| |
| |
| |
VII.
Om tenminste een klein beetje orde te stellen op de zaken van dit toch al zo rare verhaal, zullen we afspreken, dat we nu zover zijn opgeschoten, dat ik dan goed en wel in de hoogste klas zat. Waarom weet ik niet, maar ik was op de een of andere manier tot de overtuiging gekomen, dat ik als leerling van de hoogste niet meer het idiote jongetje met de kunstbochel behoefde te zijn; en toen mama van een andere opinie bleek, gaf dat een konflikt. Te redeneren was er niet meer: had redeneren iets kunnen baten, dan had mama uit zichzelf die gekke ransel al afgeschaft - want ik had er al jaren èn jaren over geredeneerd.
Dus ging ik over tot een daad: ik smeet de ransel op de grond, en schopte er tegen, ongeveer op de manier waarop je een voetbal behandelt. Deze schop was eigenlijk bedoeld als welsprekende demonstratie van vastbesloten verachting; maar er gebeurde iets geks: de ransel zei op een kinderachtige manier: pof, en de punt van m'n schoen bleef eventjes haken in het gat.... Bordpapier, dacht ik nijdig, en plotseling zette ik de ransel op z'n kant, en trapte, tràpte. Het ding deed zó onbeschrijfelijk kinderachtig, het bezweek zó volledig, dat ik het uitgierde van de lach. Wat er altijd zo degelijk had uitgezien als zwart leer, ja de aanstellerij zo ver had doorgevoerd, dat het leerachtig stónk - dat was plotseling een vormeloos bordpapieren vod; de bruine scheurrandjes kwamen overal door het deftige zwart heen. - Hènricus, Hènricus - gilde mama angstig, net op tijd, want ik was op het punt me te verspreken, en te zeggen wat ik dàcht op dat moment: - 't Is verdomme bordpapier geweest óók nog! -
| |
| |
- Als ik er wat van krijg.... - hijgde mama dreigend, en ik begreep het: als ik ouder was geweest, zou ze voorbereidende maatregelen tot flauwvallen hebben genomen; nu zag ze maar van zo'n kleine beroerte af, en kommandeerde: - Kom 'es hier, kom hier zeg ik je. -
Maar ik begreep dat ze zou overgaan tot een pak slaag of iets dergelijks, als ik zo onnozel zou zijn om te gehoorzamen; en ik gaf de ontredderde doos die voor me lag een laatste schop - joep, zuchtte-n-ie dof, onder de kanapee glissend - en stapte naar school onder het motto: komt tijd, komt raad.
Waarachtig, de wereld zag er anders uit dan anders: om die tijd van de dag met een onbelaste rug te lopen, het was een genot. Maar ondertussen overlegde ik: hoe moest dat nu, zo zonder boeken en zonder huiswerk op school te arriveren? Om me heen zag ik overal de optochten van boeken-sjouwende kinderen, ach wat waren ze allemaal weer gedwee - en toen kreeg ik een visioen: ik zag m'n school als een bordpapieren huisje. En dacht: als dit poppetje, dat hier nou loopt, als dat nou vanochtend eens niet dat bordpapieren huisje instapt, als het mekaniekje nou 'es vandaag net doet of het dolgedraaid is, wat dan nog?
En ik tippelde grijnzend rechtuit, in plaats van rechtsaf te slaan, wat de weg naar mijn school zou zijn geweest. Ja, grijnzend; de voorbijgangers hebben er natuurlijk geen erg in gehad, maar ik liep te grijnzen als een wijze, mensen-verachtende kabouter. Ik had besloten, deze dag ‘stukjes te draaien’, zoals de brave burgerij het noemde, oftewel ‘de bink te steken’, zoals het in de woordenboeken heet, oftewel ‘ze te bommelen’ zoals een Amsterdamse jongen zegt. U merkt het al: niet dan met moeite onthoud ik me hier van dartelheden op schrijfgebied; zó levendig wordt in mij opeens de herinnering aan die eerste dag van verstandigheid.
