| |
| |
| |
XI.
Die Zondag kwam.
‘De ‘koffietafel’ stond klaar, als gewoonlijk. Papa lag in z'n luie stoel, met de tijdschriften van de Lectura-portefeuille om zich heen, en bromde onverstaanbare antwoorden tegen mama, die al aan tafel zat, en mopperde dat opa weer zo laat was.
Nel liep huisvrouw-achtig te doen, en gaf de bloemetjes water; Chris, in een keurig blauw pak en met een geweldige scheiding in z'n nog vochtige haar, liep, sigaret-rokend, duidelijk welgevallen te hebben aan Nels bedrijvigheid. Beweerde iets langdurigs over een Azalea, en plukte af en toe een verdord bloempje of blaadje af, en ging dat dan, tegelijk met de as van z'n sigaret, in Pa's asbakje deponeren.
Ik was maar vast begonnen aan 't sneetje krentebrood, dat op mijn bordje klaar lag.
Mama keek, voor de zóveelste maal, of de koffiefiltreer goed doorliep, en zuchtte. De pendule sloeg één uur.
- Waar zit nou toch zo'n oue man - zei mama.
Papa deed een poging om uit in stoel te komen, en gooide z'n asbakje om. Hij keek even naar de herrie, en liet zich toen maar weer achterover in z'n stoel vallen.
- Daar heb je 't al - zei mama vinnig, en ze maakte de beweging van opstaan met een gezicht als een martelares. Maar Nel riep dadelijk: - Nee, blijft u nou maar zitten, 't is Zondag - en greep het tafelschuiertje met zilveren blik dat naast het buffet hing, en begon de rommel op te vegen. Chris hielp duidelijk:
| |
| |
raapte het lege asbakje op, deponeerde er de as van z'n sigaret in, en zette het weer binnen Pa's bereik.
- Morspot - zei Nel guitig tegen pa.
Maar die bleek uit z'n humeur te zijn:
- Gáán we nu koffiedrinken of niet? - vroeg-ie nijdig.
Mama (ze had me net stilletjes nog een sneetje krentebrood op m'n bord gelegd) schoof haar stoel achteruit en liet met een gebaar van wanhoop d'r handen in d'r schoot vallen:
- Noù is-ie mooi, noù zal 't nog mijn schuld zijn dat jouw vader weer, enfin. -
Papa verschanste zich achter een tijdschrift en gaf geen antwoord.
- Hoe laat gáát jullie trein? - keerde mama zich tot Chris.
- O, dat mikt zo net niet - zei die inschikkelijk, - naar Haarlem kan-je zowat elk half uur. -
- Zo? - kwam Nel overeind van d'r vegerij, - maar als we over tweeën pas weg kunnen, is het de moeite niet meer waard! -
Chris keek op z'n horloge. - De pendule is bijna tien minuten vóór - sprak hij verzoenend; en hij stak nog een verse sigaret op, om te tonen dat hij er nog helemaal niet op rekende, al aan tafel te gaan. Natuurlijk ging toen net de schel, en ik sprong op, om opa te gaan open-doen. Het dienstmeisje had n.l. altijd d'r ‘héle vrije Zondag’ als opa kwam, en was dan om elf uur al verdwenen. Maar bovendien vond ik het sekuurder, de eerste ontmoeting met opa maar onder vier ogen te hebben: je kón niet weten, misschien had-ie me tóch herkend.
Ik deed de buitendeur open. 't Portiek was leeg. Ik was er zó vast van overtuigd, dat het opa was die gescheld had, dat ik helemaal naar buiten kwam, om te kijken waar-ie zich verstopt had. Geen opa te zien. Ik keek nog eens de kade af, naar beide kanten; want al had-ie dan niet aangescheld, in aantocht moest-ie toch zijn. Mis. En ik stapte maar weer naar binnen.
In de kamer bleek het koffiedrinken begonnen te zijn; de hele familie had plotseling één lijn getrokken, en gezorgd, als één ge- | |
| |
zamenlijk verwijt al aan tafel te zitten bij opa's binnenkomst. Mama was zelfs al zo voorbarig, lief maar droef te zeggen: - Nou, we hadden de hoop al opgegeven - en ze keek me een beetje suf aan, toen ik alléén de kamer binnenkwam.
