| |
| |
| |
VIII.
In die hoogste klas van die school van me ging het eigenaardig toe. Het eigenlijke onderwijs, of datgene wat daar toch in de lagere klassen wel wat op leek, dat was al in het begin van die hoogste klas afgeschaft. Radikaal afgeschaft. Daarmee waren we klaar, hadden we om zo te zeggen afgerekend; en deden elf maanden niets anders dan toelatingsexamentje spelen voor de H.B.S. U denkt, dat u 't begrijpt: u denkt: o juist, daar begon de voorbereiding voor dat toelatingsexamen. Maar dan bent u mis. 't Was eenvoudig 't examen zelf, dat we dag aan dag deden. Ik onderstel, dat ik aan het eind van de hoogste klas een kleine twee honderd toelatingsexamens achter de rug had aan ‘schriftelijke’ en ‘mondelinge’ opgaven. Maar van die twee honderd keren was ik misschien een of twee keer geslaagd; de overige keren had het nergens naar geleken. Zodat ik een brief mee naar huis kreeg, dat ik niet met goedvinden van mijnheer examen mocht doen, en ‘mede met het oog op’ mijn leeftijd werd m'n vader aangeraden, mij nog een jaar op school te laten ter verdere voorbereiding.
't Heeft toen maar weinig gescheeld, of papa was, voor 't eerst van z'n ouderlijk leven, naar m'n school gegaan om werkelijk van aangezicht tot aangezicht te konfereren met z'n mede-opvoeder. Maar na een gesprek met mama en Nel zag hij daar van af:
- 'k Wist niet, dat-ie zó stom was - sprak m'n vader.
- Nou ja, daar hoeft-ie zo dom niet voor te zijn. Andere kinderen van zijn leeftijd doen evenmin al examen; 't is voor de H.B.S. moet je rekenen - zei mama.
| |
| |
- En Verwulft z'n jongen.... -
Mama kirde haar genoeglijkste lachje: - O jé, die hebben ze verleden jaar al laten zitten, die moet nog beginnen aan z'n hoogste klas! -
- O, nou ja. Enfin. Hm - knorde papa.
Nel had kalmpjes zitten glimlachen boven haar romannetje, dat ze nog even uit wou hebben blijkbaar, vóór Chris d'r kwam halen. Maar nu stond ze toch ook een minuut af in het belang van mijn carrière, en ze sprak met onmeetbare minachting:
- Hij zakt tóch als een baksteen. 't Is nog niks gedáán met 'em. Chris was trouwens óók.... -
- Schei maar uit over Chris, die heeft niet eens het eind gehaald.... - hapte mama natuurlijk dadelijk.
- Omdat-ie na drie jaar al knap genoeg was voor een kantoor zoals hij bedoelde. -
- Ja, nou enfin schei maar uit over Chris z'n H.B.S. We hebben het nou over Henricus. -
Nel was duidelijk-doof geworden, en las d'r romannetje weer. Wou het natuurlijk Chris besparen, straks midden in de ruzie te vallen.
Papa zuchtte. - Dan moet je maar zeggen dat het goed is. -
- Dan zeg je maar dat papa en mama natuurlijk doen zoals meneer het beste vindt - korrigeerde mama ijverig; en toen tegen papa:
- Zou je eigenlijk niet even een briefje schrijven? -
Maar papa stond al z'n demi aan te trekken en zei onwillig:
- Laat ze naar de maan lopen met d'r lui brieven, ik schrijf de hele dag al brieven.... -
Nel maakte, schokschouderend, het gebaar van: nou ja, dat heeft Chris me wel anders verteld; doch officiëel zweeg ze, ook toen papa even wachten bleef, óf ze soms opponeren wou.
- 'k Heb wel wat anders aan m'n hoofd trouwens dan briefjes aan schoolmeesters te schrijven. En ze zijn tóch de baas. Denk je soms, dat ze die kerels van de H.B.S. niet waarschuwen, wie d'r
| |
| |
sjezen moeten? Da's toch twee handen op één buik. Dus dan moet het maar. -
En plotseling zag-ie mij zitten. Ik verwerkte net een ‘metriek kreng’.
- Als je maar weet, dat je nou dit jaar 'es hàrder anpakken moet. Anders is de ambachtschool je voorland hoor! -
En hij ging biljarten.
Mama glimlachte zalig, en zei tegen de koppig-lezende Nel:
- Stel je voor: Henricus op 'n àmbachtschool! -
Nel keek op en zei droog:
- Daaróm. Laat-ie maar oppassen, en beter z'n best doen. -
Mama deed een poging om me, zo zijdelings, teder te omhelzen; ze stootte bijna Piet Zweers z'n schrift van tafel, waaruit ik het ‘metrieke kreng’ zat te kopiëren, en ging met 'n schrikje recht zitten. Toen deed ze de tederheid maar weer mondeling af.
