| |
| |
| |
XIV.
Ik moet ditmaal wel héél erg mijn excuus maken. Er is waarschijnlijk voor de lezer aan dit verhaal geen touw meer vast te knopen. Ik schijn achteruit te vertellen; nou was ik toch al hoog en breed op de H.B.S., - daar laat ik me door die tante Neeltje verlokken, om weer terug te keren tot de tijd dat ik een jaar of zeven was. Op die manier schieten we natuurlijk nooit op! En het ergste is, dat ik zo stom geweest ben, reeds te vertellen van m'n partikuliere omstandigheden van tegenwoordig, zodat zelfs de goedwilligste lezer geneigd is, het op te geven. Men kan inderdaad heel wat malligheid met zekere belangstelling blijven volgen onder het voorwendsel, toch wel ‘methode in deze dolheid’ te zien. Maar ik vrees, dat bij dit verhaal zo'n voorwendsel niet is vol te houden....
Laten we het daarom nog één keer proberen, orde te stellen op de zaken, en afspreken: ik was dan bezig, voor de tweede keer die tweede klas van de H.B.S. door te gaan, en naderde mijn zestiende verjaardag.
De verbindingen met de Bloemstraat waren al lang verbroken. Mama had d'r zin: dat was allemaal tot verleden verwerkt; en het mooie was, dat de Bloemstraat in genen dele klitterig was, en vol fiere trots het standpunt innam, met de Nassaukade te hebben gebroken. Er is misschien hier of daar onder m'n lezers een zonderlinge idealist, die mij in deze van verraad wil beschuldigen. Nietwaar; dáár was het gezonde leven, dáár was de natuurlijkheid en bij me thuis was de omgeving de dood. Ik had moeten standhouden, ik had me door thuis niet moeten laten
| |
| |
beletten, te drinken uit deze bron van koesterende hartelijkheid. Maar laat die idealist toch eens even nadenken:
Dat zou opstand hebben betekend tegen het ouderlijk huis. En niet, dat ik daar in principe tegen ben; maar al te veel ouderlijke huizen maken misbruik van de legende van volmaaktheid die nu eenmaal alles wat met ouderlijkheid in verband staat, omzweeft; maar opstand is een zaak, die vraagt om een moment; om hèt moment. En in dit geval is er nooit het moment geweest. We kunnen nu wel voor die hele afsnijd-aktie van mijn mama één term gebruiken, die in een paar sekonden is uitgesproken; en mijn verhaal over die aktie is zo samenvattend moeten blijven, dat het de indruk geeft van iets dat binnen een kort tijdsverloop zich afspeelde, een kort en hevig proces; maar in werkelijkheid is het een langzaam-slepende geschiedenis geweest, een vergiftiging op de lange baan. En nooit was er het moment van het grote konflikt, het opstandsmoment. Het is de gewone geschiedenis van zo veel verwordende mensenlevens: je glijdt aldoor maar, van het ene in het andere. Laat iedereen het maar eens van z'n eigen leven nagaan: hoe ben je toch van achttienjarig mensen- ja wereldredder geworden tot de verstandige behartiger van allerlei minderwaardige belangetjes die je nu bent; hoe heb je toch zó veel verraad kunnen plegen aan schone principes, aan lichtende idealen? Stapje voor stapje is het gegaan, van het een is het andere gekomen. Je hebt nooit misdadig je idealen de nek omgedraaid; je hebt ze enkel maar elke dag een klein knauwtje gegeven....
Ik durf het naar waarheid getuigen: nooit, nooit, nooit heb ik tante Neeltje en de haren verraden of verloochend, nooit heb ik ze losgelaten; en toch, tóch had mama, toen ik vijftien was, haar zin en de Bloemstraat was vreemd voor mij, bestond voor mij niet meer, dééd mij niets meer.