Eerlijk gezegd, terwijl ik daar zo rechtuit voortstapte, op het IJ af, een jongen begint zo'n dag in ieder geval met langs de
| |
| |
IJkant te zwerven - eerlijk gezegd kwamen er ook nog vage zorgen spoken uit een eerder leven: had ik wel sigaren genoeg bij me voor de hele dag, en waar zou ik koffiedrinken? Maar ik had toen allang een apart hoekje van m'n geest om dergelijke spelbrekerij van de herinnering onschadelijk te maken; en overigens had ik al vóór het Haarlemmerplein een makker opgedaan, die me stevig aan de realiteit bond. 'k Ben z'n naam vergeten, maar ik maak me sterk, dat-ie Tienus geheten heeft, en ik ben hem later in ieder geval zo gaan noemen, toen hij enkel nog maar glanzende herinnering was. We zullen dus afspreken dat het Tienus geweest is. Zou-ie mìjn naam nog weten?
- Hoe heet jij eigenlijk? - vroeg-ie op een moment dat-ie niks beters te doen wist; en toen ik beleed, Henricus te zijn (zonder d, voegde ik er op mijn gewone intellektuele manier achter) toen zei hij ronduit, wat me nog nooit iemand gezegd had:
- Verrek, wat is dàt nou voor een naam! -
En tegelijk gleed in blik langs m'n kleding, alsof hij de netheid daarvan nu pas ontdekte; en ik zag hoe hij weer een stukje wereldkennis noteerde: een ongeluk komt nooit alleen.
Hij was geheel anders, deze Tienus, dan hij toch eigenlijk behoorde te zijn. Nietwaar, hij had nieuwsgierig horen te wezen, hoe een zo duidelijke ‘jongeheer’ als ik zo aan het zwerven geraakt was; hij had horen te spekuleren op de mogelijkheid dat ik geld in mijn zak had.. hij had pogingen moeten doen om me op de verkeerde weg te brengen, me bij voorbeeld moeten verleiden tot diefstalletjes uit mijn moeders portemonnaie; en bovenal, hij had van mij een konnektie behoren te maken, hij had de hele dag moeten lopen informeren naar mijn omstandigheden, en de nodige maatregelen moeten beramen voor een tweede gezamenlijk uitstapje, waarbij dan voor hem méér te profiteren zou zijn geweest dan deze eerste, onvoorbereide keer.
Helaas, Tienus was geheel anders. We hebben een reuzen-dag met elkaar gehad, en we zijn van elkaar gegaan met een een- | |
| |
voudig ‘Aju’, en we hebben elkaar tot heden toe nooit teruggezien. Maar het was een jonge koningsmens, en toen ik 's avonds weer als een mieserig burgerjongetje in mijn brave bedje lag, toen kon ik zelf niet meer begrijpen dat ik een van de twee vrije, fiere wilden was geweest, welke die dag heer en meester van de aarde waren.
Hoe we tot elkaar kwamen die ochtend?
Hij lag op z'n buik aan de wallekant te vissen naar een grote appel, die van de groentemarkt weggedarteld was, en na een watertocht van wie weet hoeveel dagen bezig was te stranden aan het randje droge modder van de Nassaukade bij de Haarlemmerpoort; het was daar toen nog niet zo netjes aan de waterkant als tegenwoordig.
En ik was nieuwsgierig, of-ie de appel te pakken zou krijgen, en bleef dus staan kijken.
Hij kréég 'em; maar de appel bleek van binnen één stuk weke beursigheid te wezen; waarover ik mijn hartelijke deelneming betuigde door een vloek. Tienus schopte zwijgend de appel weer in 't water, bond z'n riem weer om z'n middel, deed een zwakke poging om de stoffigheid van z'n kleding af te slaan, en zei toen:
- Waar ga jij naar toe? -
- Lopen - zei ik onverschillig; en toen stapten we met z'n tweeën weg zonder verdere plichtplegingen. Wat zou het ook voor nonsens geweest zijn, om met elkaar de komedie van overleg te spelen: was ons genot niet juist, dat we ons de luxe konden permitteren helemaal geen plannen te hebben? We deden onfeilbaarjuist wat we nodig hadden die wonderlijke dag van gestolen vrijheid: de dag melken, zoals Pallieter het later noemen zou. Maar ik bedank er voor, die dag te beschrijven; dat zou een heel boek op zichzelf worden en toch, na Pallieter, niets nieuws betekenen....