- Niemand - zei ik, ondanks mezelf met een ietwat dramaties aksent.
- Wie schelde d'r dan? - vroeg Nel.
Ik haalde m'n schouders op, en ging gauw achter mijn bordje zitten. - Nog 'n krènte - verzocht ik gulzig, maar mama bleek doof, en ging koffie-inschenken.
- Had meteen even op straat gekeken, sufferd, of opa d'r aan kwam - verweet Nel, en meteen sprak ze door tegen Chris: - Hoofdkaas of ham? -
- Heb ik gedaan, ezel - antwoordde ik prompt, terwijl Chris wuif de, dat-ie nog wel even wachten kon.
- Ja ga jullie je gang maar hoor - zei mama, met een knikje tegen Chris. En Nel, resoluut nu, bediende-n-'em toch maar; ham had ze besloten.
Ik achtte de gelegenheid gunstig, om m'n derde sneetje krentenbrood maar van de schaal te pakken, en het lukte me: mama had al haar aandacht bij de koffieschenkerij, en Nel was knus met Chris ‘lekkere boterhammetjes’ aan 't prepareren.
- Nee, nee, nee. Ja ja ja. Och nee. Heus. Nou vooruit. Nee meer niet nou. Kom. En je zelf dan? Nee gerust niet. Hè, flauwerd. Kom 't is Zondag. -
Ze waren zeldzaam kir-derig met elkaar, en mama raakte er vertederd van:
- En wat zal pa nemen? - vroeg ze, de koffiepot weer neerzettend, met een vaag gebaar naar alle schaaltjes tegelijk.
Pa rilde lichtelijk; had natuurlijk een klein katertje van gisteravond. Maar 't was mama niet om een beslissing te doen; ze wou alleen maar wat tederheid luchten, en dus was haar blik al lang op mij gegleden:
- O die ondeugende rakker. Zit alwéér aan een sneetje krentebrood, zeg je hoeveelste is dit al? -
| |
| |
Maar ook daar verwachtte ze geen antwoord op: ze omvatte met een stralende blik heel haar zo goed voorziene koffietafel, en plaatste daarna met honneponnerige stembuiging de venijnigheid:
- Jammer hè, dat nou zo'n oue man de boel altijd bederven moet, hè. -
Zonderling genoeg, scheen niemand, behalve ik dan, mama's verzuchting te horen; maar mijn blik ontweek ze, en terwijl langzaam de glimlach weer wegtrok van haar gezicht, ging ze zorgvuldig de koffie van melk voorzien; en toen ze bij elk van ons een kopje naast het bordje had gezet, gaf ze zichzelf maar antwoord:
- Enfin, wij gaan onze gang maar, hoor. We kunnen niet blijven wachten. -
Nu eenmaal het twaalfuurtje begonnen was, bleken Nel en Chris toch wel voort te willen maken. Chris vergat zich zelfs zo ver, dat-ie op z'n horloge keek, en zei: - Als we nou die trein van vijf voor tweeën willen hálen.... -
- Gut, wat 'n haast nou opeens - sneerde mama, maar Nel zei kortaf: Ja, en stond op, en ging de kamer uit. Chris, voor z'n fatsoen, dronk in bedaard tempo z'n koffie leeg, maar bedankte toch voor nóg 'n boterhammetje. Even later kwam Nel, in mantelkostuum en handschoen-aantrekkend, hem weghalen.
- Nou vooruit nou. Dag mensen! Plezierige Zondag verder. -
- Zes uur eten, hè? - vroeg mama.
- Ja daar kunt u op rekenen - zei Chris, ernstig handengevend.
En ze verdwenen.