Nou moet ik er één ding bij vertellen: de Bloemstraat sloofde zich ook niet bepaald uit, mij te behouden. In de laatste dagen van ons officiële nog-wel-familieschap, toen ik nog wel altijd
| |
| |
toch zo'n beetje voor ‘schakel’ speelde - toen was ik, vergeleken bij de neven en nichtjes, een tamelijk onhandig, wereldvreemd, lummelig jongeheertje; en vooral te midden van dat volle Bloemstraat-leven overviel mij bovendien nog een gevoel van extra-bloedeloosheid, om het zo maar uit te drukken. Zodat - nou, laat ik het maar eerlijk zeggen, zoals het was - zodat mij uit die loslippige Bloemstraatse monden nog al eens de betiteling ‘halve gare’ gewerd. Ach, telkens kwam daarover dan wel de pleister van hun toch wel echte hartelijkheid - maar naarmate de duidelijke demonstraties van Nel en mama, dat zij de breuk wensten, vermeerderden, kwam er in die aanspraak met ‘halve gare’ zekere stekeligheid. Ik beschuldig niet, ik verwijt nog minder, het moest allemaal zo gaan natuurlijk; maar ik voelde hoe steeds meer de neiging veld won, mij, zij het ook voorzichtig, als onnozele kop-van-Jut te nemen voor de slagen die eigenlijk op de Nassaukade hoorden terecht te komen. Het werd ook daar in de Bloemstraat zo langzamerhand onveilig voor mijn gevoel: - onveilig zoals overal, en dat zal nu juist niet de verwijdering hebben tegengegaan.
Vreemd zijn ze me geworden, absoluut vreemd, tante Neeltje en de haren. Mama, die lieve geduldige gifmengster, heeft het gewonnen. En toch denk ik dezer dagen wel eens: als op een mijner bezoekdagen niet mama kwam om ‘zich goed te houden’, en Nel om ‘op mama te passen’ - maar als tante Neeltje eens verscheen met een zak sappige Jordaanse peren, en met om zich heen, ondanks de Zondagse japon, die sfeer van onbekommerd-sterk leven, met in haar stem die waarachtigheid, zou dan de lust niet weer ontwaken, om weg te stappen hier vandaan met haar mee, het leven weer in?
Maar we hadden afgesproken: ik zat nog niet hier, ik was nog bezig, die tweede klas der H.B.S. te doubleren.
Van de Bloemstraat-konnektie was mama dus verlost. Maar die andere zwarte plek mijner familie, mijn grootvader, was gebleven. Grootvader was niet af te snijden; dat zou-ie wel gewild
| |
| |
hebben, hè; dan had hij zich onbekommerd als een zwijn kunnen wentelen in de ordinairigheden des levens, en zou op een kwade dag tóch teruggekomen zijn, maar dan met een verdacht vrouwpersoon als onwraakbare echtgenote, en wie weet wat voor weerzinwekkende bijbehorendheden als aangenomen kroost....
Hier moest iets anders op gevonden worden; en het werd gevonden, althans theoreties: het nette gesticht.
Ach, zelfs mij bekruipt de verontwaardiging van mama, als ik bedenk, dat u dit misschien verkeerd wilt begrijpen. Zij bedoelde helemaal niet het besjeshuis; de Van der Stadts stoppen hun vader niet in het besjeshuis; dat doen ze, met andere families samen, versleten schoonmaaksters met aanhangende echtgenoten, of bijna-blind gewerkte oude trouwe naaisters.
Ze bedoelde: een net gesticht.
Er moeten van die nette gestichten bestaan, zo babbelde zij wel eens met Nel; van die nette gestichten voor alleen-levende oude heren; zo iets, bedoel ik, als waar bij voorbeeld papa ook in zou kunnen, als ik eens vóór hem kwam te overlijden.