Net tegen etenstijd stond ik weer voor m'n huis, en overwoog, of het nog de moeite waard zou zijn, een nieuwe cacaoboon in mijn mond te steken, voordat ik eten ging, of niet. Want een van onze bezigheden die dag was geweest: ‘cacaobonen jatten’, en in mijn ene broekzak zat nog een niet-onaardige voorraad.
| |
| |
'k Had net besloten, géén nieuwe cacaoboon meer aan te spreken, toen de deur openging, 't Was Nel, die opendeed; ze maakte zwijgend een paar stappen achteruit; ik gleed even zwijgend binnen, de deur viel weer achter me dicht. En toen begon een reeks van scènes, die eigenlijk niet behoorlijk te beschrijven zijn, tenzij volgens de methode der futuristen, u weet wel, van die schilderijen waar de kop van een juffrouw dwars door een fragment van een rijdende tram kijkt, en een grijnzende politie-agent, op een brandende kachel gezeten, verkeersaanwijzingen geeft aan een auto waarvan alleen één wiel te zien is, dat net over een modieus dameslaarsje rijdt. Uit de kachel, door de buik van de agent heen, rijst een lantaarnpaal waaraan trossen druiven bengelen, onmerkbaar overgaand in feestelijke vlaggetjes.... Op zo'n schilderij is het betrekkelijk gemakkelijk geweest, de moeilijkheden der gelijktijdigheid op te lossen; ik sta hier voor dezelfde moeilijkheid, maar zie geen andere kans haar op te lossen dan door de lezers te verzoeken zich gelijktijdig te denken, wat ik gedwongen ben in opvolging te beschrijven.
Nel had net gezegd: Zo, ben je daar - toen de deur van de achterkamer openging en m'n moeder verscheen; zij hief op een weloverwogen wijze beide armen ten hemel en slaakte een serie rare gilletjes. Onderwijl kwam mijn vader uit de voorkamer gestapt, zei: Wacht maar effen, tegen iemand, en begon achter in de gang te telefoneren:
- Hallo, met bureau Raampoort? 'k Wou de kommissaris even hebben. O. Nou de inspekteur dan, er zal toch wel iemand zijn. Goed ja meneer, asjeblieft. Hallo, bureau Raampoort toch, nietwaar? Luistert u eens, meneer, u spreekt met v.d. Stadt, de vader van - er is vanmiddag iemand geweest. Bij u, bij u op bureau Raampoort ja, die heeft daar aangifte gedaan. Nee meneer, dat hoeft niet, luistert u maar even verder, die zaak is namelijk al in orde, 't betrof een jongetje - ja meneer, zàl wel, maar 'k wou maar even zeggen, dat is een misverstand geweest, dat was nonsens. - Nassaukade. Al doorgegeven? Meneer dat spijt me.
| |
| |
allemaal drukte voor niets, het kind was absoluut niet, nee meneer, dat dachten we hier, zenuwen en zo, u weet hoe vrouwen zijn, informeren niet eerst 'es, hadden eerst mij even moeten opbellen -
- Hèbben we toch gedaan! - siste Nel.
Papa wuifde d'r af; ging verder:
- Ja meneer, was doodgewoon bij mij op 't kantoor, was ook afgesproken, maar hadden ze vergeten, en dan maar meteen.... Ja terecht, terecht, is helemaal niet weg gewéést meneer, dat is 't 'em juist, die hele boodschap was nonsens meneer. Heel graag meneer, en nogmaals m'n ekskuus en wat ik zeggen wou: de kranten.... O gelukkig, dat had er nog maar aan gemankeerd. Zo, da's dan nog een bof misschien. Ja graag meneer, heel graag, u begrijpt ik zat er mee. Welnee meneer, zo'n slag kind is het helemaal niet, ik heb ook gezègd: zijn jullie nou gek, maar och, u weet.... Dus 't is hiermee afgedaan? Gelukkig meneer, pak van me hart, ja, dank u wel. Menéér! -
Onderdehand stond Nel pogingen te doen, me uit te horen. Maar ik was op m'n hoede, ik had besloten alle omstandigheden uit te buiten; en ik gaf dus geen enkel antwoord, voordat ik me enigermate georiënteerd voelde: wat wisten ze al, wat wisten ze nog niet, wat dachten ze, wat vermoedden ze, en wat zouden ze 't liefst denken? 't Was mama, die me de eerste aanwijzingen verschafte:
- Och vent, och Henricus, zeg het me maar, was je zó bang? -
Haar tóón was volmaakt zo, alsof ze me in haar armen wou sluiten; maar het bij die toon behorende gebaar ontbrak: ze leek zelfs ietwat te griezelen van het idee, me te moeten aanraken. Ik keek, de mij ondervragende Nel negérend, m'n moeder aan en knikte flauwtjes.