We hoorden het gerucht van hun weggaan bij de buitendeur. Maar opeens kwam Nel weer haastig de kamer binnengestapt. Ze verdraaide haar ogen als in volslagen wanhoop, ja wrong d'r handen, en zei:
- Daar is-ie net. Maar hij ziet me d'r nóu uit! Gewoon een schandaal voor de buren. Enfin -
- Ja hoepel nou maar óp! - schreeuwde mijn vader nijdig, en hij ging plotseling zichzelf bedienen van de ham, zonder brood er bij te nemen....
| |
| |
Nel schudde treurig d'r hoofd tegen mama, die deze mimiek onmiddellijk overnam, en weemoedig zei:
- Och ga jij toch maar naar Haarlem in ieder geval. -
Zij zou alleen haar lot wel dragen, die arme mama van me.
In de gang hoorden we de konversatie van Chris en opa, over het weer natuurlijk; Nel wipte weg, en opa kwam de kamer binnen....
Bij de allereerste aanblik gaf-ie me de sensatie van iets plechtigs, iets onuitsprekelijk officiëels. Ik herkende die sensatie: wittedas-gelegenheids-kleding. Begrafenis-eerste-klas, ongehuwd; lid van een mannenzangkoor, op weg naar de uitvoering; violist, terugkerend van een cabaret-avond. Enfin, opa had iets gedistingeerde met z'n witte das; iets van een bruidegom, dacht ik in plotselinge associatie.
Wat moet-ie nou ineens met een witte das, dacht ik, en eenzelfde soort verwondering lag op de gezichten van m'n ouderpaar.
Maar toen zag ik m'n vergissing: opa had dit witte-das-effekt bereikt.... door te vergeten een das om te doen! Hij liep met een enkel frontje voor; en bij nader inzien bleek dat frontje nog open te gapen op de borst, en liet een ordinaire donkere borstrok vermoeden....
- Goeie morgen - grinnikte hij, nog in zalige onbewustheid van zijn tekort aan toilet.
Ik had een hevige behoefte om een welgemanierde kleinzoon te zijn, en stapte dus op de oue man af, en gaf hem een hand, en zei eerbiedig: Dag Opa, hoe gaat het met u?
Hij drukte me vluchtig de hand, en keek over me heen naar mama's ontstelde gezicht.
- Wat mankeert u nou? - vroeg ze dramaties.
- Niks - zei hij, haar edelaardig geruststellend, - ik zweet 'n beetje, hè. Die mieterse breuk van me is weer uit, ik zal maar effen naar zekere plaats gaan, hè. -
Mama was werkelijk sprakeloos. Papa zei zakelijk: - Ja gaat
| |
| |
uw gang maar even - en nam zonder op te zien nog een plakje ham, en ging dat uitvoerig van mosterd voorzien.
- Kan ik toch kwalijk hier in de kamer doen, hè? - sprak opa op oneerbare wijze tegen mama, die enkel maar naar lucht hapte.
Opa verdween. Mama vloog op, en duwde nadrukkelijk de deur achter 'em dicht.
- Is dàt nou taal, waar een kind bij is? - kon ze toen eindelijk uitbrengen.
Papa haalde z'n schouders op.
- Och, 't is een oue man. Enne.... -
- Wat enne? -
- Hij schijnt z'n dassie ook verloren te hebben. -
- Verloren? Verloren? Heeft-ie natuurlijk helemaal niet óm gedaan vanmorgen. Kan hèm wat schelen, hoe-ie d'r bij loopt. -
- Nou ja, weet hoe wij d'r bij lopen op die leeftijd. -
- Leeftijd, leeftijd? Je praat warempel of 't al een leeftijd is om kinds te worden! Kóm nou toch. Nee, da's een stréék van 'em. Omdat-ie wéét, dat ik er niet tegen kan. -
Papa ging rechtop zitten:
- Krijgen we dat liedje de hele Zondag weer? Waarschuw me dan vooruit, dan.... -
Mama keek hem aan in duidelijke afwachting. Ze wist net zo goed als ik, wat pa bedoelde: dan had-ie een prachtig voorwendsel, om zich aan allerlei Zondagsheden te onttrekken, om zogenaamd ‘naar kantoor’ te gaan en ‘vast een en ander’ voor de Maandag ‘klaar te leggen’.... in werkelijkheid om van uit kantoor z'n biljartklub op te bellen: of er soms heren waren.