- Hè gunst mamá, wat 'n idee. -
Mama keek bescheiden. Alsof zij zeggen wilde: ja, ik wéét het wel, iemand als ik heeft zekere morele rechten op een eeuwig leven, maar ik zal daar geen misbruik van maken, en even goed dood gaan als een ander. Toen zei ze:
- Ja kind, heengaan doen we allemaal, vroeg of laat.... -
- Nee, dàt bedoel ik niet. Ik bedoel wat 'n idee: papa in een gesticht! -
Nel had volkomen gelijk natuurlijk. Een lekkere jongen om in een gesticht te kruipen, die vader van ons, in een soort wanhoop over z'n weduwnaarschap! Maar mama had er nu eenmaal niet het flauwste begrip van, hoe dat hele ‘huishoudelijke leven’ voor papa eigenlijk niets anders was dan een ongerieflijk stukje gedwongen ledigheid, een nu eenmaal-zo ingestelde, maar toch eigenlijk wel onrechtvaardige diefstal op z'n vrije tijd. Ze begreep dus Nel verkeerd, en dacht, dat het bij Nel alleen maar
| |
| |
mangelde aan 't vermogen om zich een gesticht voor te stellen, deftig genoeg voor papa's stand.
- Ja, d'r moeten van die gestichten voor oude heren zijn. Och, gestichten kun je 't eigenlijk niet noemen. Ze hebben er hun eigen apartementen, waar ze bediend worden, en ze kunnen gaan en komen wanneer ze willen.... -
- Maar da's toch niks voor grootvader! - riep Nel ontsteld uit.
- Nee, maar nou zijn d'r ook, die zijn weer een tikje minder; meer met regel van etenstijd en licht-uit en zo, maar toch waar ze mijnheer zijn. -
- O - sprak Nel, bereid om dàn verder te luisteren.
Ze keken elkaar even aan, als twee veel-wetende vrouwen; ze hadden graag samen uitgeweid over het heerlijk-geruste idee, dat opa daar in zo'n gesticht goed onder toezicht zou staan, maar dat ging niet doordat ik in de kamer was; en mama verwerkte haar verzwegen gedachten tot motivering die ook voor kinderen geschikt was:
- Weet je, wat het is met zulke oue mensen? Ze moeten zo'n verzórging hebben, vooral mannen, als ze oud worden. En daarvoor zijn juist zulke inrichtingen zo goed. En die d'r eenmaal een tijdje zijn, o die bevalt het zo goed. Die zouden d'r voor geen geld meer uit willen, heus.... -
Dat nette gesticht - op 't laatst zag ook Nel het voor zich. En toen begonnen ze met d'r beiden papa d'r over te onderhouden. D'r moesten van die nette gestichten voor oude heren, niet oue mànnen, maar oude héren zijn....
Maar met papa was het lastig, die dingen zo in 't vage te houden:
- Zo. Nou. Goed. Waar staat dat gesticht, hoe heet het. Waar kan ik er naar informeren. -
Volgde een waarlijk verlokkende beschrijving door mama; je hield je hart bijna vast, dat papa-zelf d'r zin in zou krijgen, in dat ideale oude-heren-hotel. Maar papa hield hardnekkig vol:
| |
| |
waar dat gesticht dan uithing; dan zou-ie 'es kunnen informeren. Vergeefs probeerde mama 't voor te stellen, alsof dat nu juist zijn plicht was: te weten waar het door haar ontworpen gesticht in werkelijkheid stond, daar moest een màn toch achter weten te komen.
En het nette gesticht bleef wel spoken bij ons huis, maar verder schoot het niet op. Nel droeg Christiaan op, voor meer positieve berichten omtrent dat droom-gesticht van mama te zorgen; maar toen Christiaan eindelijk met een adres kwam, bleek het iets voor oude zeelui te zijn. Buitengewoon goed, buitengewoon net, maar ontoegankelijk voor opa helaas. En toen greep zowaar opa in - door op een Novembernacht zonder enige waarschuwing - de volgende Zondag zou 't juist weer z'n ‘beurt’ geweest zijn - in bed dood te blijven.