- Was je zó bang om thuis te komen? -
Ik knikte beslister.
- Omdat je... vanmorgen... dat met je tas gedaan had? -
| |
| |
Ik knikte gretig.
- En wat ben je toen gaan doen? - probeerde Nel háár inkwisitie behendig te kombineren met mama's vermoedens. Maar ik blééf veiligerwijze m'n zuster negéren, en nodigde met m'n onschuldige grote kinderogen mama uit tot verder historieschrijven. Hetgeen ze prompt deed:
- Dorst je daarom uit school niet naar huis te komen? -
Ik schudde, flauwtjes nu weer, m'n hoofd, en dacht: er is dus een kans, dat ze denken dat ik nog naar school geweest ben?
- En toen ben je vanmiddag niet naar schóól gegaan ook?
Ik knikte weer heel positief, en registreerde eventjes: vanmorgen ben ik dus nog wel geweest, da's de helft al gewonnen.
- Maar waar heb je dan gezéten? - probeerde Nel d'r weer tussen door.
Ik keek weer hulpbehoevend naar mama, en dacht onderhand: Had ik tóch nog maar een cacaoboontje genomen, 't had nog best gekund, en 't zou heel wat gezelliger geweest zijn op 't ogenblik....
- En al die tijd zonder eten rondge.... rondgelopen? - zei mama met een lief snikje.
- Zeg u maar gerust: rondgezwòrreven - sprak Nel.
Pardon, lezers, u houdt u toch aan de afspraak inzake ons futurisme, nietwaar, dwars door mama's en Nels woorden hoort ge steeds die vader van me met het politie-bureau telefoneren? Goed; dan komt er nu nog een bij:
De keukendeur ging open, en in een golf van verschrikkelijke kool-stank verscheen het dienstmeisje. Ik wil niet de flauwiteit uithalen, me net te houden, of ik nu haar naam nog weet. Ze is in mijn herinnering nooit meer geweest dan het zoveelste volgnummer uit de kleurloze stoet gedienstigen, door mama achter elkaar verwerkt in zodanig tempo, dat er geen enkele ooit lang genoeg bleef om ook maar op één puntje met de familie te vergroeien. Maar enfin, deze, van toen, was er toch niet zó kort, of ze lei onwillekeurig iets als belangstelling in haar informatie:
- O is de jongeheer d'r nou toch? -
- Jassus die kooklucht, hou je deur dicht - riep Nel.
| |
| |
- En je mond óók dicht - onderbrak m'n vader z'n telefonade even; ik heb dat daarnet niet kunnen vermelden, want dan had niemand begrepen tegen wie hij 't zei, nietwaar.
- Eten we bloemkool? - vroeg ik argeloos.
En het sukses was geweldig. M'n vader, aan de telefoon, grinnikte, min of meer waarderend; Nel haalde in finale wanhoop d'r schouders op, en verdween stampvoetend in de huiskamer; mama riep: - Gossie, heb je zo'n honger, lieverd, - en stak duidelijk haar armen uit.
Ik wierp me er in, voor zover je dat in het dagelijks leven dan doet; zo iets gaat op een toneel altijd veel natuurlijker. En ik geloof dat Mina, bij de keukendeur, ze kan ook Rika geheten hebben, bijna een traan wegpinkte, zo berouwvol ik met m'n hoofd weg-dook, langs mama's linkerheup. Maar die wegduikerij hielp niet, want evengoed riep mama:
- Jakkes wat 'n rare lucht is dat, wat heb je in vredesnaam gegeten? -
Ik begreep het: je gééft 'n eigenaardige geur af, als je uren lang de ene cacaoboon na de andere geknabbeld hebt; en hoe ter wereld zou mijn moeder ooit dat luchtje hebben thuisgebracht?