Maar ze tartte hem, z'n zinnetje af te maken. Véél vrijheden had-ie zich weten te veroveren, maar Zondags was en bleef hij háár prooi; Zondags had hij geen eigen bestaan, Zondags had hij zich van de ene verveling door de andere te laten sleuren. Hij zweeg dus; en toen - liet mama hem z'n positie eventjes voelen. Ze keek hem zonnig aan, alsof-ie helemaal geen poging had gedaan om ruzie te maken, en sprak:
- Wat doen we van middag? -
| |
| |
O die gruwelijke vraag van alle Zondagen: wat doen we vanmiddag. 't Is één keer gebeurd, dat ik me niet langer kon inhouden, en mama op die vraag antwoordde: - Nou, mekaar weer 'es lekker pesten, hè. - Dat is toen één van de punten van aanklacht geworden, waarop later mijn veroordeling tot een ‘inrichting’ gevolgd is. Maar hoe waar is toch dat antwoord geweest!
Het hele sukses van de voetbalwedstrijden is daaraan te danken, dat zij de Zondagmiddagen der mensen vullen. Maar dames van de leeftijd van mama laten zij nog veel te veel aan d'r lot over, en het is eenvoudig niet te schatten, wat voor een geweldige hoop beroerdigheid dit soort vrouwen zo'n Zondagmiddag om zich heen weet te strooien, in die uren tussen twee en half vijf. Nà half vijf is het niet zo erg meer: dan wordt het bittertijd, en in 't bitteruurtje is men in 't algemeen onkwetsbaar. Maar de middag, de eigenlijke middag, wat moet er dan toch gedáán worden?
Mijn tante Neeltje wordt door dit probleem niet gekweld: die heeft de Zondagmiddag geheel bezet door de zorg voor de extra-Zondagse pot, en is bovendien Zondags meer dan ooit de dienende moeder van het gezin.
Maar vrouwen als mama, die zijn Zondags door de duivel bezeten; ze hebben zo het idee dat de Zondag zich ook voor haar door 't een of ander moet onderscheiden van het door-de-weekse beuzelbestaantje; ach, zochten ze de oplossing maar, door Zondags d'r gezin nu tenminste eens te diènen!
‘Wat doen we van middag’ - dat we door de week niet kunnen? Thee drinken, koekjes knabbelen, op visite gaan, visite ontvangen, wandelen met mooie kleren aan, het was mama d'r program van elke door-de-weekse middag; wat zou ze dáár nu Zondags aan gehad hebben? Bovendien waren de nette taartjes-gelegenheden Zondags gesloten, evenals de grote winkels; en ook waren vele dingen Zondags ‘ordinair’, die door-de-week netjes waren. Zodat de Zondagmiddag een woestenij zou worden, als er niet iets bedacht werd ‘om te doen’.
Maar ik heb het nog nooit, let wel, nooit, geen enkele Zondag- | |
| |
middag meegemaakt, dat bij ons thuis iemand iets heeft weten te bedenken om ‘te doen’.
En als ik bij voorbeeld dezer dagen eens het, natuurlijk verschrikkelijke, bericht kreeg dat mijn gehele geachte familie zich door ophanging van het leven had beroofd, dan zou ik al zonder enige verdere uitleg vragen: dat is dan Zondagmiddag om drie uur geweest? En ik zou, deze veronderstelling bevestigd krijgend, kalmpjes beweren, dat ik wist, dat zo iets eindelijk wel eens gebeuren móést, Zondagsmiddags om die tijd....
U moet 'es op die Zondagmiddag gaan letten, lezer; het is de tijd waarin de meeste familie-ruzies ontstaan, de tijd waarin het meest gedronken en gevochten wordt. Er zijn mensen, die op zo'n Zondagmiddag zó van slag af raken, dat ze pas Dinsdags weer enigszins normaal te noemen zijn....
Ach, de schichtige blik van mijn arme vader, toen mama daar weer d'r Zondagse vraag stelde! Werkelijk, d'r lag in die blik iets als een vaag voornemen om zich maar op te hangen dan eindelijk.... Maar hij zei slechts: Nou.