Ik hoorde het, toen ik 's middags om twaalf uur uit m'n H.B.S. thuis kwam: het ‘knappe mens’ waar opa al jaren binnenshuis bij had gewoond, was 't ontsteld komen vertellen; mama had dadelijk naar pa z'n kantoor getelefoneerd, en pa, die flinkerd, had zich goed gehouden, en was meteen gekomen. En zo voort. Mama zwom tijdens het verhaal in echte tranen, en wist me zelfs bij verrassing tot twee keer toe te zoenen. De gordijnen aan de straatkant waren al neer, maar dat hinderde niet erg, want we huisden tóch achter. Ik opperde principiële bedenkingen, om onder zulke omstandigheden naar school te gaan, en mama gaf me gelijk; maar papa, die later thuis kwam koffiedrinken, vond het kortaf nonsens. Nel was kalmer dan mama; stelde echter wel enigszins angstig de vraag: hoe het móést, of nou Chris óók mee moest met begraven. Nonsens, dacht pa weer; maar mama verklaarde snikkend, dat Chris toch óók.... en zij omhelsde teerhartig Nel. Ja gut, zei die, niet dat-ie d'r op gesteld zal zijn of dat-ie d'r tegen-op zal zien, 't is alleen-maar: wàt hóórt?
Bij 't middageten bleek mama's uitbundigheid-in-'t-verdriet plaats gemaakt te hebben voor zachte, milde weemoed. Alles was ‘zo jammer’. Zo jammer, dat opa niet-eens de zeventig had
| |
| |
mogen halen. Dat alles zo plotseling was gegaan. Er bleek hoe langer hoe meer jammer te zijn, en eindelijk kwam het toppunt: zo jammer, dat-ie net moest doodgaan, nu eigenlijk mama al besloten had, de oue man hier in huis te nemen. Eén ogenblik werd dat zelfs Nel te kras; zij keek op, en ik dacht niet anders, of ze zou een duel openen: - Hè gut mama, hoe kan u nou dàt zeggen, en van de week had u 't nog over zo'n net gesticht. -
Maar tot m'n verbazing zei ze niets; en toen.... 'k zal maar zeggen: toen gleed mijn geest uit, en ik zei de woorden die ik van Nel verwacht had, helaas ook nog enigszins gefatsoeneerd naar mijn jongensmond:
- Niewáár, u wou opa in een gesticht zetten! -
Ze keken elkaar op de beurt aan: Nel en mama en mijn vader, en kwamen toen alle drie tegelijk tegen mij in aktie. Mama wees sprakeloos naar mij, maakte vervolgens een zonderling kermend geluid, en bleef daarna allerlei luidruchtige voorbereidselen maken tot iets als een zenuwtoeval. Nel schreeuwde: - Daar hei-je diè leugenaar weer, waar haalt-ie 't vandaan? Hier mama, drinkt u wat, drinkt u dan wat mama!’ En papa zei dreigend: - Als je nog één woord zegt, ga je van tafel, verstaan? -
Ik had alweer spijt van m'n stommiteit, en at zwijgend door. Nel slaagde er in, mama wat water te laten drinken, en zette toen het glas weer op de tafel met een blik op mij, of ze een moordaanslag van mijn kant verhinderd had. Papa keek in afwachting naar mama's mond: als ze maar eerst weer spreekt, zag ik hem denken, als ze maar eerst weer spreekt, dan is het weer in orde.