- Stinkt natuurlijk naar de straat - onderbrak papa fluisterend z'n telefonade.
Ik kan het niet helpen, maar nog op dit moment vind ik dat een van de beste moppen die hij ooit verkocht heeft; alleen was het flauw van hem, mama niet te waarschuwen, toen die in volslagen ernst er op in-ging:
- Ja, Henricus, ga je nou eerst maar 'es een beetje wassen en zo. Pa heeft gelijk, jakkes ja, je ruikt. Foei, je ruikt! -
- De bloemkool stinkt - zei ik nijdig; Bertha was namelijk weer d'r keuken in gegaan, en dat had weer een nieuwe golf koolstank de gang in gedreven.
Maar toch stapte ik in vredesnaam de trap naar onze bovenverdieping op: zou op m'n slaapkamertje dan maar een beetje met water gaan plassen; van dat ritueel, dat elke jongen zo af en toe moet uithalen bij wijze van reinigingskomedie... Doch mama
| |
| |
bleek plotseling haar lijn van aktie gevonden te hebben. Fier en kommandeerderig stond ze rechtop, en ze riep met een stem die alle tegenspraak uitsloot:
- Naar de badkamer! En Nel zal je zó wel schone kousen en zo brengen hoor. -
M'n vader stond nog steeds te telefoneren, maar was toch bijna aan 't eind; daar ging de huis-schel. - Blijf maar - riep mama; ze ging zelf opendoen. Wel, daar kwam Chris, Nel d'r beminde, binnengestoven, en riep met volkomen natuurlijke intonatie:
- Hoe is 't er mee? Al wat gehoord? Is-ie, is er, o, goddank hè. -
Mama gaf hem geen antwoord; nam de houding aan van een of ander opvoedkundige als standbeeld, en speechte mij toe (ik hing geïnteresseerd over de trapleuning):
- Vooruit mars naar de badkamer; en niet beneden, voor je weer behoorlijk schoon en toonbaar bent. Dacht je dat je zo-maar weer de kamer in kon? Vooruit mars, en gauw hoor. -
M'n vader was klaar met telefoneren.
Chris wou hem de hand drukken bij wijze van veelzeggende gelukwens.
- Da's met de politie tenminste in orde - zei papa, de hand niet ziende, - dat had anders dreggen en al die flauwe kul geworden, stel je voor, z'n signalement hadden ze al, wie zou me dàt geflikt hebben? -
Chris en mama wisselden een blik van verstandhouding, zodat papa begreep dat Chris 't gedaan had; maar de kamerdeur ging open, en Nel verscheen.
- Och Chris jongen, was jij daar al weer - sprak ze vertederd, en meteen weer terug tredend, de kamer in.
- Ja 'k had tóch geen rust, hè. -
- Wat 'n wonder. -
- Maar wat is er nou eigenlijk, e.... - en Chris wipte ook de kamer in.
Mama kommandeerde weer verder:
| |
| |
- Naar de badkamer! Nel komt zo-meteen, hoor. -
Ik griezelde. Zou er groter dreiging voor een jongen bestaan, dan in de badkamer te zijn, en dan elk ogenblik z'n grote zuster te moeten verwachten? Je weet nooit, hoe ver zo iemand nog de familiariteit zal drijven. Ze kàn een trap tegen de deur geven, en roepen: Je schone boeltje ligt hier voor de deur klaar! Maar ze kan ook zonder enig gewetensbezwaar je voor nog zó weinig vol aanzien, dat ze binnenkomt, ongegeneerd binnenkomt, en zegt: - Wat moet je precies hebben nou, was alles vuil, of.... - Je kan natuurlijk de deur op slot doen, maar zo'n belachelijke scène van - Ben je nou helemaal mal, ben je bang dat ik naar je kijk? Gauw, doe open -, zo'n scène is voor een jongen ook al geen pretje.
Ik griezelde dus, en snelde naar de badkamer, om al dat soort beroerdigheden te voorkomen.