Dat éne woordje: nou, was echter op zóveel manieren uit te leggen, dat mama een minuut of tien nodig had eer ze ten tweede male d'r vraag kon stellen; en toen trad juist opa binnen. Die dacht natuurlijk, dat mama hèm vroeg, wat er gedaan moest worden. Hij liet zich grijnzend op een stoel bij tafel zakken, en zei:
- Nou, waar we zin in hebben, hè. -
Mama haalde d'r schouders op, en ging opa's koffie inschenken.
- Als ze koud is, kan ik er niks aan doen - wou ze een reprimande inleiden, maar opa negeerde dat en ging wel-gehumeurd door:
- We kanne na de koffie 'n endje gaan wandelen. - Hij deed onderhand een poging om zich te bedienen van brood, maar mama trad resoluut op: lei twee sneetjes brood op z'n bord en schoof het schaaltje met hoofdkaas naar hem toe, zorgend dat het vorkje bijna tegen z'n hand kwam. Hij negeerde dat vorkje en greep met z'n vingers een dubbele plak hoofdkaas.
| |
| |
- D'r is een vork bij - zei mama met nadruk.
Opa, als afdoend antwoord, slingerde de dubbele plak hoofdkaas regelrecht naar z'n mond, en sprak toen:
- Met bróód d'r onder proef je van die smurrie helemaal niks. -
Daar was het konflikt. Mama genoot. Waardig, stond zij op, en sprak langs opa tegen vader:
- Ik moet een en ander in de keuken kijken, jij helpt je vader wel met koffiedrinken, hè? -
En ze was al weg!
- Wat is er met d'r? - vroeg opa droog.
- Niks - antwoordde papa, - u gaat je gang wel, hè, maar hou een beetje uw fatsoen.... voor 't kind. -
- Weet je wat jij doen moest? - negeerde opa die laatste waarschuwing, - je moest die humeurigheid d'r es uit ranselen, daar zou ze van opknappen. -
En hij belegde z'n sneetjes brood royaal met ham, en ging heftig aan het kauwen.
Ik begreep, dat ik de kamer uitgestuurd zou worden, en wou dat uitstellen, door mijn vader niet aan te kijken. Maar ik was zo nieuwsgierig, wat voor 'n gezicht papa trok, dat ik hem tòch aankeek. Ik kòn het niet laten. En ja, toen volgde dadelijk vaders veelzeggende hoofdbeweging naar de deur; en in de blik die dit gebaar vergezelde lag zulk een zware dreiging, dat ik besloot, te gehoorzamen. Hoe jammer het ook was, de nu volgende belangwekkendheden te moeten missen.
Ik slenterde naar de keuken. Daar bleek me, dat Aaltje d'r intocht had gedaan. Aaltje was de hulp, die we Zondagsmiddags hadden, wanneer het dienstmeisje d'r ‘héle’ vrije dag had. Aaltje d'r naam weet ik nog, doordat zij nooit een opvolgster heeft gehad. Ze is pas verdwenen, toen we definitief zijn overgegaan tot de weelde van twee dienstmeisjes. 'k Heb Aaltje natuurlijk nooit anders dan op d'r Zondags gezien; maar met een opzienbarend groot huishoudschort voor. Zo stond ze nu in de keuken en hield
| |
| |
een gesprek vol minzaamheid met mama. Aaltje had een zeer biezondere manier van glimlachen: ze grijnsde dan zó hevig, dat ze precies een oue aap met gele tanden leek; en zó als ik binnenkwam, trok ze dat apengezicht en zei: - Daar hebben we de jongeheer óók. -
Mama drukte me met een strelend gebaar tegen haar zijden japon en hield me zo gevangen, bij wijze van familietafereeltje.