En mama spràk. Weemoedig:
- Wat hàd-ie hier geen aardige oue dag kunnen hebben. In de tuin, in het zonnetje, en 's morgens om elf uur z'n kopje koffie en zo.... -
Was ik niet het grijze kind geweest, dan zou ik me geërgerd hebben. Nu dacht ik alleen-maar: - O, dit is dus het grote thema, dat mama tegen ‘de visite’ zal variëren in een schone reeks klaagliederen.... -
| |
| |
En zo is het gegaan; in de loop van de week heeft opa nog z'n eigen kamertje gekregen, als Nel trouwen zou; waar-ie zich terug-trok als-ie het eens erg rustig wou hebben, maar och, meestal zat-ie beneden, bij ons. Nog een hele gezelligheid voor ons ook. Had z'n aardigheid in de tuin. Zou op die manier wel honderd jaar hebben kunnen worden. Och wel hulpbehoevend op 't laatst, maar wie weet hoe je zelf zal zijn op die leeftijd. 't Was al allemaal voor elkaar, en nou zo onverwachts dàt. Zo gezond, zo weg. De schrik, 's ochtends om even over tienen; getelefoneerd naar papa; de flinkerd.... Zondag een week geleden, och, hadden we óók nog zo'n prettige dag gehad. Van hier uit begraven, zeker, ja, dat is het laatste wat we nog voor 'em doen kunnen, en wie zou niet.... -
En Nel, m'n lieve zuster Nel moet een stijve nek gekregen hebben van het ja-knikken.
Eén moment van griezeligheid is er nog geweest. Het knappe mens beweerde dat opa ‘z'n boekje’ had laten oplopen, tot het onbegrijpelijk-hoge bedrag van over de vierhonderd gulden, en bleek erg gesteld op betaling, vóór het lijk het huis uit ging.
Nel beschuldigde niet onduidelijk het knappe mens van oplichterij; Chris had ook zo smadelijk z'n schouders opgehaald, toen ze 't vertelde. Mama meende, dat zo'n oue man.... wat wist je d'r eigenlijk van hoe-ie met geld deed, het knappe mens was toch altijd juist zo erg betrouwbaar geweest immers? Papa had de zakelijke konklusie getrokken, dat-ie in ieder geval maar betalen moest, desnoods bij wijze van losprijs voor het lijk. En zo is dan de avond vóór het begraven grootvader neergezet in onze voorkamer, die door middel van zwarte draperieën met zilverstiksels in een waarachtig wel indrukwekkende rouwkapel was veranderd.
Keurig, keurig; mama's twee beste vriendinnen zijn die avond nog komen kijken, op dringende telefoniese uitnodiging van mama:
- 't Is de moeite waard om te zien; en morgenmiddag wordt de boel al weer weggehaald; dus dóé het nou maar voor me, en
| |
| |
kom straks nog een half uurtje, de avond is anders zo vréselijk om door te komen. -
Bloemen zijn er ook geweest, van mama en papa, ook namens mij. En van de familie Verwulft, die ‘deze dagen’ buitengewoon hartelijk mee-leefde. En van Chris en Nel een héle mooie krans, een apàrte krans; op de ene slip van het lint stond gedrukt ‘Van Nel en Chris’ en op de andere: ‘Aan grootvader’. En menig voorbijganger heeft met moeilijk-dwarsgebogen hoofd die opschriften gelezen, toen de koets passeerde - en zich een idylliese, hoewel ietwat-moderne, familie gefantaseerd: eigenlijk 'n beetje gedurfd, om op zo'n ernstige grafkrans niet de stroeve officiële voornamen voluit te zetten, maar de aanspraak-naampjes, die opa altijd gebruikte; maar toch wel hartelijk-eenvoudig.... Van het knappe mens een tak met ‘Rust zacht’ - wou mama nog door getroffen zijn, maar papa coupeerde: zal het boekje wel goed voor geweest zijn.
Chris ging mee in 't volgrijtuig, met papa en mij. Had een hoge hoed, net als papa, en ik kan niet anders zeggen, of onder die hoge hoed was hij al geheel-en-al de volwassen aanstaande mede-firmant.
De dag na de begrafenis begon mama over opa's boeltje. Hij had toch in ieder geval toch nog op die kamer bij dat knappe mens wat eigen boel gehad, hoe moest het nou daarmee.
Mijn vader keek haar hoofdschuddend aan:
- Wat wou je nou met die oue rommel. Kan je toch niet hier in huis halen? -
- Er kan toch wat bij zijn nog, hoe zal ik zeggen.... -
- Antiek bedoel je? - vroeg papa sarkasties.
