremiades van mama over de verloren aardrijkskunde-vijf en zei zakelijk;
- Dat wordt donderen met dat overgangsexamen. Want wanneer is dat? -
- Junie. -
- Nou, Junie. Kijk 'es an. -
En hij smeet met een moedeloos gebaar het rapportboekje op de tafel, en herhaalde dat het donderen werd.
Maar dat was mama niet met hem eens. 't Was nog een hele tijd tot Junie, en als nou Nel getrouwd was, dan werd het ook rustiger in huis, we zitten nou ook wel een beetje erg in de drukte....
| |
| |
- Och mens, hij kan boven immers zo rustig zitten als-ie maar wil. -
- Nou ja, maar ik bedoel als-ie dan 'es nog wat extra-les d'r bij kreeg, 'n beetje voortgeholpen werd, d'r worden zovéél jongens voortgeholpen, en dat met die aardrijkskunde haalt-ie toch nog wel in. -
Papa keek me hulpeloos aan; 't was me net, of hij vroeg: - Hoe vind-je nou zóveel ontoerekenbaarheid? - En ik antwoordde bijna: - Ja, 't is bar. Ze snapt er helemáál niks van. - Maar 't bleef bij 't wisselen van een blik. En toen sprak ik:
- Bij 't overgangs zak ik tóch, dat weet ik al vooruit. -
'k Heb al verteld, bedenk ik nu, hoe ik dat zo vooruit wist: het hele systeem op die school deugde niet: men trainde niet op die examens. Daar is mijn lagere school béter achter geweest....
M'n vader, hoewel zonder mijn soliede gegevens, kwam tot dezelfde konklusie:
- Ja, 'k geef niks voor z'n héle kans. Dat wordt daar nooit wat met 'em op die school. Ik zal 'es informeren, er moet ergens zo'n soort partikuliere H.B.S. zijn, waar ze met zulke jongens wèl raad weten. -
- O d'r zijn d'r verscheiden, en héle goeie - verzekerde ijverig mama, en er was iets in haar stembuiging, dat aankondigde hoe zij zich gereed maakte, een zonnige beschrijving te geven van mijn gladde carrière, zoals die nu zich liet aanzien. En dat irriteerde mijn vader zo (ik had onwillekeurig weer een blik met hem gewisseld over mama), dat hij bijna schreeuwend verordineerde:
- Maar je probeert eerst nog dat overgangsexamen, hoor je. Dan pak je maar 'es àn, versta je. D'r komen d'r wel méér door, die 't niet gedacht hadden. Het is maar verduiveld makkelijk om te zeggen ik kom d'r tóch niet. -
Mama werd plotseling weer op een andere manier ijverig: knikte, knikte, knikte van ja, en toen papa, werkelijk verbijsterd, haar van terzijde bekeek, vulde zij aan:
- En als je ergens moeite mee hebt, zèg het dan lieve kind, zèg het dan toch. Dan kunnen we altijd nog zien toch! -
| |
| |
Ik was even getroffen. Waarachtig, ze vond één ogenblik een aksent van echtheid: Zeg het dan toch.
Maar hoe had ik het moeten zeggen? Het zou zo véél geweest zijn, wat ik had moeten zeggen, en zo volslagen onbegrijpelijk bovendien. Ik zweeg dus. Maar ik was te zwak om me te verweren, toen ze me naar zich toe haalde en me, een beetje onhandig, liefkoosde.
- Hè, Henricus? - zei ze, wéér met dat aksent van waarachtigheid, en ik raakte in de war, en kuste haar domme gezicht en dacht: wat 'n wereld, wat 'n wereld, die van moeders zulke monsters maakt, dat je je eigenlijk geneert, ze te zoenen!
En m'n vader, de stakkerd, zat er bij, en als hij geen sigaar had gerookt, had hij met z'n houding geen raad geweten.
En in de ongeschreven familie-annalen, door mijn moeder ijverig bijgehouden ten behoeve der kennissen, werd later dit moment onzer gezamenlijke stakkerachtigheid aangeduid als: ‘die keer, toen we Henricus 'es goed onder handen hebben genomen.’
|
|