Aaltje grijnsde nóg heviger en kweelde: - Hij 's nog echt mammies jongen hè? -
Een andere jongen zou 't land hebben gekregen, zich beledigd hebben gevoeld, en om z'n mannelijkheid te bewijzen zich fier van mama hebben afgewend. Maar ik dacht: och, als Aaltje nou diè mallotenpraat niet had verkocht, had ze toch, op een andere manier, iets ànders moeten beweren; wat komt het er nou eigenlijk op aan, op welke manier ze mal tegen elkaar doen. Ik onderging het dus lijdzaam, dat mama met een prachtgebaar van d'r vrije hand m'n kin omhoogduwde, zodat onze blikken van liefhebbende-moeder-en-zoon elkaar ten overstaan van Aaltje duidelijk kruisten, terwijl ze vroeg: - Was opa klaar vent? -
M'n antwoord kon d'r absoluut niet schelen, want meteen redeneerde ze door tegen Aaltje: Nou, dan ga ik maar weer naar boven. Ik schel wel even als je af kan nemen.
En ze stapte de keuken uit, mij inniglijk meesleurend. Ach, zoals ik al zei, ik was grijs genoeg, om daar geen principiëel bezwaar tegen te hebben; maar 't was toch beroerd lastig lopen, zo met m'n hoofd schuin weggetrokken onder mama's arm, en dus werkte ik me los. Aaltje zette dadelijk weer 'n apengezichtje: - Zo'n jongen toch, hè. -
Mama keek smeltend en zei: - Och ja, éér je d'r om denkt, zijn ze al te groot om.... -
Ze zweeg, en keek Aaltje aan met een blik alsof ze zeggen wou: - Vooruit, nou jij weer! -
En Aaltje grijnsde weer dierlijk, en gehoorzaamde toen prompt:
- Om door mammie aangehaald te worre. -
Ik begreep wat er van me verlangd werd: ik moest half kwaad,
| |
| |
half verlegen, zoals een jongen dat doen kan, me onttrekken aan alle verdere attentie. En ik deed het, door de trap op te lopen, flink stampend. Boven gekomen deed ik de deur van m'n kamertje open, en duwde 'm toen weer met een slag dicht zonder naar binnen te gaan. En natuurlijk, toen volgde daar beneden het gesprek waar 't mama om te doen was; ik luisterde met grote voldoening toe, vanwege de promptheid waarmee alles kwam, dank zij mijn medewerking.
- Nou is-ie kwaad op zijn manier. Och nou is-ie zo kwaad. -
- Och gunst, mevrouw! - (ik hóórde Aaltje d'r apengezicht trekken).
- Nou is-ie beledigd, zie je. -
- Ja nou is-ie beledigd, zoals u zegt, hè. -
- Dat vindt-ie te kinderachtig. -
- Ja ja, te.... te kinderachtig ja. -
- Omdat d'r iemand bij is. -
- O ja, juist ja, mevrouw. -
- Maar als-ie alléén met me is, och mens, een hàrtje.... zó. Zó klein. Maar laat d'r niet iemand bij zijn. -
- Typies toch, hè mevrouw, typies toch met kinderen. -
- Ja héél tiepjes - korrigeerde mama minzaam en terloops.
- Vréselijk tiepjes ja - zei Aaltje leerzaam.
- Kom, 'k zal 'es kijken, of de heren noù klaar zijn. -
- Ja ze zalle nou wel klaar zijn, mevrouw. -
- Nou dat wéét ik nog niet, of ze nou al klaar zijn. -
- O denkt u van niet? -
- Nou dat niet. Maar of ze klaar zijn, weet ik toch óók niet. Daarom zeg ik, 'k zal 'es gaan kijken. Maar 't zal de helft niet schelen, hoor. -
- Nee mevrouw, dat is óók alweer waar. -
Op die manier bleven ze mekaar daar beneden in de gang nog 'n kwartiertje bezig houden; en nu moet u toch niet denken, dat de schuld van de onbenulligheid van dit gesprek bij mama lag. Met Aaltje kreeg je nooit anders dan zulk een gesprek. Ze sug- | |
| |
gereerde je zo'n gesprek, werkelijk. Er zijn meer mensen die dat over zich hebben.