- Nee niet nou juist antiek; maar toch misschien 't een of ander waar jij als zoon nog aan gehecht was of zo, een klok, of een beetje aardige oude stoel. -
- Nou het hele rommeltje laat me koud - zei papa hard. Mama zuchtte, maar zweeg. Waarschijnlijk vond ze 't niet
| |
| |
helemaal fatsoenlijk, dat er voor mijn zakelijke vader nou niets meer uit het ouderlijk huis 'n beetje romantiese dierbaarheid bezat; hij had toch minstens voor één van die oue dingen een ietwat idioterig zwak behoren te hebben. Ze zou zo graag tegen de vriendinnen gezucht hebben over een oue leunstoel met motgaatjes in de zitting, die ze in d'r mooie huiskamer voortaan zou moeten dulden, omdat d'r man nu eenmaal zo gesteld was op die stoel, waar z'n goeie lieve moeder indertijd altijd in gezeten had....
Ze overlegde de volgende dag met Nel. Of je nou opa's boel zo-maar daar kon laten staan bij dat mens. En weldra waren ze met d'r tweeën 't hierover eens: dat mèns zou het boeltje niet houden, het moest weggehaald worden.
- U huurt d'r gewoon een kruier voor. -
- Maar waar moet-ie het laten? Je vader wil het niet hier hebben, trouwens, wat zouden we d'r mee moeten beginnen? -
- Naar de verkoping - zei Nel.
Mama schrok.
- Stel je voor, dàt zou je vader helemáál....! De boel van z'n ouders verkopen, hij zou 'm doodgeneren. Nee dat kàn niet. -
- In de beste families doen ze 't. Hele bibliotheken, volslagen ameublementen doen ze naar de verkoping. Heel gewoon: sterfgeval. -
- Ja maar Nel, stel je nou toch voor: dat anderhalve armoedige stuk van opa op de verkoping, en dat mens zou d'r natuurlijk juist expres de bespottelijkste oue kapotte rommel bij doen om ons voor schandaal te zetten uit wraak. Je vader dènkt er niet aan, en hij heeft gelijk ook. -
Nel dacht even na, en toen vond haar vrouwenvernuft de oplossing:
- Geeft u 't allemaal aan Aaltje. Die kan het gebruiken. Die zal d'r gek mee zijn. Die stuurt d'r man en d'r zoon d'r op af, en laat u die maar begaan: die slepen àlles wel mee. -
- Gunst ja - was dadelijk mama overtuigd, - ja da's een goed idee. Die Aaltje. Die komt het ook eerder toe dan dat mens.
| |
| |
Die was altijd zo beleefd tegen opa. En ze kan het zo goed gebruiken ook. En ze zal het ook knap onderhouden. -
Nog dezelfde avond stelde ze 't aan papa voor: Of dat zó niet het best geschikt was: Aaltje.
- Och mens laat die rommel toch staan waar ze al zo lang gestaan heeft - zei papa onwillig. - Wat moeten we nou die boel overhoop halen? -
- Ik vind het idéé zo naar - sprak mama tederlijk, - ik vind het zo'n naar idéé, dat dat mens die vierhonderd gulden al slikt en nou als vreemde maar de baas over vaders boel zal spelen ook. En het zou aan Aaltje zo bestééd zijn. -
- Nou vooruit, voor mijn part dan - zei papa toen maar. Hij had 'n beetje haast om uit te gaan ook.
- Dan zal ik Aaltje laten waarschuwen dat ze 'es hier komt. En als jij dan 'es opnoemt het voornaamste wat d'r zijn moet. -
- Ik? Denk je dat ik nog weet.... -
- De boel van je ouders.... -
- Ja de boel van m'n ouders, wat weet ik nóu nog.... Och kom, vechten jullie dat nou maar uit met die kostjuffrouw en Aaltje.... -
- En als ze dan 't een of ander àchterhoudt? -
- Nou dan hóudt ze wat achter, laat ze d'r rijk mee zijn. - Hij had z'n jas al aangeschoten en stapte weg.