- Henricus doet z'n best wel, hè? Hij zou 'm toch ook dood schamen als-ie niet op de H.B.S. kwam! -
Ik antwoordde niet; maar de blik waarmee ik keek naar het bijna gevallen schrift van Piet Zweers getuigde van de energie, die ik van plan was te ontwikkelen.
En zo heb ik toen nog 'es tweehonderd keer toelatingsexamen gedaan; en toen was ik aan dit soort werk zó gewend, dat het examen zelf me geen ogenblik iets biezonders was. Het ging heel eerlijk toe, want wat ik er te doen kreeg, was precies wat afgesproken was. Ze pruttelen tegenwoordig wel 'es over de ‘aansluiting’ tussen lagere school en middelbare school, maar ik kan niet anders zeggen, dan dat die wat ons betreft, perfekt in orde was. De eigenlijke hachelijkheden des intellektuelen bestaans begonnen pas op de H.B.S. zelf. Daar was de boel niet goed georganiseerd. Men miste er de fraaie vaste lijn, die de kracht was van mijn hoogste klas-doorloperij; en 't zij me vergund, hier kortelijks aan te geven, hoe een H.B.S. moest worden ingericht om hetzelfde sukses te hebben als die hoogste klas welke ik met zoveel sukses doorliep.
| |
| |
Men zie natuurlijk af van onderwijzen. Stel je voor, dat men in die hoogste klas had willen doorgaan met onderwijzen - dan was er natuurlijk niks terecht gekomen van 't examen.
Goed; nu houdt men aan het eind van een klas telkens overgangs-examen, en aan 't eind van de vijfde eind-examen. In totaal dus vijf examens. Voor elk examen vervaardige men een paar honderd stellen ‘schriftelijke en mondelinge opgaven’, en men is klaar. Men speelt in de eerste klas eenvoudig dagelijks examentje met de opgaven van het eerste examen, en dan wordt zo'n klas wel zo geroutineerd dat ze aan het eind van het jaar overgangsexamen doet, of het haar dagelijks werk is, zo glad. Is het ook eigenlijk niet haar dagelijks werk?
Het tweede jaar laat men dagelijks het tweede examen doen, en zo voort, en zo maar voort. Men zou eens zien, hoe 'n eenvoudige zaak op die manier het halen van een eind-diploma H.B.S. werd. En laat toch niemand z'n neus ophalen voor een op die manier ingerichte school. Het eind-diploma, daar is het toch maar om te doen; en men moet werkelijk de waarde van zulk een brevet niet onderschatten. Het is bijna onmisbaar, voor iedereen die 'n béétje carrière wil maken in de wereld; zonder dat papiertje begin je eigenlijk niets meer tegenwoordig, dat weten we toch allemaal? Nou dan.
Helaas, de H.B.S. waar ik zo gladweg toegang kreeg, dank zij de op ervaring gegronde opleiding mijner lagere school - die was nog niet helemaal van de praktiese geest doortrokken. Er wàren nog een stuk of wat zonderlinge leraren, die ons iets onderwijzen wilden, en die verprutsten de hele boel. Aan hen wijt ik het, dat het met mij misliep.... Wat een verschil, wat 'n verschil tussen dat toelatingsexamen en dat overgangsexamen een jaar later! Hoe glad wist ik bij 't eerste de vier mannen van Jacoba van Beieren op te geven; geen wonder, want had ik in de loop van 't voorafgegane jaar minstens tienmaal die opgave gehad: ‘Noem de echtgenoten van deze ongelukkige gravin,’ En hoe fataal moest ik een jaar later het antwoord schuldig blijven op de simpele
| |
| |
vraag naar alleen maar Jacoba d'r laatste man - eenvoudig doordat men een vol jaar lang me slechts één of twee keer, en dan nog veel te terloops, daar naar gevraagd had.
Denkt iemand soms, dat men 't ons gemakkelijker gemaakt heeft met deze methode der ongewisheid, met dit gebrek aan vaste lijn? Nou maar als ik eens na ga, hoeveel uren ik aan 't huiswerk of aan 't ongestraft ontduiken van huiswerk moest besteden, avond na avond, en me dan eens voorstel, hoeveel examentraining ik in die zelfde tijd had kunnen doen, dan beweer ik: met dezelfde energie had ik een behóórlijk georganiseerde H.B.S. door kunnen rollen zonder enig oponthoud, en desnoods twéé eind-diploma's kunnen halen. Organisatie, meneren, organisatie is alles, wanneer men sukses wil hebben.