D'r is hier bij voorbeeld een zuster, die het heel erg heeft. Ik ben als de dood voor haar. Ik mag me nóg zo stevig voornemen, niets tegen haar te zeggen, ze heeft me maar even met haar vervloekte neutrale blik aan te kijken, en ik begin:
- De vensterbank zit nog goed in de verf, hè zuster? -
Die hele vensterbank kan me geen lor schelen, ik heb nog nooit naar de verf er van gekeken, en bovendien zou er, met evenveel zin voor de werkelijkheid, van die vensterbank beweerd kunnen worden dat-ie al aardig kaal gesleten was. Maar ik moet wel iets van die vensterbank beweren, omdat ik anders misschien een of andere statistiese bewering over de regen van hedenmorgen bega - met al de fatale gevolgen van dien bij deze zuster. Alsof nu de gevolgen minder fataal zijn:
Ze glimlacht welwillend en zegt: Nou, dat gaat nogal.
Maar net als ik voor mezelf konstateren wil dat het warempel goed afloopt, zegt ze:
- D'r zijn er in 't gebouw die d'r erger uitzien. -
Ik doe een zwakke poging, om te denken, dat het afgelopen is, en knor bovendien onwillig, zoals een lijder van mijn reputatie zich dat veroorloven mag. Maar ach hemel, ze vervolgt vastbesloten:
- Maar je hebt d'r ook, die d'r uitzien of ze gisteren pas geschilderd zijn. -
En ik hoor mezelf zeggen:
- Ja, de ene verschilt nog al wat van de andere. Heb ik eigenlijk nog nooit zo op gelet. Maar nou u 't zegt.... -
En in die geest konverseren we dan verder. Ik ben dankbaar als een kind, dat ze eindelijk ophoepelt, maar worstel nog een uur lang met het vermoeden, dat ik misschien niet helemaal ten onrechte hier zit....
Enfin, u kent die typen natuurlijk ook. Ik heb 'es een vrouw gehad die zo was; ik zou die tijd niet graag nog 'es door-maken...
Maar het nog 'es doormaken van zo'n vervelende Zondag- | |
| |
middag is evenmin een pretje, en ik zie niet in, waarom ik nu juist zo van minuut tot minuut mijn verslag van die Zondagmiddag met opa zou vervolgen. Het kan ook best wat minder gedetailleerd, dunkt me....
We zijn eindelijk maar gaan wandelen. Eerst hebben we opa's toilet in orde gebracht, met een oue zwarte das van m'n vader. Die heeft mama hem lief tallig-moederlijk om gedaan. 't Was idyllies, 't was wéér een familie-tafereeltje.
Papa liep met z'n wandelstok, maar opa, met z'n paraplu, deed even heer-achtig, en achter die twee bengelde ik snoezig aan mama's arm.
Toen opa voor de derde maal in een urinoir verdween, verklaarde mama dat we nou maar naar huis moesten gaan, en papa vroeg, wie dan ook op dat krankzinnige idee van wandelen was gekomen, en zo verwachtte ik bij het thuiskomen een stevige scène. Maar dat liep mis; opa verdween naar ‘zekere plaats’, mama werd door Aaltje betrokken in beschouwingen over zonneschijn en betrokken lucht, en papa en ik stapten naar de huiskamer. Maar laat ik nou niet toch weer vervallen in een verslag....
Om half zes kwamen gelukkig Nel en Chris thuis. Of.... gelukkig, waarom nu eigenlijk gelukkig?