Liet er kranen lopen en de afvoerbuis slurpen, en waste woest m'n gezicht en m'n handen. Ging daarna m'n haar zitten kammen, maakte er 'n akelig-netjes geplakte kop van, terwijl de kranen maar lopen bleven. Trok m'n schoenen uit, en rende naar mijn slaapkamertje. Liet de deur van de badkamer openstaan, het watergeflodder was het hele huis door te horen. Trok op m'n slaapkamertje m'n blauwe ‘Engelse pakje’ aan, waar ik er altijd zo onduldbaar netjes mee uitzag, en m'n pantoffeltjes. Ging toen weer terug naar de badkamer, en maakte aan het concert der lopende kranen een eind. Bleef daarna m'n geplakte kop alsmaar netter kammen, totdat ik onder aan de trap gerucht hoorde.
En zorgde, precies halverwege de trap Nel tegen te komen. Ze keek me aan, en wóu nog 'n ogenblik doordrijven. Maar ik, in m'n onduldbaar-nette blauwe pakje en met m'n geplakte hoofdje, was zó onweerstaanbaar de gereinigde welke een nieuw leven begonnen was, en ik glimlachte zo rustig als de volledig-gehoorzaamd-hebbende, dat ze, met me mee, de trap weer afdaalde.
Beneden in de gang probeerde ze nog gauw, me enige biezonderheden te ontfutselen over m'n bezigheden buitenshuis die dag, maar ik hulde me takties in een schroomvallig zwijgen, en betrad
| |
| |
nog vóór haar de kamer, waar op de gedekte tafel de etensschalen al stonden te dampen.
Chris bleek alweer verdwenen. M'n vader schonk zich een glas wijn in. Het dienstmeisje stond haar portie vlees in ontvangst te nemen bij mama. Ik betastte geestelijk de sfeer, en wist: ze hebben het geval besproken en gekonstateerd, hoe 't allemaal gegaan is. Prachtig, dacht ik; nu me daarbij zien aan te passen....
Ik nam plaats, en zolang het dienstmeisje in de kamer was, heerste er een kies zwijgen na Nels voldaan: - Zie zo. -
Toen dronk mijn vader zijn glas leeg en zei: - En in het vervolg láát je die driftbuien maar, mannetje! -
Ik knikte van ja, en dacht: die ransel is nou tóch naar de maan.
- En dan niet uit school naar huis te komen, en ons allemaal ongerust te maken! - zei mama met goedgeslaagde moederlijkheid, terwijl ze m'n bordje van 't nodige voorzag.
- En gewoon van school weg te blijven óók - sprak Nel, zichzelf bedienend.
- 'k Dorst niet - zei ik zachtjes; en met voldoening zag ik hun drie blikken van verstandhouding: dat was de definitieve oplossing.
- En waar heb je toch in vredesnaam de hele middag uitgehangen? - werd Nel weer gevaarlijk.
- Op school - zei ik, om haar uit te horen. En dat lukte:
- Lieg nou nièt van op school, je bent niet op school geweest. Chris is zelf aan de school geweest om te horen om twee uur, je was gewoon om twaalf uur weggegaan maar 's middags niet teruggekomen. -
Ik verzonk in gepeins, over die slordige administratie.
- Zit nou maar niet zo suf te kijken, geef antwoord - hoorde ik Nel volhouden.
Ik keek zielig en hulpbehoevend mama aan.
- Grauw nou maar niet zo tegen 't kind - zei die dadelijk, - Henricus vertelt straks alles wel aan mama hè? -
Ik vestigde mijn zielige en hulpbehoevende blik op mijn vader.
| |
| |
- Nou, vooruit, eet nou maar en haal niet weer zulke streken uit - zei hij.
Ik at ijverig.
- 'k Zou het nou maar niet verder rondbazuinen ook - begon toen mama aan het eigenlijke probleem zoals zij het zag, - naar school moet-ie maar een briefje mee hebben van dat-ie ziek was. -
- En Chris dan, die is toch niet voor mal d'r naar toe gegaan? - beet Nel.
- Dat moeten we dan maar zetten, dat-ie.... -
- Ja, wàt nou? -
Mama voelde zich in 't nauw gedreven en werd daardoor nijdig.
- Ja hoor 'es, het was ook overdreven, het had ook hélemaal niet gehoèfd. -
- Net zo min als die politie, dat was helemáál een zenuwlijersstreek, 't goddorie, 't is of.... wie loopt er nou in godsnaam naar de politie, vraag ik je? - schoot mijn vader te hulp.