Nou kwam er in mijn geval nog mijn grijsheid van geest bij. Reeds bij dat toelatingsexamen plaagde mij de sensatie: dit of iets soortgelijks heb ik al eens meer gehad. Toen zaten ze d'r omheen óók allemaal te denken: zal-ie 't 'em lappen, zal-ie 't halen, net zoals nu mama en d'r afgunstige kennissen; en toen had ik net zoals nu het gevoel van zekerheid: het lukt; natuurlijk lukt het, hoe dikwijls heb 'k het al niet gedaan.
Maar de herinnering woù maar niet doorbreken. Er was toen, die andere keer, handgeklap, maar waarvóór? Ik kwam er niet achter, en weldra zakte de hele herinnering weer weg; een van m'n vroegere levens had even geschemerd, meer niet.
Op dit ogenblik weet ik wel, wat het geweest is, het toneeltje dat maar niet helder op wou komen: 't was de eerste keer, in m'n circusleven, dat ik als koorddanser, hoog in de lucht moest oversteken langs het slappe koord.
De griezeling was toen uitsluitend aanwezig bij het publiek; ik voor mij, ik wist dat ik niet vallen zou: hoeveel weken en weken achtereen had ik niet middag na middag dezelfde toer al verricht, en zelfs met vrijwat minder-gekoncentreerde aandacht, ja baldadig moppen-tappend naar m'n kollega's daar beneden? Waar- | |
| |
om zou ik enig angstgevoel hebben gehad bij 'n verrichting die niet anders was dan m'n gewone dagelijks werk?
Natuurlijk, m'n circusleven heeft óók de momenten gebracht van onzekerheidsgevoel; van ‘Jonge, jonge, ik mag maar lijen dat het lukt’. Dat was: als de repetities aanvingen van een nieuwe ‘toer’. Maar ziedaar nu juist de voortreffelijkheid van dat circusleven als sukses-stuk: de ongewisheid, de onzekerheid bewaarden we voor de oefentijd; eenmaal ‘optredend’, konden we glimlachen - over de onnozelheid van een publiek, dat waarlijk nog denken kon dat wij zo gek zouden zijn ons te wagen aan kunsten waar we nog énig risiko in voelden!
Maar bij 't eerste overgangseksamen, welk oude gevoel kwam daar ineens boven? Goeie genade, daar moet ik me ineens over dat koord met die vervloekte aap op m'n schouders, en ik heb nog op geen repetitie gelegenheid gehad hem door konsekwente meppen op z'n platte neus het stilzitten in-te-dresseren; d'r moet een vergissing met het programma zijn; dit ‘nummer’ zou ik over drie weken pas geven in Haarlem, vanwege de konkurrentie, op de kermis daar.
Dat eerste overgangseksamen lukte nog. Nou ja, voelde ik het; de aap had toevallig stil gezeten, dat was mijn geluk geweest.
Maar de tweede keer, toen liep het mis. Dat loeder van een aap ging erg te keer, en we vielen met ons tweeën in het net. Anders gezegd: ik moest de tweede klas doubleren. Doch hoe voelde ik daarna die hele tweede klas de zaken aan? Men had mij moeten laten oefenen, middag na middag, mèt de aap, dan was de toer niets voor me geweest tegen de tijd van het openbaar optreden. Maar jawel, niet éénmaal werd me de gelegenheid gegeven, het beest via z'n neus te dresseren. Voor m'n ogen zag ik het aankomen: dat wordt wéér niks met dat nummertje van 't volgend jaar.
Is het wonder, dat ik konflikten kreeg met het hele stel, dat maar niet wou inzien, hoe de circus aan hen allen het voorbeeld had moeten geven van de wijze waarop sukses te verkrijgen is
| |
| |
voor toeren, als examens nu eenmaal zijn? Ik zag voor m'n ogen, voor m'n ogen van grijs kind, dat ze d'r niks van terecht brachten, en ik redeneerde zo: waarom zal ik me nu eigenlijk uitsloven om een goeie leerling te zijn, als zullie de weg naar 't eksamen-sukses maar niet willen inslaan?
Ach, er waren er, die wel enigszins vermoedden, hoe het eigenlijk moest. Vóór elk rapport, dus vier keer per jaar, organiseerden zij voor hùn vak zoiets als een examentje; maar wat was dàt nu als training? Eén was er, die ging zelfs nog verder, en deed aan maandelijkse ‘repetities’; maar wat is per slot van rekening een training van ééns in de maand voor één vak? Nee, ik begreep, dat het mis móést lopen en dus was m'n aardigheid d'r af.