De misère werd er geen haar minder erg door. Papa ging borrelen en Chris wóu borrelen, maar durfde niet, en Nel was zo welwillend, voor een glaasje port te pleiten, maar mama had een zuinigheidsbevlieging, zei dat het de moeite niet meer waard was, een nieuwe fles aan te breken, Nel kon beter een handreiking doen met het middagmaal, want mama had aan Aaltje niet veel. 't Bleek, dat ze met z'n drieën, Aaltje, Mama en Nel, hard in touw moesten om ons ene smalle dienstmeisje te vervangen. Dat kwam ook wel 'n beetje, door dat mama verplicht was tot herhaalde onverwachte invallen in de huiskamer om te surveilleren tegen eventueel te zwaar borrelen van opa, toen die weer binnen was gekomen. Want die had een eigendommelijk tempo van
| |
| |
glaasjes-leegwippen, en mama bedankte d'r voor om met een dronken oue man aan tafel te zitten voor d'r Zondag, zoals ze papa toefluisterde - waarop die beweerde dat er om het kind gedacht moest worden. Chris bofte: uit venijnigheid zette Nel, toen ze tòch even in 't buffet moest zijn, voor hem óók een bitterglaasje neer, en papa schonk goedmoedig in. Opa keek peinzend, en als resultaat daarvan bleek-ie eindelijk weer eens iets nieuws gevonden te hebben om mama te ergeren: vroeg aan Chris een sigaretje, en ging dat zitten roken. Ik moet erkennen, het wàs een idioterig gezicht, maar daarom was mama's konklusie, weer zogenaamd fluisterend papa toegesist: Je geeft'em niet meer, hij is al óver z'n tax - toch nog niet juist.
Ach, m'n arme, arme vader. Ik begreep precies, hoe-ie daar zat, als een vulkaan, die elk ogenblik uitbarsten kan. Telkens was-ie op het punt, op te staan, en te schreeuwen, dat-ie nòu genoeg had van het hele stel, dat ze stikken konden, dat-ie d'r van door ging, dat mama d'r diner, waar ze zo'n koue bereddering van maakte, maar alleen moest op-eten, dat-ie zich niet langer wurgen liet door die fatsoenlijke Zondag in de familiekring. En ik zat klaar, om dan óók op te springen, en met een paar onmenselijke vloeken te schreeuwen: Ja, ik ga mee, maar laten we vooraf hier nog het een en ander kapot slaan, bij voorbeeld het buffet over al die brave kamerplanten heen laten vallen.... Maar dan leegde papa met moedeloos gebaar z'n glas, en vulde 't gauw voordat opa 't zijne leeg had. En ook mijn geestdrift zakte: mijn vader, bedacht ik, zou zich van de regen in de drop gevoelen, als-ie op stap mocht gaan met z'n zoontje Henricus aan een handje!
Opa vond weer iets ergerlijks uit: ging Chris zitten uithoren over zijn positie in de zaak, en over mogelijke huwelijksplannen. Dat werd spannend van angstigheid: mama en Nel durfden helemaal de kamer niet meer te verlaten, bleven als bezorgde waaksters om de mannen heenfladderen; gaven achter opa's rug Chris zulke duidelijke wenken, dat die d'r helemaal niets meer van begreep en voor sekuriteit niets anders meer deed dan slagen om z'n arm houden. Hetgeen hem niets gaf, want op zeker moment
| |
| |
zei opa toch: - Enfin, d'r zal voor twee huishouwens ook wel een boterham in zitten - en dronk plechtig ‘op de gezondheid van de zaak.’ Toen bleek het, dat Chris niet absoluut-helemaal meer nuchter was, want hij deed met een kalfachtige glimlach een poging om met papa te ‘klinken’. Maar die keek 'em zó ijzig aan, dat Chris met z'n glaasje retireerde, en er toen maar tegen Nel het gebaar mee maakte, van háár gezondheid te drinken.
- 't Wordt tijd, dat we eten - zei die nijdig en veelbetekenend tegen mama.
- Gut, hij drinkt op je welzijn - begon mama met 'n rare uithaal, maar ze zweeg, want opa had met een plechtig gebaar z'n arm in de richting van papa uitgestrekt.... wie weet wat er nóu weer kwam.
- Help onthouen - zei opa zwaar en moeilijk, - help onthouen, jongen, dat ik je na d'n eten je dassie teruggeef. -
Ja, ja, en zo sleepte die Zondag zich maar voort. Er was toen nog geen radio, anders had dat misschien uitkomst kunnen brengen. En nou was ik nog een abnormaal kind, dat zich tot op zekere hoogte vermeien kon in het bestuderen van al deze poppenkast des fatsoenlijken levens. Maar ik vraag me af: als ik nu eens een gewone jongen was geweest, wat had ik dan moeten beginnen?
|
|