Mama schudde d'r hoofd tegen Nel; maar toen viel het haar zeker op, hoe belangstellend ik toekeek, en ze sprak goedaardig:
- Mannen kunnen soms zo onverschillig zijn hè. En toch heeft je vader d'r wéét van. In z'n hart.... zal het hem toch goed doen als de boel eenmaal goed en wel in andere handen is, en niet dáár zo-maar staan blijft. Maar hij ziet d'r tegen op, het zelf te regelen, hij is bang, z'n eigen niet goed te kunnen houden als-ie d'r zo met allerlei mensen over spreken moet. 't Is.... 't is het laatste van z'n.... van z'n familie, hè. -
- Ja, pa is d'r wel degelijk van in de war - zei Nel, - zal ik dan maar Aaltje even meteen een briefkaart schrijven, of ze 'es wil aankomen van de week op een avond? Weet u 't adres? -
| |
| |
En die avond met Aaltje is toen aangrijpend geworden. Mama - telkens haar ogen afdrogend, gaf een roerende uiteenzetting: dat m'neer d'r zo tegen op zag, dat opa's boeltje in vreemde handen zou overgaan; al was het dan niet veel (toen opa op kamers ging had-ie 't meeste moeten weg-doen) - al was het dan niet veel, 't was nog een stukje.... een brokje ouderlijk huis.... -
Hier snikte Aaltje waarlijk mee.
En daarom had m'neer gedacht, als ze nou 'es zo deden: dat Aaltje 'es kijken ging, met d'r man of d'r zoon.... -
- Of m'n schoondochter - vergat Aaltje zich even.
En dan 'es keek, of ze niet het een en ander voor d'r eigen nog kon gebruiken....
- Och mevrouw, het zou véél te véél zijn, als er toch goeie stukken bij waren, dan kon m'neer zelf toch.... -
Nee, m'neer had van alles afgezien. Vond het te naar idee.
- Maar nou vind ik het weer zo'n naar idee, dat dat mens daar, die evengoed-al het nodige van de oue man geprofiteerd heeft, dat die maar doodgewoon.... -
Wel, toen raakte Aaltje in vuur, dàt zou zonde zijn, om dat wijf de boel te laten houden.
En toen ze weg ging, begrepen we het: Aaltje, met zoon en schoondochter, vooral met schoondochter, zou tot de laatste potscherf van opa's achtergelaten boeltje aan het voorheen-knappe mens weten te ontrukken.
- En de onkosten van de kar of zo, die zijn voor ons, - zei mama, zeer voldaan.
Als rechtgeaard auteur behoorde ik nu te weten, hoe het afgelopen is. Maar de verslagen daarover, met nabetrachting, schijnen behandeld te zijn zonder dat ik er bij was. Wel heb ik nog horen spreken over het vloerzeil: er lag vloerzeil dat nog zo goed als nieuw was, en mama méénde dat er vloerzeil op het boekje had gestaan, maar het boekje was door 't knappe mens dadelijk na de afrekening met papa vernietigd, en de schoondochter heeft het vloerzeil moeten laten liggen.
| |
| |
Ik vermoed, dat de nabetrachtingen over 't geval minder aangenaam zijn geweest, en dat er dáárom in mijn tegenwoordigheid verder zo zorgvuldig is gezwegen over de afwikkeling.
Met mijn grijsheid, meen ik niet ver van de waarheid te blijven, als ik vertel dat van opa's hele boeltje alleen de klok in Aaltje's huis terecht is gekomen, en dat de rest door de schoondochter voor een tientje is gelaten aan 't knappe mens. Waarna Aaltje in volle gemoedsvrede nog een rijksdaalder gedeklareerd heeft voor de kar die niet nodig is geweest; - en mama drie gulden heeft betaald.
|
|