Nel lei met nadrukkelijk gebaar d'r mes en vork neer.
- Gut eet maar dóór onderhand - probeerde mama sarkasties te zijn.
Maar Nel maakte een zonderling snikgeluid en stak toen van wal: - Nou wordt het helemaal mooi. D'r kon toch van àlles gebeurd zijn, een zenuwachtig kind in zo'n toestand de straat op.... -
- Nou nou - protesteerde mama uit schuldbesef.
- Kon toch een ongeluk.... in 't water.... of onder 't spoor, of 's nachts ook weggebleven, 'n ziekte op z'n hals gehaald, van àlles kon er toch gebeurd zijn? Je mag dat toch maar niet zo op z'n beloop laten, d'r zou toch schande van gesproken zijn als later.... -
- Och kom - bromde papa.
- Ja, nóu zegt u och kom. - Haar stem schoot uit, en waarachtig, daar wéénde ze!
Mama keek schichtig naar de deur, of die wel goed dicht was; en Nel, die begreep dat er angst was om gehoord te worden door het dienstmeisje, ging over tot luid gejammer:
| |
| |
- Nou zegt u och kom, maar als het op een ongeluk was uitgelopen.... En nou zal Chris het gedaan hebben, omdat die met mij te doen had, omdat die, omdat die tenminste óók een hart had, dat die óók niet zo kon blijven zitten wachten tot er misschien, tot er een lijkje werd thuisgebracht! -
Dat woord ‘lijkje’ kwam er zeldzaam-dramaties uit; Nel liet (na toch nog even d'r bord op zij geschoven te hebben) haar hoofd op tafel zinken, en maakte met haar rechterhand een aanhalerig gebaar over mijn schouder; tegelijk bleek mama ook hevig ontroerd, en maakte, maar dan met haar linkerhand, ongeveer net zo'n gebaar. Ik zat radeloos deze plotselinge sentimenteligheden te ondergaan, en hoopte op krachtdadig ingrijpen van mijn vader. Maar die keek met een zonderlinge peinzende blik naar de tedere groep, die wij zo met ons drietjes vormden, en zei zuchtend: - Nou ja. -
Mama was de eerste die weer zakelijk werd:
- Zal ik je nog 'es een bordje klaar maken? - vroeg ze. Ik knikte sprakeloos, en mama ging heel druk aan 't opscheppen. Nel hief het hoofd op, en droogde d'r ogen af met d'r kleine zakdoekje. Papa, zwijgend, schoof haar bord weer recht voor d'r, en zij pakte vork en mes weer op, om af te eten.
- Och, Chris is een goeie jongen, dat weten we allemaal - sprak mama.
- 'k Heb niks van Chris gezegd - loog papa brutaal.
We vervolgden allen, min of meer opgelucht, onze maaltijd. Ik keek naar Nel, en wilde juist met enige voldoening mezelf er op wijzen, dat er, alles met alles, toch nog zo iets als zusterlijke liefde bleek te bestaan, toen ze waarachtig weer zei:
- En waar heb je nou toch gezeten zo'n hele middag? -
Terwille van de algehele verzoening besloot mama blijkbaar, afstand te doen van haar privilegie als biecht-afneemster:
- Ja, Henricus, vertel ons dàt nou ook maar meteen! -
En papa hielp me onmiddellijk op gang:
- Nou gezéten zal-ie niet zoveel hebben. -
| |
| |
Ik gedacht met voldoening het heerlijke gras waarin Tienus en ik ook enige uren hadden gelegen, maar vertelde:
- Gelopen, aldoor gelopen. Aldoor maar gelopen. Telkens naar hier in de buurt, èn om het school, aldoor maar in de rondte gelopen, dan weer dié straat, dan weer een ándere straat, en dan weer een stuk gracht, me dood verveeld in m'n eentje.... -
In dit onnozele, eentonige verslag van gelopen, aldoor gelopen wist ik zóveel berouwvol lijden te leggen, dat ook Nel meende, d'r nu alles van te weten, hoe ik de middag had doorgebracht.
En de volgende dag kreeg ik een brief van m'n vader mee naar school die in een serie deftig-gestyleerde leugentjes omtrent mijn verzuim een zodanige opheldering gaf, dat meneer me geen ogenblik lastig viel.
|
|