't Had natuurlijk ook anders gekund. Dat deze mensen lichtzinnig de examen-training verwaarloosden, om met ons iets anders te doen, iets van beter gehalte. Maar dáár leek het nu helemáál niet op. Als ik me nog herinner, wat die vent voor Nederlands met ons wou uitspoken! We waren door onze lagere school-hoogste-klas zó afdoende gedresseerd in de twee d's en twee t's en ‘sloten’ en ‘slooten’ en ‘steil’ en ‘stijl’ en de diverse malle ennetjes, dat er op dit gebied voor hem geen les meer was te geven. Hij had schemerige begrippen van schone les in letterkunde en lezen en taalverschijnselen, als we maar eenmaal 'n jaar of wat ouder waren; maar voor ons blagen van 12, 13, 14 jaar hàd-ie eigenlijk niets toonbaars aan apart taalonderwijs in z'n mars. Maar desondanks wist hij ons leven te bederven met 'n hoeveelheid bezighouderij van je welste. Hij had een boekje met ‘opgaven’, geschreven indertijd door een suffe malloot, en naderhand herzien door iemand, die drommels goed wist, dat het boekje idioterig was, maar toch iets dergelijks nodig had om met dertienjarigen het lastige tijdperk waarvoor-ie eigenlijk geen taalonderwijs wist, door te komen. Het ‘uitdrukkingenboekje’ noemden wij dit schijnheilige folterwerktuig; en de foltering die wij ondergingen, heette: uitdrukkingen verklaren. Er stonden in dat boekje groepen woorden en uitdrukkingen als: schoeien,
| |
| |
fnuiken, vertolken, vizier, een wit voetje hebben, de wind in de zeilen, godenspijs, Icarusvleugelen, inburgeren, op het kantje af, kielhalen, er den brui van geven, martelaar, ontdekken, afwimpelen, in zijn nopjes zijn, den rug toekeren en nog enige duizenden andere opmerkenswaardigheden op taalgebied. En boven zo'n groep stond dan de ‘opgave’: geef de letterlijke betekenis, vervolgens de figuurlijke, en gebruik de uitdrukking in een flinke zin. Nou was dat laatste nog het minste; zonder enig bezwaar schudden wij zulke flinke zinnen uit de mouw:
- Hij had een wit voetje bij hem.
- Zijn Icarusvleugelen waren gebroken.
- Ik gaf er den brui van.
- Mijn vader wimpelde altijd iets af.
- Er was besloten tot kielhalen.
- Columbus ontdekte Amerika.
- Hij fnuikte hem.
- De martelaar stierf.
- Dat was op het kantje af, zeide hij.
Maar erger was het ‘verklaren’. Daarvoor hadden we ons handwoordenboek van Koenen, en daarin zochten we alles op. Afgezien van kleine ongelukjes (zo is het mij overkomen dat ik bij ‘op het kantje af’ begon met de letterlijke betekenis: op het vaatje van 600 haringen af) was dat nou wel geen heksenwerk; maar tijd, dat het nam! Gelukkig was daar ook nog zo iets als coöperatie. Het is eigenlijk niet goed te begrijpen, dat die leraar werkelijk dacht dat op zo'n avond in vijf en twintig gezinnen jongens anderhalf uur bezig zouden zijn met ‘opzoeken’, voor zichzelf, van vijf en twintig raadseltjes in vijf en twintig exemplaren van hetzelfde woordenboek. Daar was toch cooperatie de aangewezen weg? Wel, we kregen het niet zó georganiseerd, dat we ieder maar één uitdrukking hoefden te nemen; dat had, meen ik, meer op de weg van de leraar gelegen. Maar met de bij-mij-inde-buurt-wonende jongens ben ik toch altijd tot een heel schappelijke werkverdeling weten te komen....
| |
| |
Die leraar is 'es 'n maand of wat ziek geweest; toen hadden we een plaatsvervanger. Maar die kende het klappen van de zweep nog niet. Die deelde ons notabene zomaar in de les mee, wat die uitdrukkingen betekenden, letterlijk en figuurlijk, en liet het ons op 'n kladje aantekenen. Toen leverde zo'n anders uren-verslindende kollektie ‘Nederlandse uitdrukkingen’ hoogstens een kwartiertje huiswerk op, en wij minachten deze onnozele gast zéér, vooral toen hij óók nog zei: - En die mooie zinnetjes van jullie die schenk ik je. - Ach, hèm is het ook al niet gegaan zoals hij toen-nog dacht. Hij is later ‘vast’ geworden, en heeft het klappen van de zweep geleerd: met het uitdrukkingen-boekje werkt-ie niet - maar hij moet toch wàt doen, en heeft op het gebied der zinsontleding wonderlijk-schone mogelijkheden van taalstudie voor de dertienjarigen ontdekt, met 'n eerbiedwaardige hoeveelheid huiswerk als adelmerk. Het menselijk aanpassingsvermogen is een waardeerbaar bezit.
|
|